ECLI:NL:RBAMS:2024:5458

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
13.193.195-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van onvoldoende informatie over verzetgarantie in Europees aanhoudingsbevel

Op 4 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Bulgarije. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende informatie beschikbaar was om de (on)voorwaardelijkheid van de verstrekte verzetgarantie te beoordelen. De opgeëiste persoon, geboren in 1987 in Bulgarije, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de zitting op 21 augustus 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van zeven jaren, waarvan nog zes jaren en vier maanden resteren. De rechtbank merkte op dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot het vonnis leidde, en dat de vereiste omstandigheden voor een verzetgarantie niet waren nageleefd. De officier van justitie had aangevoerd dat de verzetgarantie onvoorwaardelijk was, maar de rechtbank kon dit niet bevestigen op basis van de beschikbare gegevens.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de overlevering moest worden geweigerd, omdat de rechten van de verdediging in het geding waren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om af te zien van de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), en heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon opgeheven. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.193.195-24
Datum uitspraak: 4 september 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 21 juni 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 17 mei 2024 door
the Sofia Regional Prosecutor’s Office, Bulgarije (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Bulgarije) op [gebooretdag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.R. Mantz, advocaat te Den Haag en door een tolk in de Bulgaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor de sluiting van het onderzoek de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt
a sentence handed down on 04.07.2023 under Criminal Case of a General Nature No. 10364/2021 as per the dockets of the Sofia Regional Court.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zeven jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog zes jaren en vier maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Inleiding
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt in onderdeel d) het volgende:
3.4.
the person was not personally served with the decision, but
- the person will be personally served with this decision without delay after the handing over.
and
- upon service of the decision, the person will be expressly informed of his right to appeal or to retry the case with his personal participation, in which the case may be reviewed on the merits, including with the submission of new evidence and the possibility of annulment of the original act,
and
- the person will be informed of the time frame within which he or she has to request an appeal or a retrial, which will be 180 days.
4.2
Standpunten van de verdediging en de officier van justitie
De raadsman heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot deze weigeringsgrond.
De officier van justitie heeft primair aangevoerd dat de verstrekte verzetgarantie onvoorwaardelijk is, omdat de uitvaardigende justitiële autoriteit, anders dan in andere zaken, niet heeft verwezen naar de nationale bepalingen waarop die garantie berust. Mocht de rechtbank tot een ander oordeel komen, dan wordt subsidiair verzocht om (heropening en) schorsing van het onderzoek ter zitting zodat navraag kan worden gedaan op dit punt.
4.3
Oordeel rechtbank
Uit de jurisprudentie van deze rechtbank betreffende Bulgaarse overleveringsverzoeken waarin een verzetgarantie is verstrekt, blijkt dat de rechtbank niet zonder meer aanneemt dat die garantie onvoorwaardelijk is. [4]
In de regel worden hierover daarom vragen gesteld door het Internationaal rechtshulpcentrum in Amsterdam en/of door de rechtbank. Deze vragen zien niet alleen op de (on)voorwaardelijkheid van de verstrekte verzetgarantie, maar ook op de overige omstandigheden aangaande de vraag of de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen. Te denken valt aan informatie over (onder andere) een eventueel correspondentieadres waarop de opgeëiste persoon voor de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat bereikbaar moest zijn gedurende de strafrechtelijke procedure, of hij ervan op de hoogte is gesteld dat hij adreswijzigingen moest doorgeven en of post van de justitiële autoriteiten daadwerkelijk naar het door de opgeëiste persoon verstrekte adres is verzonden.
Deze informatie biedt de rechtbank immers de mogelijkheid om - als zij tot het oordeel komt dat de gegeven verzetgarantie niet aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW voldoet en de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW zich dus voordoet - te beoordelen of zij al dan niet afziet van weigering van de overlevering. In deze zaak zijn echter naar aanleiding van de verzetgarantie geen vragen gesteld.
De officier van justitie heeft in deze zaak aangevoerd dat de verstrekte verzetgarantie onvoorwaardelijk is. De rechtbank kan dit op basis van de voorhanden zijnde gegevens echter niet beoordelen.
Subsidiair heeft de officier van justitie verzocht om de zaak aan te houden voor het stellen van vragen. Omdat de beslistermijn zes dagen na de uitspraak in deze zaak verstrijkt en daarom niet de verwachting bestaat dat nog tijdig aanvullende informatie zal kunnen worden verstrekt, willigt de rechtbank dit verzoek niet in. Daarbij neemt zij tevens in aanmerking dat voor de uitvaardigende justitiële autoriteit de mogelijkheid bestaat om een nieuw EAB ten aanzien van de opgeëiste persoon uit te vaardigen met daarin wel de benodigde informatie.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat zij niet kan vaststellen of de door de uitvaardigende justitiële autoriteit gegeven verzetgarantie voldoet aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW. Om die reden kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet in het licht van wat hiervoor is overwogen geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat zij over onvoldoende informatie beschikt om te kunnen beoordelen of het feit dat de opgeëiste persoon niet van zijn verdedigingsrechten gebruik heeft gemaakt, aan hem kan worden tegengeworpen. Er kan immers niet worden vastgesteld dat hij uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand van zijn verdedigingsrechten heeft gedaan. Evenmin kan worden vastgesteld of de opgeëiste persoon al dan niet voldoende zorgvuldigheid in acht heeft genomen met betrekking tot zijn beschikbaarheid voor (poststukken van) de Bulgaarse justitiële autoriteiten gedurende de strafrechtelijke procedure.
Overlevering van de opgeëiste persoon houdt daarom een schending van de rechten van de verdediging in.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 12 OLW.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon][naam o.p.]aan
the Sofia Regional Prosecutor’s Office(Bulgarije);
HEFT OPde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon].
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en R.W.L. Koopmans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 4 september 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.