3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon is niet verschenen op de procedure die tot de beslissing van het verzamelvonnis heeft geleid. Verder is onbekend hoe de opgeëiste persoon op de hoogte is geraakt van de zitting dan wel of hij een advocaat heeft gehad die hem daadwerkelijk heeft verdedigd. Hetzelfde geldt voor de beslissing met kenmerk II K 1991/14.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden om hierover nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat art. 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Voor het onderliggende vonnis met kenmerk VII K 680/14 heeft de opgeëiste persoon een adresinstructie ontvangen en is het vonnis in persoon aan hem betekend.
Voor de onderliggende vonnissen VII K 223/15 en II K 1991/14 geldt eveneens dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen.
Vervolgens heeft te gelden dat het verzamelvonnis met kenmerk II K 460/23 weliswaar ambtshalve is gewezen, maar dat het aan de opgeëiste persoon te wijten is dat de Poolse autoriteiten hem niet hebben kunnen bereiken voor deze procedure. De opgeëiste persoon heeft zich namelijk onvindbaar gehouden, nadat hij tijdens een eerdere overleveringsprocedure in Nederland is gevlucht. De overlevering voor dit vonnis moet daarom niet worden geweigerd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat aan het EAB een verzamelvonnis ten grondslag ligt, waaraan drie onderliggende vonnissen ten grondslag liggen. Dit brengt mee dat zowel de onderliggende vonnissen, als het verzamelvonnis moeten worden getoetst aan artikel 12 OLW, nu bij de onderliggende vonnissen onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en hem op grond daarvan vrijheidsstraffen zijn opgelegd. Ook het verzamelvonnis valt onder de reikwijdte van artikel 12 OLW, omdat daarin de duur van de straffen is gewijzigd en de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt.
Het verzamelvonnis II K 460/23
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop
kande overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Blijkens de aanvullende informatie van 26 april 2024 is de oproeping voor de zitting van het verzamelvonnis verzonden aan het adres in Polen, dat de opgeëiste persoon eerder in andere strafzaken heeft opgegeven, en waarvan de opgeëiste persoon geen adreswijziging heeft doorgegeven aan de Poolse autoriteiten. Op de zitting van 9 april 2024 heeft de opgeëiste persoon tegenover deze rechtbank verklaard dat hij nog steeds op dat adres waar zijn vader woont, staat ingeschreven.
Zoals de rechtbank hierna zal overwegen, kan op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting verder worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon van de onderliggende procedures van het verzamelvonnis de hoogte is geweest. In het onderliggend vonnis VII K 680/14 heeft de opgeëiste persoon de oproeping om de aan hem opgelegde straf uit te zitten zelfs in persoon ontvangen. De opgeëiste persoon heeft bovendien in alle onderliggende vonnissen een adresinstructie gehad, waarvoor hij heeft getekend. De opgeëiste persoon is vervolgens naar Nederland vertrokken, zonder daarbij een adreswijziging door te geven aan de Poolse autoriteiten. Ook in Nederland heeft de opgeëiste persoon zich schuil weten te houden. Zo is de opgeëiste persoon nadat de overleveringsdetentie in een eerdere overleveringsprocedure is geschorst, gevlucht en heeft de opgeëiste persoon zich bij zijn aanhouding in deze overleveringsprocedure gelegitimeerd met een identiteitsbewijs van iemand anders. De rechtbank leidt hieruit af dat de opgeëiste persoon zich niet heeft willen onderwerpen aan een eventuele tenuitvoerlegging van aan hem opgelegde straffen en dat hij zich heeft willen onttrekken aan de gehele procedure, inclusief beslissingen die zien op eventuele straffen.
Gelet op voornoemde heeft de opgeëiste persoon zichzelf in een situatie gebracht waarbij hij onbereikbaar was voor de Poolse autoriteiten.
De rechtbank stelt dan ook vast dat de opgeëiste persoon uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot dit (verzamel)vonnis heeft geleid, zodat het toestaan van de overlevering – alle hiervoor genoemde omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien – geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat de opgeëiste persoon op de eerste zitting in persoon aanwezig geweest. Ook heeft de opgeëiste persoon een adresinstructie gehad om eventuele adreswijzigingen door te geven, waarbij hij is gewezen op de gevolgen van het nalaten daarvan. De oproeping is verzonden naar het adres dat door de opgeëiste persoon is opgegeven ten behoeve van deze procedure. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon een adreswijziging aan de Poolse autoriteiten heeft doorgegeven. Onder deze omstandigheden levert het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon op. Want als de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het (verdere verloop van het) proces dat tot dit vonnis heeft geleid, dan is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen op de zitting van 5 maart 2015. Op die zitting is de opgeëiste persoon geïnformeerd over de nieuwe zittingsdatum op 21 april 2015, waarbij hij erop is gewezen dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt. De rechtbank stelt daarom vast dat op ondubbelzinnige wijze vaststaat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces en dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt, zodat sprake is van de situatie zoals bedoeld in artikel 12, onder a, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom voor het onderliggend vonnis
VII K 680/14 niet van toepassing.
Het vonnis VII K 223/15
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop
kande overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft gehad om eventuele adreswijzigingen door te geven, waarbij hij is gewezen op de gevolgen van het nalaten daarvan, waarvoor hij heeft getekend. De opgeëiste persoon was dus op de hoogte van de verdenking en van het feit dat hij er rekening mee moest houden dat er een vervolging tegen hem zou worden ingesteld en dat hij daarover officiële correspondentie zou ontvangen op het door hem opgegeven adres. De oproeping is verzonden naar het adres dat door de opgeëiste persoon is opgegeven ten behoeve van deze procedure. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon een adreswijziging aan de Poolse autoriteiten heeft doorgegeven. Onder deze omstandigheden levert het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon op. Want als de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid, dan is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. De rechtbank ziet daarom af van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en ziet geen aanleiding om hierover nadere vragen te stellen.