Op 5 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Kielce, Polen. De zaak werd behandeld in het kader van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft op 11 juni 2024 de behandeling van het EAB gestart, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L. van der Steen. Tijdens deze zitting werd de termijn voor de uitspraak met 30 dagen verlengd en werd de gevangenhouding bevolen, maar tegelijkertijd geschorst onder voorwaarden.
In een tussenuitspraak op 25 juni 2024 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconcludeerd dat niet voldaan werd aan het vereiste van dubbele strafbaarheid. Desondanks besloot de rechtbank om af te zien van de weigering van de overlevering. De rechtbank heropende het onderzoek en schorste het voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere vragen aan de Poolse autoriteiten te stellen over de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
Op 3 juli 2024 werd de behandeling hervat, waarbij de officier van justitie mr. A.L. Wagenaar aanwezig was. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat hij geen bezwaar of beroep had ingesteld tegen de strafbeschikking. De rechtbank oordeelde dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon opleverde. Uiteindelijk besloot de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren, waardoor de overlevering werd toegestaan.