ECLI:NL:RBAMS:2024:7620

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
13-173730-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel uit Frankrijk met betrekking tot criminele organisatie en drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 november 2024 uitspraak gedaan over een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Procureur van de Republiek van de Rechtbank van Rennes, Frankrijk. Het EAB, dat op 22 mei 2024 is uitgevaardigd, betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in de Dominicaanse Republiek, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie, illegale handel in verdovende middelen en witwassen van opbrengsten van misdrijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering.

De behandeling van het EAB vond plaats na een eerdere zitting op 12 november 2024, waarbij de rechtbank de termijn voor uitspraak met 30 dagen heeft verlengd. De opgeëiste persoon was aanwezig en werd bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Frankrijk beoordeeld en geconcludeerd dat er geen algemeen gevaar is voor onmenselijke of vernederende behandeling. De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en de rechtbank heeft geoordeeld dat zijn maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden.

De rechtbank heeft ook het verweer van de raadsman verworpen dat zich baseerde op het ne bis in idem-beginsel, omdat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht in Frankrijk zijn gepleegd, terwijl de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in Nederland is veroordeeld in Nederland zijn gepleegd. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, met inachtneming van de garanties die door de Franse autoriteiten zijn gegeven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-173730-24
Datum uitspraak: 21 november 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 3 september 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 mei 2024 door de Procureur van de Republiek van de Rechtbank van Rennes, Frankrijk (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek) op [geboortedag] 1954,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB is – na een eerdere behandeling op de zitting van 12 november 2024 – met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 21 november 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. V.G. Kraal, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Spaanse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering op de zitting van 12 november 2024 met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek op de zitting van 12 november 2024 de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot de zitting van 21 november 2024.
De rechtbank heeft op de zitting van 21 november 2024 direct uitspraak gedaan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van 7 mei 2024, uitgevaardigd door de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Rennes, JIRS onderzoeksnummer: JIJIRS7C21000004, parketnummer: 21264000009.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB, in samenhang met de aanvullende informatie van 13 november 2024 [3]
3.1
Genoegzaamheid
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
De rechtbank is met de raadsman en de officier van justitie van oordeel dat het EAB genoegzaam is, nu met de aanvullende informatie van 13 november 2024 van de Franse autoriteiten de pleegperioden en pleegplaatsen zijn verduidelijkt.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;witwassen van opbrengsten van misdrijven.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
Dat de lijstfeiten niet zijn aangekruist maar vet zijn gedrukt – zoals door de raadsman is opgemerkt – , maakt dat oordeel niet anders, aangezien de rechtbank begrijpt dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten daarmee onder de lijstfeiten heeft willen brengen.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De Procureur van de Republiek bij de Rechtbank van Rennes heeft op 18 september 2024 de volgende garantie gegeven:
"Naar aanleiding van uw verzoek van 17 september 2024, en ter toepassing van de bepalingen van het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002, betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, deel ik u hierbij mede dat ik geen reden voor bezwaar zie tegen een garantie van terugkeer, waar de heer [opgeëiste persoon] om gevraagd heeft. Zodoende kan de betrokken persoon, nadat hij voor de strafrechter terechtgestaan heeft, naar Nederland terugkeren, de uitvoerende staat, om daar zijn straf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel te ondergaan die hem mogelijk door de Franse rechterlijke autoriteit wordt opgelegd."
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in Frankrijk

De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er voor de detentie-instellingen in Nîmes, Nanterre, Bois-d’Arcy en Metz en voor voorlopig gedetineerden ook de detentie-instellingen Lille-Loos-Sequedin, Montauban en Toulouse een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) [4] .
In deze zaak hebben de Franse autoriteiten op 10 oktober 2024 laten weten dat de opgeëiste persoon zal worden geplaatst in
Rennes-Vezin Penitentiary Center.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overbevolking van 125% in de detentie-instelling
Rennes-Vezin Penitentiary Centerschrikbarend is en dat hierover nadere vragen aan de Franse autoriteiten moeten worden gesteld.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar een uitspraak van 20 juni 2024 van deze rechtbank [5] – op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, nu de detentie-instelling
Rennes-Vezin Penitentiary Centereerder door de rechtbank al in orde is bevonden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd in de detentie-instelling
Rennes-Vezin Penitentiary Center.
Bij voormelde uitspraak van 20 juni 2024 van deze rechtbank is al geoordeeld dat geen sprake is van een algemeen gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in het Huis van Bewaring in
Rennes-Vezin Penitentiary Center. De raadsman heeft verder ook geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens overgelegd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Artikel 11 OLW staat daarom niet aan de overlevering van de opgeëiste persoon in de weg en de rechtbank ziet geen aanleiding om hierover nadere vragen te stellen.

7.Artikel 9 OLW, ne bis in idem

Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft op de zitting van 12 november 2024 gesteld dat duidelijkheid moet worden verkregen omtrent de pleegperiode van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, nu de opgeëiste persoon in Nederland (nog niet onherroepelijk) is veroordeeld voor vergelijkbare feiten gepleegd in de periode september 2019 tot en met februari 2020.
Het oordeel van de rechtbank
Voor zover de raadsman daarmee een beroep heeft willen doen op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, OLW, faalt dit verweer. Uit de aanvullende informatie van 13 november 2024 blijkt dat de pleegplaatsen van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht in Frankrijk liggen, terwijl de feiten waarvoor de opgeëiste persoon (nog niet onherroepelijk) in Nederland is veroordeeld in Nederland zijn gepleegd, namelijk in Eemnes. Bovendien is de pleegperiode van de drugsfeiten waarvoor hij in Nederland is veroordeeld anders dan de pleegperiode van de drugsfeiten waarvan hij in Frankrijk wordt verdacht. Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat de drugsfeiten die aan het EAB ten grondslag liggen onlosmakelijk zijn verbonden met de feiten die aan de (nog niet onherroepelijke) Nederlandse veroordeling ten grondslag liggen, zodat artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, OLW niet van toepassing is.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Procureur van de Republiek van de Rechtbank van Rennes, Frankrijk, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James - Pater, voorzitter,
mrs. H.H.J. Zevenhuijzen en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. E.A. Harland en M.J.D. Hartman, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie onder andere: rechtbank Amsterdam 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3763 (ten aanzien van Nîmes);- rechtbank Amsterdam 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5123 (ten aanzien van Nanterre);- rechtbank Amsterdam 14 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:782 (ten aanzien van Bois d'Arcy);- rechtbank Amsterdam 20 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4047 (ten aanzien van Lille-Loos-Sequedin); - rechtbank Amsterdam 29 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5399 (ten aanzien van Toulouse en Montauban); - rechtbank Amsterdam 3 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6162 (ten aanzien van Metz).