ECLI:NL:RBAMS:2024:4493

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
13/158238-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse onderdaan op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot meerdere strafbare feiten

Op 17 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse onderdaan op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door het Circuit Court of Law in Świdnica op 11 maart 2024, verzocht om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Nederland gedetineerd was. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 3 juli 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. M. Al Mansouri, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.V. Ramdihal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft en dat hij niet op alle zittingen aanwezig is geweest die hebben geleid tot de vonnissen in Polen. De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon in persoon is opgeroepen voor de zittingen. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld en vastgesteld dat er geen reëel gevaar bestaat voor schending van het recht op een eerlijk proces.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, zodat de opgeëiste persoon zijn straf in Polen kan ondergaan. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/158238-24
Datum uitspraak: 17 juli 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 13 mei 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 maart 2024 door de
Circuit Court of Law in Świdnica(Polen), hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd in [naam PI]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 3 juli 2024, in aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.V. Ramdihal, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2] Tevens is de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt:
-
The combined judgment (cumulative sentence) of the District Court of Law for Lódź-Widzew in Lódź, file reference numberIV K 851/21, comprised the following valid and

final judgements as described below:

1. a combined judgment by District Court in Świdnica on the 29th August 2019 (II K 179/19):a) one rendered by District Court in Świdnica (II K 252/17) on the 5th of June 2017;
b) a summary punishment order rendered by District Court in Świdnica (II K 712/18)on the 29th of November 2018;
2. one rendered by District Court in Walbrzych(III K 799/19) on the 30th of July 2019;
3. a summary punishment order rendered by District Court in Tychy (VII K 128/20) on the 6th May 2020;
4. a summary punishment order rendered by District Court of Law in Świdnica (VI K 101/20) on the 2nd of June 2020;
5. a summary punishment order rendered by District Court in Świdnica (VI K 801/20) on the 29th January 2021.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 365 dagen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde cumulatieve vonnis met zaaknummer IV K 851/21.
Dit cumulatieve vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon niet op alle zittingen aanwezig is geweest die tot de vonnissen van het EAB hebben geleid.
IV K 851/21
Standpunt officier van justitie
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is niet van toepassing aangezien de opgeëiste persoon in persoon is opgeroepen voor de zitting.
Oordeel van de rechtbank
IV K 851/21
In het d)-formulier in het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij het proces dat heeft geleid tot de beslissing met zaaknummer IV K 851/21. Daarnaast staat vermeld dat de opgeëiste persoon op 23 februari 2022 in persoon is opgeroepen voor het proces. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de omstandigheid van artikel 12 onder a OLW zich voordoet en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW geen toepassing vindt.
II K 179/19
Standpunt officier van justitie
Artikel 12 OLW is niet van toepassing aangezien de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces.
Oordeel van de rechtbank
Volgens informatie van het EAB is de opgeëiste persoon verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Gelet hierop hoeft de procedure niet te worden getoetst aan
artikel 12 OLW.
II K 252/17
Standpunt officier van justitie
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is niet van toepassing aangezien de opgeëiste persoon in persoon is opgeroepen voor de zitting.
Oordeel van de rechtbank
In het d)-formulier in het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij het proces. Daarnaast staat vermeld dat de opgeëiste persoon op 26 mei 2017 in persoon is opgeroepen voor het proces. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de omstandigheid van artikel 12 onder a OLW zich voordoet en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing.
II K 712/18
Standpunt raadsman
De opgeëiste persoon verklaart dat hij het ontvangstbewijs van het afschrift van het vonnis niet heeft ondertekend.
Standpunt officier van justitie
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is niet van toepassing aangezien het vonnis met daarbij een appelinstructie in persoon aan de opgeëiste persoon is uitgereikt.
Oordeel van de rechtbank
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Uit de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van
29 mei 2024 blijkt dat het vonnis in persoon aan de opgeëiste persoon is uitgereikt met daarbij de instructie om hoger beroep in te stellen en dat de opgeëiste persoon geen hoger beroep heeft ingesteld binnen de daarvoor aangegeven termijn.
Bijgevoegd is een door de opgeëiste persoon ondertekende ontvangstbevestiging. De rechtbank ziet op grond van het vertrouwensbeginsel geen aanleiding om niet van de juistheid van de door de Poolse autoriteiten verstrekte informatie uit te gaan. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de omstandigheid van artikel 12 onder c OLW zich voordoet en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
III K 799/19
Standpunt officier van justitie
De rechtbank kan afzien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW aangezien de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen en de oproeping naar het bij de Poolse justitie bekende adres is verzonden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon op 28 april 2019 gedurende de
prepatory proceedingseen adresinstructie heeft ontvangen waarin hij is gewezen op de verplichting om iedere adreswijziging door te geven. De consequentie bij het niet nakomen van deze verplichting zou zijn dat de oproepingen verzonden naar het adres van de opgeëiste persoon zouden worden aangemerkt als
served on him. Vervolgens is de opgeëiste persoon voor het proces opgeroepen op het bij de Poolse justitie bekende adres. Nadat er tot tweemaal toe afhaalberichten zijn achtergelaten op dat adres is de oproeping niet afgehaald van het postkantoor.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
VII K 128/20
Standpunt officier van justitie
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is niet van toepassing aangezien het vonnis met daarbij een appelinstructie in persoon aan de opgeëiste persoon is uitgereikt.
Oordeel van de rechtbank
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Tevens staat in het EAB vermeld dat het vonnis op 19 mei 2020 in persoon aan de opgeëiste persoon is uitgereikt met daarbij de instructie om hoger beroep in te stellen en dat de opgeëiste persoon geen hoger beroep heeft ingesteld binnen de daarvoor aangegeven termijn. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de omstandigheid van artikel 12 onder c OLW zich voordoet en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
VI K 101/20
Standpunt officier van justitie
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is niet van toepassing aangezien het vonnis met daarbij een appelinstructie in persoon aan de opgeëiste persoon is uitgereikt.
Oordeel van de rechtbank
In het EAB staat vermeld dat de opgeëist persoon niet is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Tevens staat in het EAB vermeld dat het vonnis op 15 juli 2020 in persoon aan de opgeëiste persoon is uitgereikt met daarbij de instructie om hoger beroep in te stellen en dat de opgeëiste persoon geen hoger beroep heeft ingesteld binnen de daarvoor aangegeven termijn.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de omstandigheid van artikel 12 onder c OLW zich voordoet en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
VI K 801/20
Standpunt officier van justitie
De rechtbank kan afzien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW aangezien de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen en de oproeping is verzonden naar het bij de Poolse justitie bekende adres.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon op 27 mei 2020 gedurende het eerste verhoor van de
prepatory proceedingseen adresinstructie heeft ontvangen waarin hij is gewezen op de verplichting om iedere adreswijziging door te geven. De consequentie bij het niet nakomen van deze verplichting zou zijn dat documenten verzonden naar het adres van de opgeëiste persoon zouden worden aangemerkt als
served on him.
De opgeëiste persoon is niet opgeroepen voor de zitting van 29 januari 2021. Op deze zitting is uitspraak gedaan en is door de rechtbank bevolen dat een afschrift van het vonnis met appelinstructie zou worden verzonden naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres. Nadat er tot tweemaal toe afhaalberichten zijn achtergelaten op dat adres, is het vonnis met appelinstructie niet afgehaald van het postkantoor.
Ten slotte heeft de verdediging ten aanzien van dit vonnis geen verweer gevoerd dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten niet heeft kunnen uitoefenen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis in eerste aanleg, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
Feiten II K 252/17 en VI K 801/20
De rechtbank stelt vast dat voor deze feiten niet is voldaan aan het hierboven vermelde vereiste van dubbele strafbaarheid omdat het niet betalen van kinderalimentatie, in het licht van de omschrijving in het EAB, naar Nederlands recht niet als strafbare feiten kunnen worden gekwalificeerd. De rechtbank kan aan de hand van de omschrijving van het feit in het EAB immers niet vaststellen dat de opgeëiste persoon tijdens het begaan van dit feit (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het in een hulpeloze toestand brengen of laten van zijn. kind. [4]
De rechtbank ziet echter aanleiding om van de weigering af te zien, omdat zij van oordeel is dat onvoldoende aanleiding voor weigering bestaat. De rechtbank vindt daarbij redengevend dat beide feiten geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde hebben. De feiten zijn begaan door een onderdaan van Polen tegen andere onderdanen van Polen.
Overige feiten
De rechtbank stelt vast dat voor deze feiten is voldaan aan het vereiste van de hierboven vermelde dubbele strafbaarheid.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Vonnis II K 712/18
- Feit 1: overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994;
- Feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven

verbod;

Vonnis III K 799/19:
overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
Vonnis VII K 128 128/20:
oplichting;
Vonnis VI K 101/20
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

6.Detentieomstandigheden; artikel 11 OLW

6.1.
Recht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaken, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
6.2.
Detentieomstandigheden in Polen
De raadsman heeft zich onder verwijzing naar het CPT [5] -rapport van 22 februari 2024 op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd dan wel aanvullende vragen moeten worden gesteld aan de Poolse autoriteiten over de detentie-instelling waar de opgeëiste persoon na overlevering zal worden gedetineerd en op welke wijze wordt gegarandeerd dat hij in de betreffende gevangenis niet wordt blootgesteld aan een onmenselijke of vernederende behandeling.
De rechtbank stelt met de officier van justitie vast dat de rapportage van het CPT van 22 februari 2024 (voornamelijk) betrekking heeft op detentieomstandigheden in het voorlopige hechtenis-regime van personen die worden vervolgd en van wie de voorlopige hechtenis is bevolen, vreemdelingendetentie en het verblijf in psychiatrisch penitentiaire centra. De rechtbank stelt vervolgens vast dat de overlevering van de opgeëiste persoon door de Poolse autoriteiten wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een aan hem opgelegde gevangenisstraf, dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft en dat hij geen psychiatrische problematiek heeft als gevolg waarvan hij in een daartoe gespecialiseerde detentie-instelling zal worden geplaatst. De bevindingen uit de CPT-rapportage van 22 februari 2024 bevatten geen gegevens die duiden op een reëel gevaar dat personen - zoals de opgeëiste persoon - die een gevangenisstraf moeten ondergaan, onmenselijk of vernederend worden behandeld zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank beschikt ook overigens niet over dergelijke gegevens. De rechtbank verwerpt het verweer.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 326 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 Opiumwet, de artikelen 8, 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Circuit Court of Law in Swidnica(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 17 juli 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW. (of eerste, derde en vierde lid OLW)
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie onder andere de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 oktober 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:7548.
5.