ECLI:NL:RBAMS:2024:6929

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
13/292908-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Polen

Op 13 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door het Warschau Regionale Hof op 11 juli 2024, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen een vrijheidsstraf van twee jaar en zes maanden moet ondergaan. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 30 oktober 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.M. Langereis, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de zittingen die tot de veroordeling hebben geleid. De verdediging heeft aangevoerd dat er een algemeen gevaar bestaat voor schending van de mensenrechten van de opgeëiste persoon in Polen, met name met betrekking tot de detentieomstandigheden. De raadsvrouw heeft rapporten overgelegd die deze claim onderbouwen, maar de officier van justitie heeft betwist dat er voldoende bewijs is voor deze beweringen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, ondanks de zorgen over de detentieomstandigheden in Polen, omdat er onvoldoende bewijs was dat deze omstandigheden een reëel gevaar voor schending van de rechten van de opgeëiste persoon met zich meebrachten. De rechtbank heeft de overlevering goedgekeurd, waarbij de opgeëiste persoon naar Polen kan worden overgebracht voor de uitvoering van zijn straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/292908-24
Datum uitspraak: 13 november 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 20 september 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 juli 2024 door
the Warsaw Regional Court, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] , Polen op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
nu gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 30 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.M. Langereis, advocaat in Zoetermeer, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt:
  • een vonnis van
  • een arrest van
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, zeven maanden en 27 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis en arrest.
Het vonnis en arrest betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Inleiding
De facultatieve weigeringsgrond van artikel 12 OLW ziet op de toetsing van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in de procedure die ten grondslag ligt aan het EAB. In dit artikel is bepaald dat overlevering kan worden geweigerd wanneer de opgeëiste persoon niet is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid, tenzij zich een van de in dat artikel onder a tot en met d genoemde omstandigheden voordoet.
Voor de toetsing aan deze weigeringsgrond is van belang dat als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, de laatste van die beslissingen relevant is voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in onderdeel D van het EAB vermeld dat de opgeëiste persoon aanwezig was op de zitting die tot de beslissing heeft geleid.
De opgeëiste persoon heeft op 20 september 2024 tijdens de voorgeleiding voor de officier van justitie verklaard, kort samengevat dat:
  • hij in eerste aanleg aanwezig was op de zitting;
  • hij in beroep niet aanwezig was op de zitting, omdat hij toen al in het buitenland was;
  • zijn advocaat beroep heeft ingesteld en dat hij daarvan wist;
  • zijn advocaat een piketadvocaat was en dat hij zijn advocaat had gemachtigd;
  • hij geen contact heeft onderhouden met zijn advocaat toen hij in het buitenland was.
Bij e-mail van 3 oktober 2024 heeft de parketsecretaris de volgende vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
“With reference to the EAW of 11 July 2025( de rechtbank begrijpt dat bedoeld is 2024)(ref. VIII Kop 99/24), issued against [opgeëiste persoon] , born on [geboortedag] 1978 in [geboorteplaats] , Poland, I would like to ask you to provide me with some additional information.
1) Did we understand correctly that section D) of the EAW is filled in with regard to the judgement XVIII K 310/18 of 25 March 2019?
2) If yes, could you please fill in and return the model form of section D included as an annex to this email with regard to the judgment II Aka 210/19 of 2 December 2019?”
Deze vragen waren ten tijde van de zitting op 30 oktober 2024 nog niet beantwoord door de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Standpunt van de raadsvrouw
Cliënt heeft verklaard dat hij aanwezig was op zitting in eerste aanleg en dat hij niet aanwezig was op de zitting in beroep. De informatie van de Polen in het EAB lijkt af te wijken van die verklaring. Uit het EAB zou kunnen worden opgemaakt dat de opgeëiste persoon aanwezig was op de zitting in beroep. Er moet navraag worden gedaan over de gang van zaken bij het hoger beroep met het oog op de toetsing aan artikel 12 OLW.
