6.3.Op grond van artikel 5.22, vijfde lid, van de Rlz mag het aantal door de zorgverlener voor de verzekerde gewerkte en betaalde uren niet afwijken van het Arbeidstijdenbesluit en indien het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is, niet meer mag bedragen dan veertig uur per week.
7. Verweerder heeft aan de beëindiging van het pgb ten grondslag gelegd dat de wettelijk vertegenwoordiger van eiser in strijd met de artikelen 5.18, aanhef en onder d, en 5.22, vijfde lid, van de Rlz meer dan 40 uur per week declareerde voor de zorg die de tante in Marokko aan eiser leverde. Verweerder werpt dit in het kader van de weigering van het opnieuw aangevraagde pgb ook tegen aan eiser, waardoor de feiten en omstandigheden hierover in deze zaak weer in volle omvang voorliggen.
8. De rechtbank stelt voorop dat verweerder ten onrechte aan eiser (steeds) tegenwerpt dat het declareren van te veel uren een schending van de opgelegde verplichtingen oplevert. Dit staat immers niet zo in de artikelen 5.18, aanhef en onder d en 5.22, vijfde lid, van de Rlz en ook niet in de toekenningsbeschikking 2021 van 30 december 2020 (zoals overgelegd bij de beëindigingsbeschikking). De opgelegde verplichting luidt namelijk dat een zorgverlener niet meer dan 40 uren per week werkzaamheden voor eiser mag verrichten. De ratio hiervan is onder andere om de kwaliteit van de zorg te waarborgen en overbelasting van de zorgverlener te voorkomen.
9. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat in dit geval de zorgverlener, de tante, meer dan 40 uren per week voor eiser werkzaamheden heeft verricht. Op basis van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiser zich destijds, bij de eerdere verstrekking, niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichting. Op grond van de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 3.3.3, vijfde lid, onder a, van de Wlz, heeft verweerder dan ook terecht het pgb geweigerd. Of voornoemde schending ook had moeten leiden tot een beëindiging van het pgb, gelet op het feit dat verweerder de kwaliteit van de zorg die de tante levert aan eiser niet betwist en ook aan de wettelijk vertegenwoordiger van eiser heeft toegelicht dat het leveren van meer zorguren door de tante wel is toegestaan, is een vraag die buiten de beoordeling van dit geding valt en voorligt in de hoger beroepsprocedure van eiser tegen de beëindigingsbeschikking bij de Centrale Raad van Beroep.
10. De gronden van beroep legt de rechtbank ook uit als een beroep op het evenredigheidsbeginsel, omdat eiser verzoekt om ondanks de geldende regelgeving in zijn situatie toch over te gaan tot het verstrekken van een pgb. Artikel 3.3.3, vijfde lid, onder a, is een bepaling uit de Wlz, een wet in formele zin. Het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet staat er bij de huidige stand van de rechtsontwikkeling aan in de weg dat een dergelijke bepaling wordt getoetst aan algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht.Als een besluit berust op een gebonden bevoegdheid in een wet in formele zin, heeft een beroep op het evenredigheidsbeginsel alleen kans van slagen als er zich bijzondere omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en die leiden tot gevolgen die niet stroken met wat de wetgever kan hebben bedoeld en voorzien. Van dergelijke omstandigheden is in deze zaak niet gebleken. Daarbij betrekt de rechtbank nog het volgende. Bij het weigeren van een pgb mag geen afbreuk worden gedaan aan het feit dat eiser met zijn Wlz-indicatie recht heeft op zorg. Op de zitting is besproken dat eiser naar de dagbesteding gaat van zorginstelling Amsta. Hoewel de rechtbank van de wettelijke vertegenwoordiger van eiser aanneemt dat dit niet altijd zonder problemen verloopt, kan niet worden gezegd dat passende ZIN voor hem niet beschikbaar is. Verder volgt uit het bestreden besluit dat uit onderzoek is gebleken dat ook een aantal andere ZIN-aanbieders zorg aan verzekerde kunnen bieden. Ook hierin kan dus geen aanleiding worden gevonden om alsnog tot verlening van een pgb over te gaan.
11. Tot slot heeft eiser verzocht om verweerder te veroordelen tot betaling van de geleden en nog te lijden schade. Omdat dit verzoek niet is onderbouwd, wijst de rechtbank dit verzoek af.