ECLI:NL:RBAMS:2024:6403

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
13/060900-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot 18 maanden cel voor ontucht en aanranding, vrijspraak voor verkrachtingen

Op 23 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere zedendelicten, waaronder ontucht met minderjarigen en verkrachting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, voor ontucht met twee 15-jarige jongens en een aanranding van een 17-jarige jongen. De verdachte werd vrijgesproken van zes verkrachtingen en een poging tot verkrachting, omdat de rechtbank oordeelde dat dwang niet kon worden bewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een persoonlijkheidsstoornis heeft, die invloed heeft gehad op zijn daden, waardoor deze in verminderde mate aan hem konden worden toegerekend. De zaak kwam aan het licht na een artikel in de media waarin de verdachte door meerdere mannen werd beschuldigd van seksueel grensoverschrijdend gedrag. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers als betrouwbaar beoordeeld, maar oordeelde dat in de meeste gevallen geen dwang in juridische zin kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de impact van de feiten op de slachtoffers en de ernst van de gepleegde feiten, en heeft een gevangenisstraf opgelegd die ook rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/060900-21
Datum uitspraak: 23 oktober 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1988,
wonende op het adres [adres] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 12, 16 en 18 september 2024. Het onderzoek is gesloten op 23 oktober 2024, waarna direct uitspraak is gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R. Leuven, en van wat verdachte en zijn raadslieden, mr. G. Spong en mr. E.K.B. Bijl (hierna: de verdediging), naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 6] en
[benadeelde partij 7] en de toelichting op die vorderingen door mr. M.M. de Boer, de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 8] en de toelichting op die vordering door mr. L.A.C. ter Steeg, en de vordering van [benadeelde partij 9] en de toelichting op die vordering door
mr. K.J. Zeegers. Tot slot hebben [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] het spreekrecht uitgeoefend en heeft mr. K.J. Zeegers namens [benadeelde partij 9] een slachtofferverklaring voorgelezen.

2.Inleiding

Op 12 maart 2021 is door Het Parool en NRC gezamenlijk een artikel gepubliceerd waarin verdachte door twintig mannen wordt beschuldigd van seksueel grensoverschrijdend gedrag. De beschuldigingen beslaan een periode van tien jaar, beginnend in 2010. De publicatie heeft ertoe geleid dat meerdere mannen zich bij de zedenpolitie hebben gemeld. Ook voordat het artikel verscheen was door verschillende mannen al bij de politie melding gemaakt van seksueel grensoverschrijdend gedrag van verdachte. Met al deze mannen heeft een zogeheten ‘informatief gesprek zeden’ plaatsgevonden en in een aantal gevallen heeft dat geleid tot het doen van aangifte van aanranding, (poging tot) verkrachting en/of het plegen van ontucht met een minderjarige. Ook is in één geval aangifte gedaan van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte is in deze procedure voor (de hierna in rubriek 3.2 te noemen) elf feiten gedagvaard.

