ECLI:NL:RBAMS:2024:6619

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
13-255618-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden in Guadeloupe

Op 29 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Franse autoriteiten. De rechtbank verzocht de officier van justitie om aanvullende vragen te stellen aan de Franse autoriteiten over de detentieomstandigheden in de detentie-instelling Baie-Mahault op Guadeloupe, waar de opgeëiste persoon na zijn overlevering zou worden gedetineerd. De opgeëiste persoon, geboren in Grenada, is gedetineerd in Nederland en heeft een EAB tegen zich lopen vanwege veroordelingen in Frankrijk voor moord en doodslag. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak over de overlevering met 30 dagen verlengd en het onderzoek heropend om meer informatie te verkrijgen over de detentieomstandigheden in de Franse instelling. De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zorgen geuit over de omstandigheden in de Baie-Mahault gevangenis, die volgens hem in strijd zijn met de grondrechten van gedetineerden. De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling in verschillende Franse detentie-instellingen. De rechtbank heeft besloten om het onderzoek ter zitting te heropenen en aanvullende vragen te stellen aan de Franse autoriteiten over de detentieomstandigheden, waaronder de bezettingsgraad en de persoonlijke leefruimte van gedetineerden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-255618-24
Datum uitspraak: 29 oktober 2024
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 5 september 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 maart 2024 door de
procureur général près la cour d’appel de Basse-Terre(de officier van justitie bij het hof van beroep van Basse-Terre) op Guadeloupe, Frankrijk (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Grenada) op [geboortedag] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 oktober 2024, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F. Visser, advocaat in Utrecht en door een tolk in de Engelse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Grenadiaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Inleiding
Het EAB vermeldt twee bij verstek gewezen uitspraken van het Hof van Assisen van Guadeloupe van respectievelijk 19 oktober 2020 en 11 maart 2022, met referenties 17/0009 en 17/0022.
Verder is bij het EAB een inleidende brief gevoegd namens de officier van justitie van het hof van beroep in Basse-Terre van 28 maart 2024. In deze brief staat onder meer vermeld:
De heer [opgeëiste persoon] is het object geweest van twee vonnissen van het Hof van Assisen van Guadeloupe van 19 oktober 2020 en 11 maart 2022, waarbij hij bij verstek is veroordeeld tot 30 jaar strafrechtelijke gevangenisstraf en levenslange gevangenisstraf wegens feiten die als moord en doodslag worden aangemerkt.
De heer [opgeëiste persoon] heeft beroep aangetekend tegen deze twee beslissingen om hem bij verstek te veroordelen en het Assisenhof van Guadeloupe moet derhalve een nieuw proces voeren in zijn aanwezigheid.
Overeenkomstig artikel 24.2 van het Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, verzoeken de Franse autoriteiten hierbij om de tijdelijke overlevering van de heer [opgeëiste persoon] en verbinden zij zich ertoe dat de heer [opgeëiste persoon] niet zal worden vervolgd of veroordeeld voor feiten die zijn gepleegd vóór zijn overlevering, andere dan die bedoeld in het Europees aanhoudingsbevel, en dat de heer [opgeëiste persoon] in geval van definitieve veroordeling door de Franse rechter kan verzoeken zijn straf in Sint-Maarten of Nederland te mogen uitzitten.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om het onderzoek ter zitting aan te houden en aanvullende vragen aan de Franse autoriteiten te stellen over de grondslag van het EAB. In de inleidende brief bij het EAB namens de officier van justitie van het hof van beroep in Basse-Terre van 28 maart 2024, staat namelijk vermeld dat de Franse autoriteiten om de tijdelijke overgave van de opgeëiste persoon verzoeken voor de periode van een maand. De reden voor deze tijdelijke overdracht zou zijn dat de opgeëiste persoon beroep heeft aangetekend tegen de twee vonnissen van het Hof van Assisen van Guadeloupe waarin hij bij verstek is veroordeeld. De opgeëiste persoon zegt dit beroep niet te hebben aangetekend en in onderdeel d) van het EAB is aangekruist dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering op de mogelijkheid wordt gewezen om tegen de voornoemde vonnissen verzet aan te tekenen. Het is aldus onduidelijk met welk doel de Franse justitiële autoriteiten de aanwezigheid van de opgeëiste persoon wensen.
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie blijkt uit de inleidende brief bij het EAB genoegzaam dat de opgeëiste persoon in beroep is gegaan tegen de twee in het EAB vermelde vonnissen waarin hij bij verstek is veroordeeld. De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt aldus om de overlevering van de opgeëiste persoon om in zijn aanwezigheid een nieuw proces te voeren in de zaken die eerder tot de voornoemde vonnissen hebben geleid.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor weergegeven inleidende brief bij het EAB namens de officier van justitie van het hof van beroep in Basse-Terre van 28 maart 2024 genoegzaam blijkt dat de uitvaardigende justitiële autoriteit om de overlevering van de opgeëiste persoon verzoekt, om in zijn aanwezigheid een nieuw proces te voeren in de zaken die tot de hierboven genoemde niet onherroepelijke vonnissen hebben geleid en om, indien de overlevering wordt toegestaan, hem vanwege de straf die hij in Nederland moet ondergaan voorlopig aan de Franse autoriteiten ter beschikking te stellen met het oog op dat nieuwe proces. Derhalve verzoekt de uitvaardigende justitiële autoriteit de overlevering van de opgeëiste persoon vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om het onderzoek te heropenen en aan de uitvaardigende justitiële autoriteit aanvullende vragen over de grondslag van het EAB te stellen. Het verzoek van de raadsman wordt afgewezen.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van levenslang dan wel 30 jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5. Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden Frankrijk (heropening van het onderzoek)

