ECLI:NL:RBAMS:2024:5400

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
13/197400-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over detentieomstandigheden in Frankrijk in het kader van Europees aanhoudingsbevel

Op 29 augustus 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) tegen een opgeëiste persoon, geboren in 1994. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat dat de opgeëiste persoon in de detentie-instellingen van Toulouse en Montauban wordt blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling. Dit oordeel is gebaseerd op de detentieomstandigheden in deze instellingen, waarover de rechtbank informatie heeft ontvangen van de Franse autoriteiten. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de detentieomstandigheden en de persoonlijke ruimte die de opgeëiste persoon zal hebben. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak over de overlevering met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen. De zaak zal opnieuw op zitting worden gepland op 14 oktober 2024. De rechtbank heeft ook de garantie van de Franse autoriteiten in overweging genomen dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland kan ondergaan, wat een belangrijke factor is in de beoordeling van de overlevering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/197400-24
Datum uitspraak: 29 augustus 2024
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 19 juni 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 17 juni 2024 door het
Parquet du Tribunal Judiciaire de Perpignan(Frankrijk) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1994 in [geboorteplaats] ,
registratieadres: [adres] ,
laatst opgegeven verblijfadres: [verblijfsadres] ,
nu gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L.C. Fleskens, advocaat in Diemen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van een onderzoeksrechter bij de rechtbank in Perpignan (Frankrijk) van 17 juni 2024 met parketnummer 24032/91 en onderzoeknummer JICABJI224000002.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1, 18 en 28, te weten (respectievelijk):
deelneming aan een criminele organisatie
georganiseerde of gewapende diefstal
opzettelijke brandstichting
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Namens de uitvaardigende justitiële autoriteit is op 10 juli 2024 de volgende garantie gegeven:
“We have received you request of additional information regarding the proceedings concerning (…) and Mr[opgeëiste persoon].
Please find hereafter the answers and please note that they concern both of them.
Our proceedings according to French law can guarantee that, in case these gentlemen are sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in France, they will be allowed, if they ask for it, to carry out the punishment in the Netherlands, pursuant to the European framework decision 2008/909/JAI of the Council concerning the application of the principle of mutual recognition to judgments in criminal matters imposing sentences or custodial measures for the purposes of their execution in the European Union.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden Frankrijk