Standpunt van de officier van justitie
Met het oog op de toetsing aan artikel 12 OLW is van belang dat in onderdeel D van het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon aanwezig was op de zitting. Er is gevraagd of deze informatie ziet op de eerste aanleg en voor zover dat het geval is, is ook verzocht om een formulier D in te vullen ten aanzien van het hoger beroep. Op die vragen zijn nog geen antwoorden gekomen. Die antwoorden zijn nodig voor de beoordeling, tenzij het met de verklaring van de opgeëiste persoon tijdens de voorgeleiding bij de officier van justitie voldoende is opgehelderd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de antwoorden op de door de parketsecretaris gestelde vragen niet nodig zijn voor de toetsing aan artikel 12 OLW. Als de rechtbank er vanuit gaat dat zich geen van de in artikel 12, onder a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden voordoet, kan de rechtbank de overlevering weigeren op grond van dit artikel. Uit de verklaring van de opgeëiste persoon volgt al dat er dan redenen zijn om af te zien van die weigering.
De opgeëiste persoon wist immers van de verdenking, van de strafrechtelijke procedure en van het door zijn advocaat ingestelde hoger beroep en heeft er vervolgens voor gekozen naar het buitenland te gaan en niet meer te informeren (al dan niet via zijn advocaat) naar het verdere verloop van het proces in hoger beroep. Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces in hoger beroep, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

5.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW onder 20 staat vermeld, te weten:
oplichting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een algemeen gevaar op schending van het in artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden neergelegde grondrecht voor veroordeelde gedetineerden in Polen.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij een rapport van
the European Agency for Fundamental Rights(FRA) van 29 april 2024 overgelegd. De raadsvrouw heeft toegelicht dat het FRA door de Europese Commissie is aangewezen als de verantwoordelijke instantie voor het bijhouden van een database waarin de detentieomstandigheden per lidstaat worden bijgehouden. Deze database is in het leven geroepen om lidstaten te vergemakkelijken in het verrichten van onderzoek naar de detentieomstandigheden in het kader van de EAB-procedure. De
Commissioner for Human rights/Ombudsman in Polen (KMPT of NPM) brengt een jaarlijks rapport uit waarin gerapporteerd wordt over de naleving van de aanbevelingen van CPT, SPT, NMPT en rechtspraak. De Ombudsman of
Commissioner for Human Rights is verantwoordelijk voor het uitbrengen van de jaarlijkse Monitoringsrapporten op grond van
The Optional Protocol to UN Convention against Torture and Other Cruel, Inhuman, or Degrading Treatment or Punishment.Het rapport van het FRA bevat een overzicht van de huidige Poolse wetgeving ten aanzien van detentieomstandigheden, relevante onderdelen van de meest recente monitoringsrapporten van het KMPT/NPM van 29 november 2023 en 28 juli 2022 alsmede een tussentijdse schriftelijke reactie van een of meerdere leden van het NPM van 5 juli 2024. Verder maakt het rapport gebruik van verschillende thematische rapporten van de Ombudsman, waarvan de
broninformatie enkel in het Pools beschikbaar is. Tot slot verwijst het rapport nog naar
nationale rechtspraak.
