ECLI:NL:RBAMS:2024:2085

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
13-042268-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en weigeringsgronden

Op 11 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy in Kielce. De zaak betreft een verzoek tot overlevering voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van één jaar en zes maanden, opgelegd voor diefstal en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de procesgang en de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld, waarbij de verdachte aanwezig was met zijn raadsvrouw en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de argumenten van de raadsvrouw en de officier van justitie gehoord over de weigeringsgronden van de Overleveringswet (OLW).

De raadsvrouw voerde aan dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moest worden geweigerd vanwege tegenstrijdige informatie in het EAB. De officier van justitie betoogde echter dat de overlevering niet geweigerd kon worden, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure. De rechtbank oordeelde dat er geen weigeringsgronden waren en dat de opgeëiste persoon, ondanks zijn afwezigheid bij het proces in Polen, op de hoogte was van de procedure en zijn verdedigingsrechten niet had geschonden.

Daarnaast werd er gediscussieerd over de detentieomstandigheden in Polen, waarbij de raadsvrouw verwees naar rapporten van het CPT. De rechtbank concludeerde dat deze rapporten niet relevant waren voor de situatie van de opgeëiste persoon, aangezien hij geen psychiatrische problematiek had en de overlevering niet in strijd was met de OLW. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en er geen weigeringsgronden waren. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-042268-24
Datum uitspraak: 11 april 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 9 februari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 augustus 2019 door de
Sąd Okręgowy in Kielce,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 28 maart 2024, in aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.M. Langereis, advocaat te Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
enforceable judgement issued by the court Sąd Rejonowy in Starachowicach dated on 17 May 2018,met referentie II K 150/18.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteen volgens het EAB nog één jaar, vijf maanden en zeventien dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. De informatie in het EAB en de aanvullende informatie is tegenstrijdig. Niet kan worden vastgesteld op welke wijze en wanneer de opgeëiste persoon is opgeroepen, zodat niet kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was de procedure en hij afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat uitgegaan moet worden van de juistheid van de aanvullende informatie. Nu de situatie zoals bedoeld in artikel 12, a t/m d, OLW niet van toepassing is, kan de overlevering worden geweigerd. De officier van justitie heeft de rechtbank vervolgens verzocht om van deze weigeringsgrond af te zien, nu de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen en de oproeping is gezonden naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres, zodat het voor rekening van de opgeëiste persoon komt dat hij zijn verdedigingsrechten niet heeft kunnen uitoefenen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Naar aanleiding van de opmerking van de opgeëiste persoon, dat hij – anders dan vermeld in het EAB – geen oproep voor de zitting had ontvangen, zijn nadere vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. In reactie hierop is aanvullende informatie verstrekt.
Uit de aanvullende informatie van 1 maart 2024 van de Poolse autoriteiten volgt dat de opgeëiste persoon tijdens zijn verhoor in het vooronderzoek in Polen is gehoord en dat hij toen ook een adresinstructie heeft gehad om eventuele adreswijzigingen door te geven, waarbij hij is gewezen op de gevolgen van het nalaten daarvan. De oproeping is verzonden naar het adres dat door de opgeëiste persoon is opgegeven ten behoeve van deze procedure.
Daarbij komt dat de opgeëiste persoon ten behoeve van de vervolging van deze strafzaak eerder is overgeleverd aan Polen. De opgeëiste persoon is na zijn verhoor in vrijheid gesteld en de opgeëiste persoon heeft naar eigen zeggen het besluit genomen om naar Nederland te vertrekken, omdat hij bang was om in Polen gedetineerd te raken.
De rechtbank stelt dan ook vast dat de opgeëiste persoon van de procedure tegen hem op de hoogte was en dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Wat er ook zij van het moment van oproepen, gebleken is dat de opgeëiste persoon het proces niet heeft afgewacht, maar naar Nederland is vertrokken en in ieder geval niet naar Polen terug wenste te gaan om zelf het proces bij te wonen.
Als de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid, dan is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot de uitoefening van zijn verdedigingsrechten. De rechtbank ziet daarom af van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
-diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
-opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander en de overlevering op grond van artikel 6a OLW te weigeren. Bij de beoordeling van de vraag of het verblijf rechtmatig is geweest, heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht in aanmerking te nemen dat de opgeëiste persoon zijn huishouden altijd met anderen heeft gedeeld, zodat zijn inkomen minder hoog diende te zijn. Ten aanzien van het vereiste of de opgeëiste persoon vijf jaren onderbroken verblijf heeft kunnen aantonen, heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet voor gelijkstelling met een Nederlander in aanmerking komt, nu zowel een ononderbroken verblijf gedurende vijf jaren als de rechtmatigheid daarvan niet is aangetoond.
Het oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank stelt vast dat niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven, te meer niet nu de opgeëiste persoon meerdere malen is veroordeeld en in dat verband voor langere periodes gedetineerd is geweest. Nu reeds niet aan het eerste vereiste is voldaan, behoeft het tweede vereiste geen bespreking meer. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.

6.Artikel 11 OLW: Poolse detentieomstandigheden

Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich naar aanleiding van de rapportage van de
Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 22 februari 2024 en
the National Mechanism fort he Prevention of Torture(NPMT) van 2020 op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd, dan wel dat aanvullende vragen moeten worden gesteld over de detentie-instelling waar de opgeëiste persoon in het geval van overlevering zal worden gedetineerd en op welke wijze wordt gegarandeerd dat de opgeëiste persoon in deze instelling niet wordt blootgesteld aan een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in de zin van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de EU.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de CPT-rapportage van 22 februari 2024 niet aan overlevering in de weg staat en geen reden vormt om in de onderhavige zaak nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten. Het rapport vermeldt bevindingen over de detentieomstandigheden voor voorlopig gehechte gedetineerden, vreemdelingen en gedetineerden op psychiatrische afdelingen en is daarmee niet van toepassing op de situatie van de opgeëiste persoon.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het NPMT-rapport uit 2020 geen nieuwe gegevens betreft. De rechtbank stelt verder vast dat de rapportage van het CPT van 22 februari 2024 betrekking heeft op detentieomstandigheden in het voorlopige hechtenis-regime van personen die worden vervolgd en van wie de voorlopige hechtenis is bevolen, vreemdelingendetentie en het verblijf in psychiatrisch penitentiaire centra. De rechtbank stelt vervolgens vast dat de overlevering van de opgeëiste persoon door de Poolse autoriteiten wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een aan hem opgelegde gevangenisstraf, dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft en dat hij geen psychiatrische problematiek heeft als gevolg waarvan hij in een daartoe gespecialiseerde detentie-instelling zal worden geplaatst. Daarmee zijn de bevindingen uit de CPT-rapportage van 22 februari 2024 niet van belang bij de beantwoording van de vraag of de weigeringsgrond van artikel 11 OLW aan de overlevering van de opgeëiste persoon in de weg kan staan. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de Poolse autoriteiten hierover nader te bevragen. De rechtbank verwerpt het verweer.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy in Kielce,Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 april 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.