3.1.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Uit het EAB en de aanvullende informatie volgt dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij de processen die hebben geleid tot de vonnissen.
Ten aanzien van de beslissingen II Ko 1214/22 en II Ko 591/23
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 17 september 2024 volgt dat eerder opgelegde taakstraffen bij de genoemde omzettingsbeslissingen II Ko 1214/22 en II Ko 591/23 zijn omgezet – conform de eerdere veroordelingen – in vervangende vrijheidsstraffen, omdat de opgeëiste persoon de taakstraffen niet heeft uitgevoerd. De rechtbank leidt uit de aanvullende informatie af dat de aard of maat van de aanvankelijk opgelegde straf daarbij niet is gewijzigd. Deze beslissingen vallen daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
Nu de reden voor de omzetting in beide zaken is gelegen in het niet uitvoeren van de taakstraf is geen sprake van een veroordeling voor een nieuw strafbaar feit (een
triggerendfeit) dat ten grondslag ligt aan de omzetting.
Ten aanzien van vonnis a met kenmerk II K636/21
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering voor dit vonnis moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon is niet opgeroepen omdat het een schriftelijke procedure betrof. Hij wist niet van de procedure en kon ook niet weten dat er een schriftelijke procedure had plaatsgevonden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, maar heeft de rechtbank verzocht af te zien van haar bevoegdheid de overlevering te weigeren. Hij heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank (ECLI:NL:RBAMS:2024:4256). De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 17 en 24 september 2024 van de uitvaardigende justitiële autoriteit volgt dat de opgeëiste persoon tijdens zijn verhoor als verdachteop 20 april 2021 is gewezen op de verplichting om adreswijzigingen door te geven en de gevolgen indien hij dit niet zou doen. De opgeëiste persoon heeft voor de strafzaak een adres opgegeven en hij heeft daarna nooit een adreswijziging doorgegeven. Op 1 oktober 2021 heeft hij op het door hem zelf opgegeven adres een mededeling in deze zaak over het ontslag van zijn advocaat persoonlijk in ontvangst genomen. De opgeëiste persoon is niet opgeroepen voor het proces, omdat het een schriftelijke procedure betrof. Deze schriftelijke procedure vond plaats op 22 november 2021. Het vonnis is op 12 december 2021 naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres verzonden met informatie over het recht op hoger beroep, maar de opgeëiste persoon heeft dit nooit opgehaald. Na twee pogingen is het vonnis retour gezonden aan de rechtbank. Er is niet binnen de voorgeschreven termijn hoger beroep ingesteld.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de verdenking (hij is immers als verdachte verhoord) en een adresinstructie heeft ontvangen, waarna het vonnis, na de schriftelijke procedure, is verzonden naar het door hem opgegeven adres, tezamen met informatie over zijn recht op hoger beroep. Een eerdere mededeling in deze strafzaak is op datzelfde adres door hem persoonlijk ontvangen en hij heeft bij zijn voorgeleiding verklaard dat hij ook al die tijd op dit adres woonde. De rechtbank is daarmee van oordeel dat de opgeëiste persoon op zijn minst genomen onzorgvuldig is geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie in zijn strafzaak, zo hij al niet stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om hoger beroep in te stellen. Zijn overlevering houdt daarom geen schending van zijn verdedigingsrechten in.
Ten aanzien van vonnis b met kenmerk II K 447/22 (IV Ka 916/23)
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon niet van de zitting in hoger beroep af wist en dat hij daarom niet aanwezig was. Hij werd in hoger beroep niet meer vertegenwoordigd door een gemachtigde advocaat. De overlevering van de opgeëiste persoon moet daarom worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW kan worden afgezien. Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het hoger beroep, nu hij in eerste aanleg werd vertegenwoordigd door een gemachtigde advocaat en het hoger beroep door die advocaat is ingesteld. Daarnaast heeft de opgeëiste persoon een adresinstructie gekregen die zich ook uitstrekte tot het hoger beroep. De officier van justitie heeft daarbij gewezen op twee uitspraken van deze rechtbank (ECLI:NL:RBAMS:2023:4190 en ECLI:NL:RBAMS:2023:3741) Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan.