Onder verwijzing naar het rapport heeft de raadsvrouw de volgende pijnpunten naar voren gebracht die volgens haar leiden tot het algemene gevaar op schending van grondrechten voor veroordeelde gedetineerden in Polen:
persoonlijke ruimte (3 m2 of zelfs minder dan 3m2 voor bepaalde groepen zoals recidivisten, waar de opgeëiste persoon onder valt),
tijd buiten cel (1 uur per dag, geen garanties op meer),
contact met buitenwereld afhankelijk van toestemming vooraf, te weinig bezoekuren,
materiële omstandigheden cel: sanitair, toegang tot natuurlijk licht en gezonde luchtstroom, voeding,
bescherming tegen fysiek geweld en intimidatie,
geen rekening gehouden met woonplaats bij plaatsing.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gewezen op de volgende uitspraken van de rechtbank, waarin de rechtbank op basis van de in die zaken overgelegde dan wel beoordeelde stukken geen algemeen gevaar op schending van grondrechten van veroordeelde gedetineerden in Polen heeft aangenomen:
  • Rb Amsterdam 10 september 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:5660), in welke zaak een rapport van
  • Rb Amsterdam 6 juni 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:3444), waarin het voornoemde CPT-rapport is beoordeeld;
  • Rb Amsterdam 14 mei 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:2855), waarin het voornoemde CPT-rapport is beoordeeld (en is geoordeeld dat het CPT-rapport uit 2018 geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens bevat);
  • Rb Amsterdam 11 april 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:2085), waarin het voornoemde CPT-rapport van 22 februari 2024 is beoordeeld (en is geoordeeld dat het rapport van
Verder heeft de officier van justitie aangevoerd dat de informatie in het door de raadsvrouw overgelegde rapport van FRA bekend is en niet leidt tot een ander oordeel. Daarbij heeft hij gewezen op de disclaimer op bladzijde 1 van het rapport, waaruit blijkt dat het rapport niet de officiële positie van FRA weergeeft. Het rapport bevat ook geen juridisch advies of juridische opinie. De contractor is
Helsinki Foundation for Human Rights. Van belang is dat de rechtbank in de uitspraak van 10 mei 2022 (ECLI:NL:RBAMS:2022:4076), die zag op informatie verstrekt door deze organisatie, heeft geoordeeld dat geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens waren verstrekt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in de door de officier van justitie aangehaalde uitspraak van
10 september 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:5660) kennis genomen van het CPT-rapport van 22 februari 2024 en vastgesteld dat daaruit onder meer blijkt dat veroordeelden in Poolse gevangenissen en voorlopig gehechten in de
remand prisonsminimaal 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) ter beschikking hebben. Verder heeft de rechtbank overwogen dat voor de
remand prisonsblijkens dat rapport geldt dat voorlopig gehechten 23 uur per dag op cel moeten verblijven en dat ze beperkt zijn in de mogelijkheid om contact te hebben met de buitenwereld. Ook heeft de rechtbank overwogen dat het CPT deze verzwarende omstandigheden, die voor de rechtbank in andere uitspraken aanleiding zijn geweest om vragen te stellen over de
remand prisonsin Polen, niet heeft vastgesteld bij detentie-instellingen waar de tenuitvoerlegging van opgelegde gevangenisstraffen plaatsvindt. De rechtbank heeft dan ook geen algemeen gevaar op schending van grondrechten voor veroordeelde gedetineerden in Polen aangenomen. De rechtbank heeft hierbij ook acht geslagen op het rapport van
the Commisssoner for Human Rights on the Activities of the National Mechanism for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment in Poland in 2022 (NMPT).
De rechtbank sluit zich aan bij die vaststelling. Het door de raadsvrouw overgelegde rapport van het FRA van 29 april 2024 geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.
De rechtbank overweegt nog wel het volgende.
In het door de raadsvrouw in deze zaak overgelegde rapport van het FRA van 29 april 2024 is over persoonlijke celruimte het volgende vermeld:
“In certain circumstances, the director of the unit (prison in post-trial detention or remand centre in pre-trial detention) may place an inmate for a limited period of time, not exceeding 90 days, in a residential cell in which the area per person is less than 3 m2, but not less than 2 m2. This is possible in the case of:
- introduction of one of the 3 extraordinary measures (state of emergency, state of natural disaster, martial law);
- the declaration of a state of epidemiological emergency or a state of epidemic in the location of the unit or the occurrence of such state within the unit;
- the need to prevent the occurrence of another event posing an immediate threat to the security of the inmates or the security of the unit, or to prevent the consequences of such an event.
