ECLI:NL:RBAMS:2025:1603

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
13-385478-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking over de overlevering van een opgeëiste persoon aan Frankrijk in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 februari 2025 een tussenbeschikking uitgesproken over de overlevering van een opgeëiste persoon aan Frankrijk op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een verzoek tot overlevering dat is ingediend door de Procureur de la République près le Tribunal Judiciaire de Lille, met als doel de opgeëiste persoon, geboren in Syrië en momenteel gedetineerd in Nederland, over te leveren voor strafbare feiten die naar Frans recht zijn gepleegd. Tijdens de zitting op 4 februari 2025 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, en werd de behandeling geschorst om te wachten op antwoorden van de Franse autoriteiten over de detentieomstandigheden. Op 18 februari 2025 werd de behandeling hervat, maar de rechtbank besloot de termijn voor uitspraak te verlengen en de gevangenhouding te bevelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een individueel gevaar bestaat voor de opgeëiste persoon met betrekking tot de detentieomstandigheden in Frankrijk, met name in de instelling Lille-Loos-Sequedin. De rechtbank heeft daarom de beslissing over de overlevering aangehouden en een redelijke termijn van 14 dagen vastgesteld voor het verkrijgen van aanvullende informatie van de Franse autoriteiten. De zaak zal opnieuw worden ingepland op 18 maart 2025 of uiterlijk tien dagen daarna, afhankelijk van de ontvangen informatie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/385478-24
Datum uitspraak: 25 februari 2025
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 6 december 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 november 2025 door de
Procureur de la République près le Tribunal Judiciaire de Lille(officier van justitie bij de
rechtbank van Lille) in Frankrijk, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] (Syrië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
nu gedetineerd in [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 februari 2025, in aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Syrisch-Arabische taal. De behandeling is geschorst voor onbepaalde tijd om het antwoord van de Franse autoriteiten af te wachten op de door het Openbaar Ministerie gestelde vragen van 28 januari 2025 over de detentieomstandigheden in Frankrijk.
De behandeling is vervolgens op 18 februari 2025 met toestemming van partijen hervat in de stand van de vorige zitting, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en wederom bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude en door een tolk in de Syrisch-Arabische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Syrische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrestatiebevel uitgevaardigd op 14 november 2024 door de eerste vicepresident belast met het onderzoek bij de rechtbank van Lille, met de kenmerken:
Nr. parket: 24-211-446 en Nr. instructie: JIRS AC 24/05.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
Het EAB houdt verder een verzoek in om inbeslagname en afgifte van de voorwerpen die zijn aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon, te weten:
  • een mobiele telefoon (lphone 13 pro, grijs; PL2700-24-110430-1);
  • simkaarten (2 x losse SIM, 1 x SIM in houder, 1 x loze houder; PL2700-24-110430-4);
  • een Duits rijbewijs (Nummer [nummer]; PL2700-24-110430-2);
  • een pas in Arabische tekst (Identiteitsstuk [nummer]; PL2700-24-110430-3);
  • een verblijfskaart Duitsland (Serienummer [nummer]; PL2700-24-110430-5);
  • een Syrisch paspoort (Paspoortnummer [nummer]; PL2700-24-110430-7).

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Mede op basis van het originele Franse EAB, begrijpt de rechtbank dat het hierbij om de volgende lijstfeiten gaat:
deelneming aan een criminele organisatie;
hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf.
Uit het EAB volgt dat op de feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
In dat licht en gelet op het feit dat het zwaartepunt van de feiten en van het strafrechtelijk onderzoek niet in Nederland ligt, vormt het gegeven dat de feiten worden geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd, onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

6.Artikel 11 OLW, detentieomstandigheden

De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er voor de detentie-instellingen in Nîmes, Nanterre, Bois-d’Arcy en Metz en voor voorlopig gedetineerden ook de detentie-instellingen Lille-Loos-Sequedin, Montauban en Toulouse een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). [5]
Op de vraag van het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) van 3 januari 2025 in welke instelling de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden geplaatst na overlevering is door de Franse autoriteiten op 9 januari 2025 geantwoord dat de opgeëiste persoon:

could be subject to incarceration in the LILLE-LOOS-SEQUEDIN penitentiary center, if the judge of liberties and detention decides to place him in pretrial detention.
Op vragen van het IRC van 9 januari 2025 over een garantie voor minimale persoonlijke leefruimte in Lille-Loos-Sequedin danwel de garantie van plaatsing van de opgeëiste persoon in een andere instelling is op 27 januari 2025 als volgt geantwoord:
“All the cells, whether single or shared, are 9 m² in LILLE-LOOS-SEQUEDIN, most of them are occupied by two or three people in LILLE-LOOS-SEQUEDIN. Sanitary facilities are included in the 9 to 12m² surface area. They are located behind walls that allow them to be isolated from the view of fellow inmates.”
Vervolgens heeft het IRC op 28 januari 2025 het volgende voorgelegd aan de Franse autoriteiten:
“The Court of Amsterdam has ruled that there is a real risk of inhuman or degrading
treatment in (among others) the prison facility in Lille-Loos-Sequedin. Therefore, I would request that you answer the following questions:
1. Could you please inform me in which detention facility Mr [opgeëiste persoon] will most likely be
detained after his surrender, other than Lille-Loos-Sequedin?
2. Can you please guarantee that the wanted person will not be incarcerated in the prison of Lille-Loos-Sequedin?”
Op deze vragen is geen reactie meer ontvangen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de zaak nogmaals aan te houden. Het IRC heeft meermaals gerappelleerd, maar de Franse autoriteiten hebben niet meer gereageerd. Er is dus ook geen mededeling gedaan over de termijn waarop de vragen beantwoord zullen worden.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verwezen naar zijn standpunt op de zitting van 4 februari 2025. De behandeling van de zaak zal moeten worden aangehouden om informatie te verkrijgen over de detentie-omstandigheden in Frankrijk. De opgeëiste persoon heeft niets aan een weigering omdat het EAB gehandhaafd zal blijven en hij dan in een andere lidstaat kan worden aangehouden. Hij heeft er dus belang bij om zo spoedig mogelijk naar Frankrijk te gaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd in de detentie-instelling Lille-Loos-Sequedin alwaar voor voorlopig gedetineerden – zoals hiervoor al vermeld – sprake is van een algemeen gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. De antwoorden van de Franse autoriteiten van 27 januari 2025 nemen dit gevaar niet weg, terwijl nadere vragen over plaatsing in een andere detentie-instelling hierna niet meer zijn beantwoord, ondanks dat hier meermaals om is gevraagd. Het algemeen gevaar van schending van grondrechten is voor de opgeëiste persoon dus niet weggenomen.
De rechtbank stelt daarmee vast dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar bestaat van schending van zijn grondrechten wegens de detentieomstandigheden in de detentie-instelling in Lille-Loos-Sequedin als de overlevering zou worden toegestaan.
Nu een individueel gevaar wordt aangenomen, dient de rechtbank de beslissing aan te houden op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, tenzij evident is dat het gevaar niet binnen een redelijke termijn zal worden weggenomen als gevolg van een wijziging in de omstandigheden. [6] Gelet op de geschetste gang van zaken is niet ondenkbaar dat aanvullende informatie in de vorm van antwoorden op de (meermaals) gestelde vragen een dergelijke wijziging zou kunnen opleveren.
Daarom houdt de rechtbank de beslissing over de overlevering aan op grond van artikel 11, tweede lid, OLW. Nu de Franse autoriteiten in het geheel niet meer hebben gereageerd op de meermaals gestelde vragen van het IRC sinds 28 januari 2025, zal de rechtbank een redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 11, vierde lid, OLW, vaststellen op 14 (veertien) dagen. De voortzetting van de zaak zal worden ingepland aan het einde van deze termijn, 18 maart 2025, of uiterlijk tien dagen daarna, zodat nagegaan kan worden of binnen die redelijke termijn een wijziging van de omstandigheden is opgetreden. Wanneer dit niet het geval is, zal ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg worden gegeven aan het EAB.

7.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek en bepaalt dat de zaak opnieuw wordt ingepland op
18 maart 2025 of uiterlijk tien dagen daarna.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW met zestig dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsman tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Syrisch-Arabische taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door:
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M. Westerman en L.F. Bögemann, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 25 februari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
5.Zie onder andere: rechtbank Amsterdam 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3763 (ten aanzien van Nîmes);- rechtbank Amsterdam 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5123 (ten aanzien van Nanterre);- rechtbank Amsterdam 14 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:782 (ten aanzien van Bois d'Arcy);- rechtbank Amsterdam 20 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4047 (ten aanzien van Lille-Loos-Sequedin); - rechtbank Amsterdam 29 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5399 (ten aanzien van Toulouse en Montauban); - rechtbank Amsterdam 3 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6162 (ten aanzien van Metz).
6.Vergelijk rechtbank A’dam, 5 februari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:935