De rechtbank stelt vast dat in dit geval de procedure in hoger beroep (IV Ka 916/23)
aan artikel 12 OLW moet worden getoetst.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis in hoger beroep terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 17 en 24 september 2024 volgt dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg is vertegenwoordigd door een gekozen advocaat (
private defence counsel) en dat het hoger beroep door die advocaat is ingesteld. De opgeëiste persoon is gewezen op de verplichting om iedere adreswijziging door te geven en op de gevolgen indien hij dit niet zou doen. Deze adresinstructie zag (blijkens de tekst daarvan) ook op het proces in hoger beroep en de opgeëiste persoon heeft de adresinstructie persoonlijk ondertekend. Hij heeft vervolgens nooit een adreswijziging doorgegeven. De oproep voor de zitting in hoger beroep is verstuurd naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Op basis van de aanvullende informatie concludeert de rechtbank dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het door zijn gekozen advocaat ingestelde hoger beroep. Zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces in hoger beroep, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Ten aanzien van vonnis c met kenmerk II K 570/22
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft ten aanzien van dit vonnis geen verweer gevoerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW weliswaar van toepassing is, maar dat kan worden afgezien van toepassing van de weigeringsgrond. De opgeëiste persoon heeft een adresinstructie ontvangen en de oproep voor de zitting is verzonden naar het door hem opgegeven adres. De officier van justitie heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank (ECLI:NL:RBAMS:2024:4493). De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 17 september 2024 volgt dat de opgeëiste persoon tijdens zijn verhoor als verdachte op 15 januari 2022 een adresinstructie heeft ontvangen. Hierbij is hij gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven en de eventuele consequenties van het niet-naleven van die verplichting. De opgeëiste persoon was dus op de hoogte van de verdenking jegens hem en dat er mogelijk een strafrechtelijke procedure zou volgen. Ook wist hij dat hij bereikbaar moest zijn voor de Poolse autoriteiten. De oproep voor de zitting is verstuurd naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres. Na twee pogingen is de oproep voor de zitting geretourneerd aan de rechtbank. De opgeëiste persoon heeft nooit een adreswijziging doorgegeven. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Zijn overlevering houdt daarom geen schending van zijn verdedigingsrechten in.
Ten aanzien van vonnis d met kenmerk II K 1281/22
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij ten tijde van dit proces in Polen gedetineerd was en dat hij aan de Poolse autoriteiten heeft doorgegeven dat correspondentie naar de penitentiaire inrichting moest worden verstuurd. Dit is echter niet gebeurd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW weliswaar van toepassing is, maar dat kan worden afgezien van toepassing van de weigeringsgrond. De opgeëiste persoon heeft een adresinstructie ontvangen en de oproep voor de zitting is verzonden naar het door hem opgegeven adres. De officier van justitie heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank (ECLI:NL:RBAMS:2024:4493). De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 17 september 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon tijdens zijn verhoor als verdachte op 16 juni 2022 een adresinstructie heeft ontvangen. Hierbij is hij gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven en de eventuele consequenties van het niet-naleven van die verplichting. De opgeëiste persoon was dus op de hoogte van de verdenking jegens hem en dat er mogelijk een strafrechtelijke procedure zou volgen. Ook wist hij dat hij bereikbaar moest zijn voor de Poolse autoriteiten. De oproep voor de zitting is verstuurd naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres. Na twee pogingen is de oproep geretourneerd aan de rechtbank. In de aanvullende informatie is expliciet vermeld dat de opgeëiste persoon nooit een adreswijziging heeft doorgegeven. Gelet op het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank uit van de juistheid van deze informatie en niet van de verklaring van de opgeëiste persoon dat hij heeft gevraagd correspondentie naar de penitentiaire inrichting te zenden.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Zijn overlevering houdt daarom geen schending van zijn verdedigingsrechten in.