3.Tenlastelegging

3.1
Tenlastelegging feit 3, ontbrekende zinsnede
De tenlastelegging onder feit 3 luidt:
hij in of omstreeks de periode van 29 juli 2011 tot en met 30 juli 2011 te Amsterdam, althans in Nederland, met [benadeelde partij 4] (geboren op [geboortedatum] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij 4] , hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal, zijn, verdachtes, penis in de anus en/of de mond van die [benadeelde partij 4] gebracht/geduwd en/of gehouden (artikel 245 Wetboek van Strafrecht).
De rechtbank heeft geconstateerd dat daarin de volgende zinsnede ontbreekt: ‘
buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die’.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging desalniettemin voldoet aan hetgeen daaromtrent wordt geëist, nu het verdachte, gelet op de vermelding van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) onder feit 3 op de tenlastelegging, de beschreven seksuele handelingen en gelet op het verhandelde ter terechtzitting, genoegzaam duidelijk is waarvan hij wordt verdacht. De verdediging heeft de beschuldiging blijkens het pleidooi ook in die zin begrepen.
De rechtbank beschouwt het ontbreken in de tenlastelegging van de zinsnede: ‘buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die’ op grond van het voorgaande als een kennelijke misslag en zal deze zinsnede dan ook inlezen in de tenlastelegging.
3.2
Samenvatting tenlastelegging
Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
verkrachting van [benadeelde partij 10] , op 7 november 2018 in Antwerpen;
verkrachting van [benadeelde partij 3] , in de periode van 1 augustus 2017 tot en met
1 oktober 2017 in Amsterdam;
het plegen van ontuchtige handelingen ten aanzien van [benadeelde partij 4] , die de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet die van zestien jaar had bereikt, welke handelingen (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, in de periode van 29 juli 2011 tot en met 30 juli 2011 in Amsterdam;
poging tot verkrachting van [benadeelde partij 1] op 1 februari 2021 in Amsterdam;
verkrachting van [benadeelde partij 1] op 1 februari 2021 in Amsterdam;
het plegen van ontuchtige handelingen ten aanzien van [benadeelde partij 2] , die de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet die van zestien jaar had bereikt, welke handelingen (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, in de periode van 1 december 2014 tot en met 31 december 2014 in Amsterdam;
primair: poging tot verkrachting van [benadeelde partij 9] op 21 mei 2017 in Amsterdam;
subsidiair: aanranding van [benadeelde partij 9] op 21 mei 2017 in Amsterdam;
8. verkrachting van [benadeelde partij 5] in de periode van 1 mei 2013 tot en met 1 augustus 2013 in Amsterdam;
9. verkrachting van [benadeelde partij 6] in de periode van 1 mei 2014 tot en met 1 september 2014 in Amsterdam;
10. verkrachting van [benadeelde partij 8] in de periode van 1 september 2017 tot en met
1 oktober 2017 in Amsterdam en
11. poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij 7] op 19 april 2015 in Stockholm (Zweden).
De volledige tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

