ECLI:NL:RBAMS:2024:4256

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
13-136852-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering toegestaan op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verdedigingsrechten

Op 5 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Kielce, Polen. De zaak werd behandeld in het kader van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft op 11 juni 2024 de behandeling van het EAB gestart, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L. van der Steen. Tijdens deze zitting werd de termijn voor de uitspraak met 30 dagen verlengd en werd de gevangenhouding bevolen, maar tegelijkertijd geschorst onder voorwaarden.

In een tussenuitspraak op 25 juni 2024 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconcludeerd dat niet voldaan werd aan het vereiste van dubbele strafbaarheid. Desondanks besloot de rechtbank om af te zien van de weigering van de overlevering. De rechtbank heropende het onderzoek en schorste het voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere vragen aan de Poolse autoriteiten te stellen over de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.

Op 3 juli 2024 werd de behandeling hervat, waarbij de officier van justitie mr. A.L. Wagenaar aanwezig was. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat hij geen bezwaar of beroep had ingesteld tegen de strafbeschikking. De rechtbank oordeelde dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon opleverde. Uiteindelijk besloot de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren, waardoor de overlevering werd toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-136852-23
Datum uitspraak: 5 juli 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 10 april 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 januari 2023 door de
Regional Court in Kielce, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 11 juni 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 11 juni 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L. van der Steen, advocaat te Veghel en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2] Tevens is de gevangenhouding bevolen en tegelijkertijd opnieuw geschorst onder de eerder al opgelegde voorwaarden.
Tussenuitspraak
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 25 juni 2024 de identiteit van de opgeëiste persoon en de grondslag van het EAB vastgesteld. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat niet wordt voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid [3] , maar heeft zij reden gezien om af te zien van de weigering. Verder heeft de rechtbank beslist dat de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld [4] met een Nederlander.
Het onderzoek is met de tussenuitspraak heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen aan de Poolse autoriteiten nadere vragen voor te leggen over de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in het kader van de toetsing aan artikel 12 OLW.
Zitting 3 juli 2024
De behandeling van het EAB is, met toestemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon, hervat op de zitting van 3 juli 2024. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L. van der Steen, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de verdediging
Uit de aanvullende informatie blijft nog steeds onvoldoende duidelijk of de opgeëiste persoon nadat de strafbeschikking is gegeven, is gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep of de verzettermijn zoals bedoeld in artikel 12 onder c OLW.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de rechtbank kan afzien van weigering op grond van artikel 12 OLW. Aan de opgeëiste persoon is een adresinstructie verstrekt. De opgeëiste persoon moest er dus rekening mee houden dat hij correspondentie zou ontvangen op het door hem bij de Poolse autoriteiten opgegeven adres. Dit heeft hij echter niet gedaan.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak vastgesteld dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een strafbeschikking terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en die - kort gezegd - is gegeven zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 23 april 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon over het aan het EAB ten grondslag liggende feit is gehoord tijdens
pre-trial proceedingsen dat aan hem een adresinstructie is verstrekt. De opgeëiste persoon heeft het adres
[adres]opgegeven. De Poolse autoriteiten hebben de opgeëiste persoon gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven en op de gevolgen van het nalaten hiervan.
De correspondentie in de zaak is volgens de aanvullende informatie van 29 april 2024 naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres. Uit nadere informatie van 1 juli 2024 blijkt dat de strafbeschikking naar het bovengenoemde adres is gestuurd en dat de opgeëiste persoon daarbij ook is gewezen op de mogelijkheid van bezwaar of beroep en en binnen welke termijn hij dat moest aantekenen. Als de opgeëiste persoon gebruik had gemaakt van dit rechtsmiddel dan zou hij daarover zijn gehoord en zou een zitting hebben plaatsgevonden. Deze correspondentie kon echter niet aan de opgeëiste persoon op het adres worden betekend en vervolgens is de aan hem gerichte correspondentie ook niet door de opgeëiste persoon opgehaald op het postkantoor. De opgeëiste persoon heeft vervolgens geen bezwaar of beroep tegen de beslissing ingesteld. Dat de correspondentie en de daarin gegeven informatie de opgeëiste persoon niet heeft bereikt, is in het licht van het voorgaande aan hemzelf te wijten.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van het proces en is, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

4.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

6.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Kielce(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 5 juli 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW. (of eerste, derde en vierde lid OLW)
3.Zie artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b in samenhang met artikel 7, eerste lid, onder a 2, OLW.
4.Zie artikel 6a, eerste en negende lid, OLW.