Inleiding

De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er op dit moment ten aanzien van de detentie-instellingen in Nîmes, Nanterre, Bois-d’Arcy, Lille-Loos-Sequedin, Montauban, Toulouse en Metz in Frankrijk een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest). [4]
De plaatsvervangend officier van justitie bij het hof van beroep van Basse-Terre op Guadeloupe heeft bij e-mail van 12 september 2024 onder meer verklaard:

After the surrender, Mr. [opgeëiste persoon] will be detained at the BAIE-MAHAULT prison in Guadeloupe
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om het onderzoek ter zitting aan te houden en de officier van justitie de opdracht te geven om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit aanvullende vragen te stellen over de detentieomstandigheden in de detentie-instelling Baie-Mahault op Guadeloupe. Ten aanzien van deze instelling is namelijk sprake van structurele problemen – onder meer bestaande uit overbevolking – die tot gevolg hebben dat wordt gehandeld in strijd met de grondrechten van gedetineerden zoals omschreven in de artikelen 1 en 4 van het Handvest. Ter onderbouwing van deze structurele problemen heeft de raadsman verwezen naar jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), een bezoek van de
European Committee for the Prevention of Torture or Degrading Treatment or Punishment(CPT) aan de gevangenissen op Guadeloupe, recente nieuwsberichten over het Franse detentieregime en een uitspraak van de Franse voorzieningenrechter op Guadeloupe van 27 juni 2024.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat artikel 11 OLW niet aan de overlevering van de opgeëiste persoon in de weg staat. Hoewel de officier van justitie de zorgen over de detentieomstandigheden in de Baie-Mahault gevangenis begrijpt, ziet de uitspraak van het EHRM waarnaar de raadsman heeft verwezen op problemen in deze gevangenis in de periode van 2014 tot en met 2019. Nadien is de detentie-instelling Baie-Mahault gerenoveerd, waarbij een nieuwe vleugel is aangebouwd.
Subsidiair heeft de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft – vanwege het verweer van de raadsman en vanwege het voor verschillende detentie-instellingen in Frankrijk reeds aangenomen algemene reële gevaar van onmenselijke en vernederende behandeling – onderzoek gedaan naar de omstandigheden in de detentie-instelling in Baie-Mahault op Guadeloupe. De rechtbank heeft zich beperkt tot deze detentie-instelling, nu – in het licht van het wederzijdse vertrouwen tussen lidstaten en gelet op met name de termijnen die de uitvoerende rechterlijke autoriteiten krachtens artikel 17 van Kaderbesluit 2002/584 zijn opgelegd voor de vaststelling van de definitieve beslissing tot uitvoering van een EAB – de uitvoerende rechterlijke autoriteit alleen verplicht is de detentieomstandigheden te onderzoeken in de detentie-instellingen waar, volgens de informatie waarover zij beschikt, de opgeëiste persoon volgens een concreet voornemen zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis. [5]
De rechtbank heeft kennisgenomen van het door de raadsman aangehaalde op 30 januari 2020 door het EHRM gewezen arrest in de zaak
J.M.B. e.a. v. Frankrijk. [6] In dit arrest staat onder meer vermeld dat de bezettingsgraad van de detentie-instelling Baie-Mahault in maart 2017 150% was. In 2019 is dit percentage voor de gehele instelling gereduceerd tot 89%, maar gold voor de afdeling voor kortdurend verblijf een bezettingsgraad van 189%. [7] De Franse Staat heeft de stelling van de klagers (waaronder gedetineerden in de detentie-instelling Baie-Mahault) dat zij in hun cel minder dan drie vierkante meter persoonlijke ruimte tot hun beschikking hadden niet weersproken. [8] Naar aanleiding van de detentieomstandigheden in onder meer Baie-Mahault heeft het EHRM vastgesteld dat Frankrijk artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) heeft overtreden. [9]
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een uitspraak van de Franse voorzieningenrechter op Guadeloupe van 27 juni 2024, die voorafgaand aan de zitting door de raadsman is overgelegd. In deze uitspraak heeft de voorzieningenrechter onder meer overwogen dat de bezettingsgraad van het huis van bewaring in de detentie-instelling Baie-Mahault op (naar de rechtbank aanneemt) het moment van de uitspraak 227% bedroeg.
Gelet op deze uitspraak van de Franse voorzieningenrechter heeft de rechtbank redenen om ervan uit te gaan dat de in het voornoemde arrest