4.Voorvragen

4.1
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
4.2
De ontvankelijkheid van de officier van justitie, ten aanzien van feit 11
4.2.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 11 bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte. Ter onderbouwing is het volgende aangevoerd.
De Zweedse strafzaak is in april 2015 door de Zweedse officier van justitie geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. Het (Zweeds) sepot heeft bij verdachte de gerechtvaardigde verwachting en het vertrouwen opgewekt dat hij voor dit feit niet zal worden vervolgd. Het tijdsverloop in deze zaak draagt bij aan die verwachting en dat vertrouwen.
De zaak is inhoudelijk beoordeeld door de Zweedse officier van justitie, waarna deze tot de conclusie is gekomen dat het onderzoek diende te worden gestaakt. Deze beslissing geeft aan dat de zaak is beëindigd. Nu de zaak lange tijd heeft stilgelegen en er geen nieuwe feiten en omstandigheden bekend zijn geworden ondersteunt dat de finaliteit van de sepotbeslissing. Met het niettemin alsnog vervolgen van verdachte voor feit 11 is het ‘ne bis in idem’-beginsel geschonden.
Voorts heeft de verdediging betoogd dat in oktober 2023 een Europees Onderzoeksbevel (EOB) is uitgevaardigd, waarvan verdachte niet op de hoogte is gesteld en waartegen hij geen effectief rechtsmiddel heeft kunnen aanwenden, bijvoorbeeld op grond van overschrijding van de redelijke termijn en omdat het een geseponeerde zaak betreft. Verdachte is iedere vorm van ‘effectieve rechtsbescherming’ onthouden.
4.2.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat de aangifte van [benadeelde partij 7] in Nederland op
20 februari 2021 aanleiding was om een opsporingsonderzoek te starten en in dat kader op 23 oktober 2023 een EOB uit te vaardigen aan Zweden, ter bewijsgaring ten behoeve van het Nederlandse onderzoek en de vervolgingsbeslissing. Zweden heeft uitvoering gegeven aan het EOB door de dossierstukken op te sturen. Op grond van artikel 19 van de Richtlijn 2014/41/EU is bij het uitvaardigen en het uitvoeren van een EOB geheimhouding het uitgangspunt. Om die reden wordt verdachte niet vanzelfsprekend geïnformeerd over het EOB en is hem in dat kader ook geen rechtsmiddel onthouden.
Voorts heeft de officier van justitie gesteld dat in de Zweedse sepotbrief staat vermeld dat de zaak is beëindigd, maar dat ingeval er op een later moment nieuwe informatie aan het licht komt, het onderzoek opnieuw kan worden geopend. Door de aangifte in 2021 en de andere aangiftes in de onderhavige zaak is nieuwe informatie aan het licht gekomen en daarmee sprake van nieuwe feiten en omstandigheden. Derhalve is geen sprake van schending van het ‘ne bis in idem-beginsel’.
4.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank leidt uit de stukken in het dossier het volgende af. Bij beslissing van 20 april 2015 is het Zweedse gerechtelijk vooronderzoek (gvo) tegen verdachte door de Zweedse officier van justitie gestaakt, waarbij wordt vermeld dat het op basis van het voorhanden zijnde bewijsmateriaal onmogelijk is om de beschuldiging te bewijzen. Ook wordt verondersteld dat nader onderzoek niet zal leiden tot doorslaggevend bewijs. Bij die beslissing is voorts vermeld dat het staken van een onderzoek betekent dat de officier van justitie de behandeling van de strafzaak heeft beëindigd, maar dat ingeval er op een later moment nieuwe informatie aan het licht komt, het onderzoek kan worden heropend.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of, met het staken van het gvo in Zweden, sprake is van
“berechting bij onherroepelijk vonnis”in de zin van artikel 54 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst [1] (SUO) (dan wel van een
“onherroepelijke vrijspraak”in de zin van artikel 50 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie).
Beslissingen van het Openbaar Ministerie tot staking van de vervolging kunnen ook onder artikel 54 SUO (en artikel 50 Handvest) vallen. Daarvoor moet zijn voldaan aan de volgende twee voorwaarden:
de beslissing beëindigt de strafvervolging definitief en
de beslissing is genomen na een “beoordeling ten gronde”.
De rechtbank overweegt dat uit de beslissing van de Zweedse officier van justitie volgt dat aan de beslissing tot staking van de vervolging een beoordeling van beschikbaar onderzoeksmateriaal ten grondslag heeft gelegen, zodat aan de tweede voorwaarde is voldaan.
Wat betreft de eerste voorwaarde overweegt de rechtbank verder het volgende. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat de mogelijkheid van voortzetting van een gestaakte procedure, in het geval van bekend worden van nieuwe informatie, niet afdoet aan een eventueel definitief karakter van een beslissing tot staking. De rechtbank wijst in dat kader op de passages onder nummers 28 tot en met 31 uit het arrest HvJ EU van
19 oktober 2023, C-147/22, ECLI:EU:C:2023:790 (
Központi Nyomozó Főügyészség) en op de overwegingen onder 50 en 51 van het Hof van Justitie in het arrest van 25 januari 2024, C-58/22, ECLI:EU:C:2024:70
(Parchetul de pe lângă Curtea de Apel Craiova).
Voorts is hierbij van belang dat het dossier geen informatie bevat over de (mogelijke) rechtsmiddelen tegen de beslissing tot staking van het gvo in Zweden. De rechtbank is van oordeel dat, zo er al een rechtsmiddel kan worden aangewend tegen een dergelijke beslissing, het niet aannemelijk is geworden dat dit in deze zaak nog steeds kan. De rechtbank houdt het er, bij gebrek aan nadere informatie op dit punt, daarom voor dat de Zweedse beslissing tot staking van het gvo de strafvervolging definitief heeft beëindigd en het sepotbesluit onherroepelijk lijkt te zijn geworden. Deze conclusie heeft tot gevolg dat de officier van justitie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging van verdachte met betrekking tot feit 11. Bij deze stand van zaken wordt aan de overige verweren van de verdediging omtrent de ontvankelijkheid in de vervolging voor feit 11 niet meer toegekomen.
4.3
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte met betrekking tot de feiten 1 tot en met 10.
4.4
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.Standpunten

