ECLI:NL:RBAMS:2023:6483

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
13-173940-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Bulgaarse detentieomstandigheden en verzetgarantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Officier van Justitie bij het Landelijk Parket Haskovo, Bulgarije. De opgeëiste persoon, geboren in Bulgarije, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 26 september 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was met zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat leidde tot het Bulgaarse vonnis, maar dat de uitvaardigende justitiële autoriteit voldoende garanties heeft gegeven dat hij na overlevering op de hoogte zal worden gesteld van zijn rechten, inclusief het recht op verzet en hoger beroep.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman verworpen, die stelde dat de verzetgarantie niet voldoende onvoorwaardelijk was. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon, ondanks zijn verzet, op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure en dat hij zijn adres in Nederland niet had doorgegeven aan de Bulgaarse autoriteiten. Dit leidde tot de conclusie dat de overlevering niet in strijd was met de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Bulgarije beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling, gezien de garanties die door de Bulgaarse autoriteiten zijn gegeven. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/173940-23
Datum uitspraak: 10 oktober 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 1 augustus 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 december 2022 door de Officier van justitie bij het Landelijk parket Haskovo, Bulgarije, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 september 2023, in aanwezigheid van mr. C.L.E. Mcgivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.R. Jonk, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Bulgaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis met nummer 22/20.09.2022, gewezen in het kader van de strafzaak met nummer 250/2022 door de Regionale rechtbank van Harmanli (Bulgarije).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat:
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt in onderdeel d):
“De beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
-
de beslissing zal hem na overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend,
-
de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en
-
de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet of hoger beroep aan te tekenen.”
Gevraagd naar voornoemde verzetgarantie is in de aanvullende informatie van 30 augustus 2023 opgenomen:
“The decision will be delivered personally to Mr. [opgeëiste persoon] and he will be informed of his rights. Pursuant to Article 423 paragraph 1 of the Criminal Procedure Code of the Republic of Bulgaria: "Within a six-month period from learning of the sentence that has entered into force or from the actual handover from another country to the Republic of Bulgaria, the person convicted in absentia can make a request for the reopening of the criminal case due to his non-participation in the criminal proceedings. The request is respected, unless the convicted person absconded after being charged in the pre-trial proceedings, which is why the procedure under Art. 247c, para. 1 cannot be fulfilled or, after it has been fulfilled, has failed to appear at a court session without a good reason. The term is 6 months, during which the convicted [opgeëiste persoon] can request a retrial of the case.”
Op 11 september 2023 is hierop de volgende vraag aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gesteld:
“Could you confirm that Mr [opgeëiste persoon] , after his surrender, will be granted theunconditionalpossibility to a retrial or an appeal in which he will have the right to participate and which allows the merits of the case, including fresh evidence, to be re-examined, and which may lead to the original decision being reversed?”
In reactie daarop heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit op 13 september 2023 het volgende laten weten:
“The convicted person [opgeëiste persoon] , born on [geboortedag] 1990 in the town of [geboorteplaats] , [geboorteplaats] region, will have an unconditional opportunity to request from the Supreme Court of Cassation of the Republic of Bulgaria the reopening of the criminal proceedings against him, in which he will have the right to participate and present evidence, including new ones.”
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd, omdat de verzetgarantie niet voldoende onvoorwaardelijk is. Volgens de garantie wordt alleen onvoorwaardelijk de mogelijkheid geboden om een verzoek in te dienen, hetgeen niet hetzelfde is als het recht op heropening van de procedure. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat hierover aanvullende vragen moeten worden gesteld.
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar jurisprudentie - op het standpunt gesteld dat de geboden verzetgarantie onvoorwaardelijk is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de reactie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 13 september 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon het onvoorwaardelijke recht heeft om te vragen om heropening van zijn strafzaak. Daaruit blijkt niet dat dit verzoek zal worden ingewilligd en zijn zaak dus ook zal worden heropend. Daarmee voldoet de gegeven garantie niet aan artikel 12 onder d OLW. Nu de beslistermijn is verlopen en op dit punt door het IRC al de benodigde vragen zijn gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, ziet de rechtbank ruimte noch reden om de zaak aan te houden om hierover nader vragen te stellen.
Gelet op het voorgaande kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In de aanvullende informatie van 28 augustus 2023 is onder meer het volgende opgenomen:

A notification was sent to [opgeëiste persoon] for the date and place of the court hearing, at the addresses he indicated, but the same was not found at them.”
In de aanvullende informatie van 30 augustus 2023 is verder te lezen:

On 11.08.2020 Mr. [opgeëiste persoon] was charged and presented, and Mr. [opgeëiste persoon] was personally present at these actions.
On the same date - 11.08.2020, Mr. [opgeëiste persoon] was issued a "Signature" remand measure, which, according to Art. 60 para. 1 of the Criminal Procedure Code of the Republic of Bulgaria, prohibits the accused from leaving the inhabited place where he lives, without the permission of the relevant authority.
On the same date, Mr. [opgeëiste persoon] was notified PERSONALLY that in case of violation of the taken Restraint Measure, it may be amended to a more severe one and that he is obliged to notify the relevant authority upon a change of residence. Mr. [opgeëiste persoon] has declared, signing personally, that he is aware of his rights and obligations under the Law.”
In de aanvullende informatie van 8 september 2023 is ook verder opgenomen:

The convicted person [opgeëiste persoon] (…) did not provide the Bulgarian authorities with his address in the Kingdom of the Netherlands, which is why this address in the Kingdom of the Netherlands was not known to the Bulgarian authorities. For this reason, the person [opgeëiste persoon] was not summoned to this address.
On August 11, 2020, Mr. [opgeëiste persoon] was explained his obligation to notify the authorities of the criminal proceedings when changing his address, as well as the consequences of not complying with this obligation. Mr. [opgeëiste persoon] has declared with his signature that he is aware of this obligation.”
Tot slot volgt uit aanvullende informatie van 13 september 2023 dat:

I confirm that the convicted person [opgeëiste persoon] , (…) indicated an address at which he was wanted by the Bulgarian authorities, and which address was indicated by him.”
De rechtbank stelt gelet op het vorenstaande vast dat de opgeëiste persoon van de verdenking en de strafrechtelijke procedure tegen hem op de hoogte was. De opgeëiste persoon heeft ten behoeve van die procedure een adres in Bulgarije opgegeven en was er van op de hoogte dat hij op dat adres bereikbaar voor de Bulgaarse justitiële autoriteiten moest zijn. Tevens is hij er van op de hoogte gebracht dat hij verplicht was om eventuele adreswijzigingen aan de Bulgaarse autoriteiten door te geven. Gebleken is dat de opgeëiste persoon naar Nederland is vertrokken, maar heeft nagelaten om een adreswijziging door te geven. De Bulgaarse justitiële autoriteiten hebben vervolgens getracht de oproeping voor de zitting aan de opgeëiste persoon te betekenen op het door hem opgegeven adres, waar hij echter niet meer verbleef omdat hij in strijd met de
remand measurenaar Nederland was gegaan.
Naar het oordeel van de rechtbank levert overlevering onder deze omstandigheden geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon op. Het lag immers op zijn weg om officiële correspondentie over de strafrechtelijke procedure in de gaten te houden. Als de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid, dan is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor correspondentie in zijn strafzaak. De rechtbank ziet daarom af van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.

5.Artikel 11 OLW: schending fundamentele rechten

5.1.
Recht op eerlijk proces
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake meer is van een eerlijk proces. Gelet op het tijdsverloop bestaat voor opgeëiste persoon geen gelegenheid meer om zich tegen dit zeer oude feit te verweren. Subsidiair moeten volgens de raadsman aanvullende vragen worden gesteld, waarom de uitvaardigende justitiële autoriteit zolang heeft gewacht met deze procedure.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. De opgeëiste persoon heeft recht op heropening van zijn zaak, zodat het verweer niet onder enige weigeringsgrond van de OLW valt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Wat betreft het verweer van de raadsman inhoudende dat de opgeëiste persoon gelet op de oudheid van de feiten zich daartegen thans nog maar moeilijk kan verdedigen, is de rechtbank van oordeel dat dit ziet op de inhoud van het proces en daarmee een bewijsverweer betreft. Een dergelijk verweer staat ter beoordeling aan de Bulgaarse strafrechter. De raadsman heeft niet op basis van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens kunnen aantonen dat sprake is van een algemeen reëel gevaar dat de opgeëiste persoon in Bulgarije geen eerlijk proces krijgt. De rechtbank verwerpt het verweer.
5.2.
Bulgaarse detentieomstandigheden
De rechtbank heeft op grond van het Public statement van het
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 26 maart 2015 geoordeeld dat in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in Bulgarije zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). [4] Bij uitspraak van 11 februari 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat het CPT-rapport van 4 mei 2018, naar aanleiding van bezoeken tussen 25 september 2017 en 6 oktober 2017, niet tot een ander oordeel leidt. [5] Dit geldt eveneens ten aanzien van het CPT-rapport van 18 oktober 2022. [6]
In aanvullende info van 18 augustus 2023 van de
Deputy Minister of Justiceis de volgende detentiegarantie ten behoeve van de opgeëiste persoon opgenomen:
(…)”he should serve his sentence in the [naam] Prison or one of its prison hostels. (…) After the major renovation of [naam] prison main building, …, all the sleeping quarters have been fully renovated in accordance with Article 3 of the ECHR-at least 4 sq.m. of living space with all necessary furniture. The dormitory in which [opgeëiste persoon] will be accommodated will have a private bathroom. including hot and running water, with 24-hour access to it, replaced PVC windows, windows with the possibility of opening at any time of the day at the discretion of the prisoners in order to provide natural light and effective ventilation. (…) Heating is by local heating and cast iron radiators located in the premises. (…) The [naam] Prison has a Medical Centre where [opgeëiste persoon] can receive adequate medical or dental care if needed, as well as appropriate treatment. For urgent and specialised medical problems, the Emergency Medical Centre in in [naam] is immediately notified.”
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [7] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Bulgaarse autoriteiten, van oordeel dat voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentieomstandigheden in Bulgaarse penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, wordt door deze garantie immers uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon in deze detentie-instelling.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht, en 2, 5, 7, OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]de Officier van justitie bij het Landelijk parket Haskovo, Bulgarije, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. B. van Galen en L. Sanders rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 10 oktober 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie HvJ EU 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198, punten 88-90 en o.a. Rechtbank Amsterdam 28 november 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:1269.
5.Rechtbank Amsterdam, 11 februari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1097.
6.Rechtbank Amsterdam, 27 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6217.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.