6.1
Inleiding
6.1.1
De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er op dit moment voor de detentie-instellingen in Nîmes, Nanterre, Bois-d’Arcy en Lille-Loos-Sequedin een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). [4]
6.1.2
In de onderhavige zaak hebben de Franse autoriteiten op 10 juli 2024 meegedeeld dat de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid in voorlopige hechtenis geplaatst zal worden in de gevangenis van Toulouse of Montauban. Op 9 augustus 2024 is in aanvulling hierop meegedeeld dat:
- in de gevangenis van Toulouse sprake is van een bezettingsgraad van 193,1% in het deel dat is ingericht voor voorlopig gedetineerden;
- in de gevangenis van Montauban sprake is van een bezettingsgraad van 159% in het deel dat is ingericht voor voorlopig gedetineerden;
- in beide gevangenissen in het deel dat is ingericht voor voorlopig gedetineerden als gevolg van de overbevolking sprake is van voorlopig gedetineerden die op een matras op de grond slapen;
- de cellen in beide inrichtingen (in het deel dat is ingericht voor voorlopig gedetineerden) 9 m2 groot zijn, inclusief een afgesloten toiletruimte en exclusief een doucheruimte;
- in elke cel twee of drie voorlopig gedetineerden geplaatst worden;
- voorlopig gedetineerden per dag gedurende ten minste één uur hun cel uit mogen;
- het voor voorlopig gedetineerden mogelijk is activiteiten buiten hun cel te ondernemen, maar dat hiervoor vanwege de overbevolking wachtlijsten bestaan.
6.2
Standpunt van de raadsvrouw
6.2.1
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheden voor voorlopig gedetineerden in de detentie-instellingen van Toulouse en Montauban voldoende zijn. Artikel 11 OLW staat volgens haar niet aan overlevering in de weg.
6.3
Standpunt van de officier van justitie
6.3.1
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat er voor voorlopig gedetineerden in de gevangenissen van Toulouse en Montauban per cel, ervanuit gaande dat de toiletruimte ongeveer 1 m2 groot is, ongeveer 8 m2 aan leefruimte beschikbaar is. Blijkens de informatie uit Frankrijk wordt deze ruimte in het minst gunstige geval gedeeld door drie voorlopig gedetineerden. Dit betekent dat de leefruimte per voorlopig gedetineerde onder de 3 m2 uitkomt. Er bestaat daarom een kans de opgeëiste persoon in een te kleine cel terechtkomt. Vanwege de wachtlijsten die daarvoor gelden compenseren de activiteiten buiten de cel dit gebrek aan persoonlijke leefruimte niet. De officier van justitie concludeert dat sprake is van een algemeen reëel gevaar dat voorlopig gedetineerden in de detentie-instellingen van Toulouse en Montauban onmenselijk of vernederend worden behandeld in de zin van artikel 4 Handvest.
6.3.2
De officier van justitie heeft de rechtbank gelet op het voorgaande verzocht om het onderzoek te heropenen, teneinde aan de Franse autoriteiten te vragen of gegarandeerd kan worden dat de rechten van de opgeëiste persoon in het voorlopige hechtenisregime in de detentie-instellingen van Toulouse of Montauban niet geschonden zullen worden of dat de opgeëiste persoon in een alternatieve gevangenis in voorlopige hechtenis geplaatst kan worden.
6.4
Oordeel van de rechtbank
Toetsingskader
6.4.1
Voor de beoordeling van de detentieomstandigheden voor voorlopig gedetineerden in de gevangenissen van Toulouse en Montauban sluit de rechtbank aan bij een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 oktober 2019. [5] Uit dit arrest volgt onder meer dat wanneer een gedetineerde over minder dan 3 m2 aan persoonlijke ruimte beschikt in een meerpersoonscel, dit een sterk vermoeden van schending van het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling met zich meebrengt. [6] Dit sterke vermoeden van schending van het in artikel 4 Handvest bedoelde verbod kan blijkens het arrest normaliter enkel worden weerlegd indien: [7]
- de persoonlijke ruimte enkel voor korte tijd, bij gelegenheid en in geringe mate wordt gereduceerd ten opzichte van de vereiste minimale 3 m2;
- hierbij voldoende bewegingsvrijheid buiten de cel wordt geboden en buiten de cel passende activiteiten worden aangeboden;
- in de inrichting in het algemeen sprake is van decente detentieomstandigheden en de betrokkene niet wordt onderworpen aan andere elementen die worden beschouwd als verzwarende omstandigheden voor slechte detentieomstandigheden.
6.4.2
Uit het voornoemde arrest volgt daarnaast dat wanneer een gedetineerde beschikt over een persoonlijke ruimte van 3 à 4 m2 in een meerpersoonscel, geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een schending van het in artikel 4 Handvest bedoelde verbod indien het gebrek aan ruimte gepaard gaat met andere slechte materiële detentieomstandigheden, in het bijzonder het ontbreken van toegang tot een binnenplaats of tot frisse lucht en daglicht, slechte ventilatie, te lage of te hoge binnentemperaturen, gebrek aan privacy op het toilet of slechte sanitaire en hygiënische omstandigheden. [8]
6.4.3
Wanneer een gedetineerde beschikt over meer dan 4 m2 aan persoonlijke ruimte in een meerpersoonscel en dit aspect van zijn materiële detentieomstandigheden dus geen problemen oplevert, blijven de andere aspecten van deze omstandigheden relevant voor de beoordeling of de detentieomstandigheden van de betreffende gedetineerde adequaat zijn in het licht van artikel 4 Handvest. [9]
6.4.4
Bij de berekening van de beschikbare persoonlijke ruimte in een meerpersoonscel mag de ruimte die wordt ingenomen door sanitaire voorzieningen niet worden meegerekend. [10]
Toepassing op de onderhavige zaak
6.4.5
Uit de onder 7.1.2 genoemde door de Franse autoriteiten verstrekte informatie leidt de rechtbank af dat voorlopig gedetineerden in de gevangenissen van Toulouse en Montauban in het meest negatieve geval minder dan 3 m2 aan persoonlijke ruimte hebben. De rechtbank gaat hierbij uit van de onder 7.3.1 genoemde berekening van de officier van justitie. Gelet op hetgeen onder 7.4.1 is overwogen levert een persoonlijke ruimte van minder dan 3 m2 een sterke aanwijzing op voor een schending van het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. Van de eveneens onder 7.4.1 opgenomen drie (cumulatieve) compenserende factoren is in de detentie-instellingen van Toulouse en Montauban voor voorlopig gedetineerden geen sprake, onder andere nu er voor de verschillende activiteiten die voorlopig gedetineerden aldaar buiten de cel kunnen ondernemen wachtlijsten bestaan. Het risico bestaat aldus dat voorlopig gedetineerden 23 uur per dag in een cel, waarin ze te weinig persoonlijke ruimte hebben, door moeten brengen.