5.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle beschuldigingen. Er is ten aanzien van de (pogingen tot) verkrachtingen zoals die ten laste zijn gelegd in de feiten onder 1, 2, 4, 5 en 7 t/m 10 sprake van dwang door geweld en andere feitelijkheden. In ieder van die zaken heeft verdachte misbruik gemaakt van het overwicht dat hij had vanwege zijn leeftijd, ervaring en/of status en van het fysiek overwicht dat verdachte had. Daarnaast is in al die zaken sprake van een of meer geweldshandelingen, zoals bijvoorbeeld het duwen op bed of het op de aangever gaan liggen. Er is steeds sprake van voldoende steunbewijs, al dan niet in de vorm van schakelbewijs.
De
modus operandiis als volgt. Verdachte zocht contact met jonge mannen via social media; sprak met deze jongens af in zijn eigen woning; de jongens waren veelal onervaren; veel situaties begonnen op de bank met het kijken van een Disneyfilm; verdachte begon met zoenen en nam de jongens vervolgens hardhandig mee naar de slaapkamer. De seks begon op initiatief van verdachte. Ook de seksuele handelingen komen op essentiële onderdelen overeen, namelijk het duwen van zijn penis in de mond en/of de anus van de jongens.
Ook het plegen van ontuchtige handelingen met twee aangevers die de leeftijd van twaalf, maar die van zestien jaren nog niet hadden bereikt (feiten 3 en 6) kan bewezen worden verklaard op grond van onder meer de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de beschuldigingen van (pogingen tot) verkrachtingen (ten laste gelegd onder feiten 1, 2, 4, 5 en 7 tot en met 10) vrijspraak bepleit. De daartoe gevoerde verweren komen, voor zover van belang voor de bewijswaardering, hierna aan de orde in de overwegingen van de rechtbank.
De feiten 3 en 6 (ontuchtige handelingen met aangevers die de leeftijd van twaalf, maar die van zestien jaren nog niet hadden bereikt) kunnen bewezen worden verklaard, maar in de strafmaat zal feit 6 slechts een ondergeschikte rol dienen te spelen gelet op de leugens van aangever over zijn leeftijd.

