ECLI:NL:RBAMS:2022:4076

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
13/752327-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en gelijkstellingsverweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 mei 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Circuit Court in Wrocław, Polen, op 31 mei 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1993, is gedetineerd en wordt verdacht van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal. Tijdens de zittingen op 12 januari en 26 april 2022 is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn de detentieomstandigheden in Polen besproken. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd in afwachting van een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd vanwege onvoldoende omschrijving van de feiten in het EAB en de detentieomstandigheden in Polen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen reëel gevaar is voor onmenselijke behandeling in de Poolse detentie. De rechtbank heeft het gelijkstellingsverweer verworpen, omdat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752327-21
RK nummer: 21/6441
Datum uitspraak: 10 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 1 december 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 mei 2021 door
the Circuit Court in Wrocław(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in [naam PI] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 12 januari 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 januari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Loonstein, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd. Ook heeft zij de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen met 60 dagen verlengd (op grond van artikel 22, vierde lid, OLW) omdat de rechtbank in afwachting was van een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie. De rechtbank heeft daarnaast de gevangenhouding bevolen.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd in afwachting van de antwoorden van het Hof van Justitie (naar aanleiding van de verwijzingsbeslissing van 14 september 2021 met kenmerk: ECLI:NL:RBAMS:2021:5052).
Zitting 26 april 2022
De behandeling van de vordering is met toestemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon op 26 april 2022 hervat in de stand waarin het onderzoek zich bevond ten tijde van de schorsing op 12 januari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is wederom bijgestaan door zijn raadsman, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, vierde lid, OLW is de beslistermijn opnieuw verlengd met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
decision on temporary detention for a period of 14 days from detention date of November 2019, ref.no. II Kp 188/19 passed by District Court [Sqd Rejonowy] in Milicz.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de omschrijving van de feiten in het EAB niet genoegzaam is. De overlevering wordt verzocht voor acht strafbare feiten, maar bij geen van de feiten wordt een tijdstip vermeld. Daarnaast wordt bij de feiten 2, 3, 4 en 8 gesproken over ‘
jointly and in concert with others’, maar wordt niet beschreven wat dan de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon is.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In deze zaak geldt het volgende.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van (het medeplegen van) in totaal acht diefstallen die al dan niet met braak hebben plaatsgevonden, waarbij behalve de pleegplaats en pleegdatum telkens een korte omschrijving is gegeven van waar en met wie welke goederen zijn weggenomen, hoeveel de schade bedraagt en wie het slachtoffer is. Anders dan wat de raadsman in zijn verweer lijkt te suggereren is er geen verplichting tot vermelding van het ‘tijdstip’ van de strafbare feiten. [1] De opgeëiste persoon wordt bij de feiten 2, 3, 4 en 8 aangemerkt als mededader. De rechtbank is van oordeel dat op basis van deze omschrijving voldoende duidelijk is waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat sprake is van een (lopend) strafrechtelijk onderzoek en niet van een veroordeling. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal;
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd;
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.

5.Gelijkstellingsverweer

De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon gelijk moet worden gesteld met een Nederlander. De opgeëiste persoon verblijft sinds 5 à 6 jaar in Nederland. Dit blijkt onder andere uit het feit dat de opgeëiste persoon in 2018 een strafbaar feit heeft gepleegd. Gelet op de medische toestand van de opgeëiste persoon, heeft de raadsman verder geen stukken kunnen overleggen die zijn standpunt onderbouwen.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6, derde lid, van de OLW (onder andere) zijn aangetoond dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Voor de onderbouwing van het ononderbroken verblijf gedurende vijf jaren is een inschrijving in de Basisregistratie personen (BRP) leidend, maar de opgeëiste persoon kan zijn verblijfsduur ook met andere stukken onderbouwen, mits deze voldoende concreet en objectief zijn. [2]
De opgeëiste persoon verblijft volgens de BRP pas sinds 2020 in Nederland. De raadsman heeft geen stukken overlegd waaruit volgt dat de opgeëiste persoon gedurende een langere periode, namelijk vijf jaar, ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Gelet hierop is niet aangetoond dat hij een duurzaam verblijfsrecht als EU-onderdaan heeft opgebouwd en kan de opgeëiste persoon niet gelijk gesteld worden met een Nederlander. De rechtbank verwerpt het gelijkstellingsverweer.

6.Detentieomstandigheden, artikel 11 OLW jo. artikel 4 van het Handvest

De raadsman heeft gesteld dat de detentieomstandigheden in Polen dusdanig niet in orde zijn en dat het toestaan van de overlevering zal leiden tot een flagrante schending van de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon. De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar een rapport van de
European Prison Observatoryvan 2013 en een rapport van de
Helsinki Foundation for Human Rightsvan 2018. Daarnaast heeft hij verwezen naar een krantenartikel van 13 juli 2020, waaruit volgt dat in de gevangenis in Wroclaw in een periode van anderhalf jaar vijf gedetineerden zelfmoord hebben gepleegd. Deze informatie is des te zorgelijk gelet op de psychiatrische gesteldheid van de opgeëiste persoon. Subsidiair heeft de raadsman verzocht vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon zal worden gedetineerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens zijn verstrekt, dan wel ambtshalve bij haar bekend zijn, op grond waarvan af zou moeten worden geweken van haar eerder uitgezette lijn, te weten dat uit de beschikbare gegevens over de algemene detentieomstandigheden in Polen niet blijkt van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. In de uitspraak van 7 mei 2021 heeft de rechtbank dit bevestigd en is daarbij ingegaan op de door de raadsman aangehaalde stukken. [3] Gelet op het eveneens in die uitspraak uiteengezette juridische kader, kan evenmin worden gesteld dat sprake is van een reëel gevaar dat personen met psychische problematiek die in Polen zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld.
De rechtbank is gelet op bovenstaande van oordeel dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor overlevering en verwerpt het verweer van de raadsman.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47, 310 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Wrocław(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 mei 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 3 januari 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BV1095.
2.Zie bijv. Rb. Amsterdam 5 januari 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BK9117.
3.Rb. Amsterdam 7 mei 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:2468.