Op 4 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Bulgarije. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende informatie beschikbaar was om de (on)voorwaardelijkheid van de verstrekte verzetgarantie te beoordelen. De opgeëiste persoon, geboren in 1987 in Bulgarije, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de zitting op 21 augustus 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van zeven jaren, waarvan nog zes jaren en vier maanden resteren. De rechtbank merkte op dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot het vonnis leidde, en dat de vereiste omstandigheden voor een verzetgarantie niet waren nageleefd. De officier van justitie had aangevoerd dat de verzetgarantie onvoorwaardelijk was, maar de rechtbank kon dit niet bevestigen op basis van de beschikbare gegevens.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de overlevering moest worden geweigerd, omdat de rechten van de verdediging in het geding waren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om af te zien van de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), en heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon opgeheven. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.