J.M.B. e.a. v. Frankrijkdoor het EHRM beschreven problematiek in de detentie-instelling Baie-Mahault mogelijk nog steeds aanwezig is. Daarom acht de rechtbank het waarschijnlijk dat door de detentieomstandigheden in de detentie-instelling Baie-Mahault de waarborgen van artikel 4 van het Handvest, in het bijzonder het minimum aan
personal spacevan (ten minste een deel van) de gedetineerden, in het gedrang komen.
Om aan de hand van het daarvoor bedoelde toetsingskader [10] te kunnen beoordelen of inderdaad sprake is van een algemeen reëel gevaar van onmenselijke en/of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in de detentie-instelling Baie-Mahault, zal de rechtbank het onderzoek ter zitting heropenen en de officier van justitie verzoeken aan de Franse justitiële autoriteiten de volgende vragen te stellen:
Op welke afdeling van de detentie-instelling Baie-Mahault op Guadeloupe zal de opgeëiste persoon na zijn overlevering worden gedetineerd?
Wat is de huidige bezettingsgraad van de detentie-instelling Baie-Mahault en wat is de specifieke bezettingsgraad van de afdeling waarop de opgeëiste persoon na zijn overlevering zal worden gedetineerd?
Hoeveel individuele leefruimte (
personal space) hebben de gedetineerden op deze afdeling tot hun beschikking in een eenpersoons- en meerpersoonscel, en is dit inclusief of exclusief het sanitair en zijn deze sanitaire voorzieningen deugdelijk afgeschermd?
Indien de gedetineerden beschikken over een individuele leefruimte (
personal space) tussen 3 m2 en 4 m2 – gelet op het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punt 75) – heeft de rechtbank ook de volgende aanvullende vragen:
 hoeveel uren per dag verblijven de gedetineerden in hun cel?
 welke mogelijkheden hebben de gedetineerden tot luchten, arbeid, sport, scholing en andere activiteiten buiten hun cel?
 zijn deze mogelijkheden voor alle gedetineerden toegankelijk?
 hoeveel uren per dag kunnen de gedetineerden aan deze activiteiten deelnemen?
 is in de detentie-instelling Baie-Mahault in het algemeen sprake van decente detentieomstandigheden en wordt de opgeëiste persoon niet onderworpen aan andere elementen die worden beschouwd als verzwarende omstandigheden voor slechte detentieomstandigheden?
5. Indien de gedetineerden beschikken over een individuele leefruimte (
personal space) van minder dan 3 m2 – gelet op het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punt 73) – heeft de rechtbank ook de volgende aanvullende vragen:
 is de beperking van de persoonlijke ruimte enkel voor korte tijd, bij gelegenheid en in geringe mate ten opzichte van de vereiste minimale 3 m2?
 wordt hierbij voldoende bewegingsvrijheid buiten de cel geboden en worden buiten de cel passende activiteiten worden aangeboden?
 is in de inrichting in het algemeen sprake van decente detentieomstandigheden en wordt de betrokkene niet onderworpen aan andere elementen die worden beschouwd als verzwarende omstandigheden voor slechte detentieomstandigheden?

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen voornoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen, onder gelijktijdige verlening van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de zaak vanwege het verstrijken van de beslistermijn op 3 januari 2025 uiterlijk veertien dagen voor die datum opnieuw op zitting moet worden gepland.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Engelse taal tegen nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en H.H.J. Zevenhuijzen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie o.a.: rechtbank Amsterdam, 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3763; rechtbank Amsterdam 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5123; Rechtbank Amsterdam 14 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:782; rechtbank Amsterdam, 20 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4047; rechtbank Amsterdam, 29 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5400 en rechtbank Amsterdam, 3 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6162.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 87.
6.EHRM, 30 januari 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:0130JUD000967115.
7.EHRM, 30 januari 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:0130JUD000967115, punten 55 – 57.
8.EHRM, 30 januari 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:0130JUD000967115, punt 260.
9.EHRM, 30 januari 2020, ECLI:CE:ECHR:2020:0130JUD000967115, punt 269.
10.Zie o.a. Hof Van Justitie EU, 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu) en EHRM, 20 oktober 2016, Muršić tegen Kroatië, ECLI:CE:ECHR:2016:1020JUD000733413.