6.Waardering van het bewijs

6.1
Algemene overwegingen
De rechtbank zal allereerst een aantal algemene overwegingen wijden aan enkele centrale begrippen in het dossier. Deze overwegingen dienen steeds als uitgangspunt bij de beoordeling van de hierna te bespreken beschuldigingen.
6.1.1
De Wet seksuele misdrijven
Op 1 juli 2024 is de Wet seksuele misdrijven in werking getreden. Met de nieuwe titel in het Wetboek van Strafrecht, ter vervanging van de titel ‘Misdrijven tegen de zeden’, wordt de strafrechtelijk bescherming tegen seksueel geweld verruimd. De verruiming is ingegeven door verschillende maatschappelijke, juridische en technologische ontwikkelingen die het noodzakelijk maakten de drempel voor strafbaarheid wegens (onder meer) aanranding en verkrachting te verlagen. Uit de maatschappelijke discussie over seksueel geweld komt naar voren dat de sociale norm is dat seksueel contact vrijwillig en gelijkwaardig behoort te zijn en dient te berusten op wederzijds goedvinden. Onvrijwillige en ongelijkwaardige seksuele interactie is altijd strafwaardig, ongeacht of sprake is van gebruik van dwang, geweld of bedreiging door de pleger dan wel of het slachtoffer zich heeft verzet. De wet is in die zin op een belangrijk punt gewijzigd: voor een bewezenverklaring van aanranding en verkrachting is het niet (meer) nodig dat het slachtoffer tot de seksuele handelingen is gedwongen. Er is brede consensus dat niet het doorbreken van de wil bij de ander, maar een
ontbrekende wilmet betrekking tot het seksuele contact bij de ander uitgangspunt voor strafrechtelijke aansprakelijkheid dient te zijn. Van een ontbrekende wil onder deze nieuwe wetgeving is sprake indien er geen
positieve wilsuitingis. Daarmee is ook het verrichten van seksuele handelingen met een slachtoffer dat ‘nee’ zegt of een bevriezingsreactie heeft (tonische immobiliteit) strafbaar geworden. [2]
Met dit in het achterhoofd zij opgemerkt dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten zich hebben afgespeeld in de jaren 2011 tot en met 2021, ruim vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet. Hoewel de veranderde tijdsgeest, die tot uitdrukking is gebracht in de nieuwe wet, de huidige normstelling vertolkt, dient de rechtbank de onderhavige feiten te beoordelen aan de hand van de ‘oude’ zedenwetgeving (geldend tót 1 juli 2024). De rechtbank zal hieronder het juridisch kader schetsen op grond van de ‘oude’ wet.
6.1.2
Juridisch kader
Bij de artikelen 242 (oud) Sr en 246 (oud) Sr staat niet de wederkerigheid van seksueel contact centraal, zoals dat wel het geval is in de nieuwe wet, maar het door (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid
dwingenvan de ander tot (het plegen dan wel ondergaan van) de seksuele handelingen.
Dwang
Voor een bewezenverklaring van dwang in de zin van de feiten aanranding (artikel 246 (oud) Sr) en verkrachting (artikel 242 (oud) Sr) is vereist dat komt vast te staan dat verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer seksuele handelingen tegen de (kenbare) wil ondergaat. [3] Bewezen dient te worden dat de seksuele handelingen voor het slachtoffer niet of nauwelijks te vermijden zijn geweest. Hiervoor is enige vorm van verzet nodig of ten minste een bij het slachtoffer bestaande handelingsonvrijheid die de afwezigheid van verzet verklaart, zoals onvrijheid veroorzaakt door geweld of een bedreigende sfeer. Bovendien moet kunnen worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op het dwingen. Verdachte moet hebben geweten van de onvrijwilligheid aan de kant van het slachtoffer én moet opzettelijk een situatie in het leven geroepen hebben waaraan het slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet heeft kunnen onttrekken. Een kenbaar “nee” van een slachtoffer wordt voor een bewezenverklaring niet zonder meer voldoende geacht. Dit geldt evenzeer voor situaties waarin een slachtoffer fysiek bevriest van angst en zich daardoor niet kan uiten of verzetten. [4]
Bewezen moet worden dat het slachtoffer door geweld en/of een (andere) feitelijkheid of bedreiging daarmee is gedwongen de seksuele handelingen te ondergaan.
Geweldkan bestaan uit het aanwenden van fysieke kracht. Het geweld moet van voldoende kaliber zijn om de weerstand van de ander te breken. Onder
een feitelijkheidkan onder andere worden verstaan: [5] fysieke handelingen plegen (zoals het op het slachtoffer gaan en blijven liggen of het onverhoeds betasten), gebiedende taal gebruiken of het aanwenden van gezag of overwicht. Samenvattend kan worden gesteld dat van door ‘een feitelijkheid’ dwingen sprake kan zijn indien verdachte een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of het slachtoffer in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht, dat het slachtoffer zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen de betreffende handelingen van de verdachte heeft kunnen verzetten of dat het slachtoffer in een zodanig door verdachte veroorzaakte (bedreigende) situatie is gebracht dat het slachtoffer zich daaraan niet heeft kunnen onttrekken.
6.1.3
Bewijs in zedenzaken, bewijsminimum
Bij de beoordeling van het bewijs staat voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. In de onderhavige zaken is dat ook het geval.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Voor een bewezenverklaring dient sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het vermeende slachtoffer. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met een betrouwbare verklaring van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een getuige die een verklaring heeft afgelegd over de emotionele toestand die hij/zij heeft waargenomen bij een aangever kort na het feit. Het steunbewijs hoeft echter geen betrekking te hebben op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring ‘niet op zichzelf staat’, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