In addition, a person for whom immediate deprivation of liberty is necessary may be placed for a limited period of time, not exceeding 14 days (this period may be extended with the agreement of the penitentiary judge up to 28 days), in the conditions described above if the unit has no vacancies in residential cells and, in addition, the person meets one of the following criteria:
- a prison sentence of more than 2 years;
- recidivism;
- conviction for a sexual offence;
- arbitrary departure from prison;
- failure to return from leave to the penitentiary unit on time;
- pre-trial detention.
When issuing a decision to place a person in a cell that does not meet the 3 m2 standard, the risk of worsening the conditions of detention should be minimised and the aim should be to place the person in a proper residential cell quickly.
Uit deze informatie volgt dat de Poolse wetgeving, in het bijzonder artikel 110 van
the Executive Penal Code(
Kodeks karny wykonawczy),par. 2a, 2b en 2d, de mogelijkheid biedt dat (bepaalde groepen veroordeelde) gedetineerden, te weten:
  • veroordeelden aan wie meer dan twee jaar gevangenisstraf is opgelegd;
  • veroordeelden met recidive;
  • een veroordeling voor een zedendelict
  • veroordeelden die de gevangenis zijn ontvlucht (en later weer opgepakt) of dat in ieder geval hebben geprobeerd;
  • veroordeelden die niet tijdig terugkeren van een verlof uit de gevangenis,
in bepaalde situaties tijdelijk een persoonlijke celruimte in een meerpersoonscel van tussen de 2 en 3 m2 zouden kunnen hebben. Dat geldt dus bijvoorbeeld voor recidivisten, waaronder de opgeëiste persoon valt.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 oktober 2019 [5] volgt onder meer dat wanneer een gedetineerde over minder dan 3 m2 aan persoonlijke ruimte beschikt in een meerpersoonscel, dit een sterk vermoeden van schending van het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) met zich meebrengt. [6] Dit sterke vermoeden van schending van het in artikel 4 Handvest bedoelde verbod kan blijkens het arrest normaliter enkel worden weerlegd indien: [7]
- de persoonlijke ruimte enkel voor korte tijd, bij gelegenheid en in geringe mate wordt gereduceerd ten opzichte van de vereiste minimale 3 m2;
- hierbij voldoende bewegingsvrijheid buiten de cel wordt geboden en buiten de cel passende activiteiten worden aangeboden;
- in de inrichting in het algemeen sprake is van decente detentieomstandigheden en de betrokkene niet wordt onderworpen aan andere elementen die worden beschouwd als verzwarende omstandigheden voor slechte detentieomstandigheden.
Mede in het licht van dit toetsingskader is de hiervoor genoemde Poolse wetgeving, in het bijzonder par. 2b daarvan, zorgwekkend. Om na te gaan of sprake is van een algemeen reëel gevaar dat gedetineerden in Polen minder dan 3 m2 persoonlijke ruimte (in een meerpersoonscel, exclusief sanitair) tot hun beschikking hebben, dient de rechtbank echter te onderzoeken of er objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens zijn over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat, die daarop duiden [8] . De raadsvrouw heeft geen informatie verstrekt, waaruit blijkt dat veroordeelde gedetineerden in Poolse gevangenissen over minder dan 3 m2 persoonlijke celruimte beschikken. Ook ambtshalve beschikt de rechtbank niet over dergelijke informatie. De rechtbank moet het er dus voor houden dat er enkel een wettelijke mogelijkheid is dat bepaalde categorieën van veroordeelde gedetineerden in Polen in bepaalde situaties tijdelijk een persoonlijke celruimte van minder dan 3 m2 in een meerpersoonscel zouden kunnen krijgen en dat geeft onvoldoende aanleiding voor nader onderzoek. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de vraag of de toepassing van artikel 110 van
the Executive Penal Code, waarvan – naar de rechtbank ambtshalve bekend is – de tekst niet in volle omvang in het FRA rapport is weergegeven, in het specifieke geval leidt tot de vaststelling van een reëel gevaar.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Warsaw Regional Court, Polen voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 13 november 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu).
6.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), punt 72.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), punt 73.
8.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru), punt 89.