6.4.6
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er een algemeen reëel gevaar bestaat dat voorlopig gedetineerden in het voorlopige hechtenisregime in de detentie-instellingen van Toulouse en Montauban worden blootgesteld aan een onmenselijke of vernederende behandeling.
6.4.7
Ingevolge een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 april 2016 [11] kan de vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor voorlopig gedetineerden die terechtkomen in Toulouse en Montauban op zichzelf nog niet leiden tot het geen gevolg geven aan het EAB. Wanneer het bestaan van een dergelijk gevaar eenmaal is vastgesteld, dient immers vervolgens de uitvoerende rechterlijke autoriteit nog concreet en nauwkeurig te beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de betrokkene dit gevaar zal lopen vanwege de te verwachten omstandigheden van zijn detentie in de uitvaardigende lidstaat.
6.4.8
Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen, en die betrekking hebben op de detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de betrokkene bij overlevering aan de autoriteiten van die lidstaat onmenselijk of vernederend zal worden behandeld.
6.4.9
Bijgevolg is, teneinde te verzekeren dat artikel 4 van het Handvest wordt geëerbiedigd in het individuele geval van de persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, de uitvoerende rechterlijke autoriteit die wordt geconfronteerd met objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens die duiden op dergelijke gebreken, verplicht om na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de betrokkene na zijn overlevering aan de uitvaardigende lidstaat een reëel gevaar zal lopen te worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, in de zin van dat artikel.
6.4.10
Daartoe dient de rechtbank de uitvaardigende justitiële autoriteit dringend te verzoeken om alle noodzakelijke aanvullende gegevens met betrekking tot de omstandigheden waaronder de betrokkene naar verwachting in die lidstaat zal worden gedetineerd.
6.4.11
In het licht van het wederzijdse vertrouwen dat tussen de lidstaten moet bestaan en gelet op met name de termijnen die de uitvoerende rechterlijke autoriteiten krachtens artikel
17 van het kaderbesluit zijn opgelegd voor de vaststelling van de definitieve beslissing tot uitvoering van een EAB, is de uitvoerende rechterlijke autoriteit enkel verplicht de detentieomstandigheden te onderzoeken in de penitentiaire inrichtingen waar, volgens de informatie waarover zij beschikt, deze persoon volgens een concreet voornemen zal worden gedetineerd, mede op tijdelijke of voorlopige basis. [12]
6.4.12
Gelet op al het hiervoor overwogene zal de rechtbank het onderzoek heropenen en de officier van justitie verzoeken om de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende vragen te stellen:
1.
Kan, tegen de achtergrond van het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punten 72-77), voor de opgeëiste persoon worden gegarandeerd dat hij in het voorlopige hechtenisregime van de gevangenis van Toulouse of Montauban minimaal 4 vierkante meter aan persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel zal krijgen? Of zal hij slechts tussen de 3 en 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel krijgen?
2.
Indien de opgeëiste persoon minder dan 4 m2 (exclusief sanitair) aan persoonlijke ruimte zal krijgen, hoeveel uur per dag kan hij dan minimaal buiten zijn cel verblijven, in het kader van bijvoorbeeld luchten, arbeid, sport, scholing en andere activiteiten buiten de cel?
3.
Is in het voorlopige hechtenisregime van de gevangenissen van Toulouse en Montauban in het algemeen sprake van decente detentieomstandigheden en wordt de opgeëiste persoon niet onderworpen aan andere elementen die worden beschouwd als verzwarende omstandigheden voor slechte detentieomstandigheden (zie overwegingen 6.4.1 tot en met 6.4.4)?
4.
Indien in het voorlopige hechtenisregime van de gevangenissen van Toulouse en Montauban niet kan worden voldaan aan de eisen zoals gesteld in het hiervoor genoemde arrest Dorobantu, kan dan gegarandeerd worden dat de opgeëiste persoon in een andere gevangenis geplaatst kan worden waar wel aan die eisen voldaan wordt?

7.Slotsom

Gelet op hetgeen hiervoor onder 6 is overwogen heropent de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting en schorst zij dit voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 6.4.12 geformuleerde vragen aan de Franse autoriteiten voor te leggen.

8.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de onder 6.4.12 geformuleerde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de zaak vanwege het verstrijken van deze nogmaals verlengde beslistermijn
op 14 oktober 2024,
uiterlijk op 1 oktober 2024opnieuw op zitting moet worden gepland.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijd, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 augustus 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie onder andere:
5.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu).
6.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), punt 72.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), punt 73.
8.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), punt 75.
9.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), punt 76.
10.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), punt 77.
11.Hof van Justitie van de Europese Unie 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru), punten 91 tot en met 95.
12.Hof van Justitie van de Europese Unie 25 juli 2018, ECLI:EU:C:2018:589 (ML), punt 87.