Schakelbewijs is een specifieke vorm van steunbewijs, waarbij voor de bewezenverklaring gebruik wordt gemaakt van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van verdachte. [6]
6.1.4
Betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangevers
De rechtbank dient – gelet op de (veelal) ontkennende houding van verdachte - ook de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangevers te beoordelen. In dat kader stelt zij vast dat op 12 maart 2021 het artikel in Het Parool en NRC is gepubliceerd, dat de zaak veel media-aandacht heeft gekregen, dat er ook al voor het verschijnen van het artikel verschillende geruchten over verdachte rondgingen en dat door een deel van de aangevers aangifte is gedaan na het verschijnen van het artikel. Deze vaststellingen brengen met zich dat er een risico van het zogenoemde ‘collaborative storytelling’ bestaat. Het roept immers de vraag op of aangevers en getuigen door de verhalen die rondgingen, door elkaar onderling dan wel door het artikel (en de daarop volgende media-aandacht) beïnvloed zijn en of dit de betrouwbaarheid van hun verklaring aantast.
Er zijn naar het oordeel van de rechtbank geen concrete aanwijzingen dat één van de aangevers zijn verklaring bewust heeft aangepast op basis van bijvoorbeeld de publicatie van het artikel en de aandacht die de zaak kreeg in de media. Het risico op ‘collaborative storytelling’ blijft echter bestaan. Dit geldt te meer omdat de verdenkingen zien op gebeurtenissen uit de periode 2011 tot en met 2021. Tijdsverloop heeft namelijk doorgaans invloed op de kwaliteit van herinneringen. De rechtbank onderkent deze risico’s, maar dit betekent niet dat de aangiftes of getuigenverklaringen daarom onbruikbaar zijn voor het bewijs. Gelet hierop zal echter wel voorzichtig dienen te worden omgegaan met de verschillende verklaringen. Waar nodig zal bij de bespreking van de feiten (vanaf rubriek 6.2) extra aandacht worden besteed aan het moment waarop de verklaring is afgelegd en de consistentie en betrouwbaarheid van die verklaring. Daarbij is ook de verankering van de verklaring in andere bewijsmiddelen van belang
6.1.5 ‘
Gayscene’
De verdediging heeft aangevoerd dat de feiten waarvan verdachte wordt verdacht zich hebben afgespeeld binnen de gayscene in Amsterdam, waarin het aangaan van seksuele contacten in het algemeen zeer snel verloopt. ‘De moraal bij gays is losser dan bij hetero’s’, aldus de verdediging. Voor zover de verdediging daarmee heeft geprobeerd te betogen dat hierdoor sprake zou zijn van een hogere drempel voor strafrechtelijk handelen, verwerpt de rechtbank die opvatting. Iedereen heeft zich te houden aan de (straf)wet. Ook wanneer (relatief) snel tot seks wordt overgegaan wil dat niet zeggen dat daarmee ook straffeloos voorbij kan worden gegaan aan de grenzen van de ander.
6.2
Feit 1, aangever [benadeelde partij 10]
6.2.1
Beschuldiging
Verdachte wordt onder feit 1 verweten dat hij zich op 7 november 2018 in Antwerpen heeft schuldig gemaakt aan verkrachting van [benadeelde partij 10] , door zijn penis in de mond en/of de anus van [benadeelde partij 10] te brengen/duwen en hem daartoe heeft gedwongen door geweld en andere feitelijkheden (waaronder misbruik maken van overwicht).
6.2.2
Verklaringen van aangever en verdachte
6.2.2.1 Verklaring aangever
Op 14 maart 2021 is aangever gehoord door de Antwerpse politie en op 13 september 2022 door de rechter-commissaris in Amsterdam. Hij heeft het volgende verklaard.
Aangever is via Facebook of Instagram in contact gekomen met verdachte. Aangever heeft contact gezocht met verdachte om met hem samen te werken. Verdachte stelde voor om op 7 november 2018 in het fotomuseum in Antwerpen af te spreken. Aangever was 10 minuten te laat op de afspraak en verdachte kwam boos over.
Na binnenkomst in het fotomuseum kwamen aangever en verdachte in een smal gangetje terecht. Verdachte duwde of trok aangever het toilet in alwaar hij aangever direct op zijn knieën trok. Verdachte nam zijn penis uit zijn broek en deed zijn penis in de mond van aangever. Hij moest hem pijpen. Ook sloeg verdachte aangever in het gezicht. Het ging heel snel en het was heel dwingend. Aangever maakte geluid – hij wilde iets zeggen – waarop verdachte gebaarde dat aangever moest zwijgen. Aangever was overdonderd. Aangever heeft verdachte niet kenbaar gemaakt dat hij de handelingen niet wilde verrichten. Aangever heeft verder geen geluid gemaakt en heeft verdachte niet weggeduwd. Hij weet niet waarom hij dat niet heeft gedaan. Verdachte was erg dominant in zijn gedrag. Het was kort, in zijn beleving hoogstens 30 seconden. Verdachte is niet klaargekomen.
Aangever en verdachte hebben vervolgens de expositie in het fotomuseum bezocht. Daarna hebben aangever en verdachte wat gedronken in een café. Aangever is met verdachte meegegaan naar de hotelkamer van verdachte. Verdachte en aangever spraken af om een minuut na elkaar het hotel binnen te komen, zodat het niet verdacht zou zijn. Aangever dacht voor de mevrouw bij de receptie.
In de hotelkamer werd aangever door verdachte plotseling met zijn buik op het bed geduwd. Aangever lag niet comfortabel met zijn gezicht in het matras. Verdachte hield de arm van aangever gedraaid vast op zijn rug. Aangever heeft door zijn lichaamshouding duidelijk gemaakt dat hij het niet wilde. Aangever probeerde zich namelijk weg te draaien en was niet meegaand, maar verdachte was veel groter dan aangever. Verdachte trok de broek van aangever uit en ongevraagd stak verdachte zijn penis in de anus van aangever, zonder condoom of glijmiddel. Het lukte niet om verdachte weg te duwen. Verdachte nam aangever alleen nog maar steviger vast. De penetratie heeft ongeveer 30 seconden geduurd. Verdachte kwam klaar in de anus van aangever. Aangever denkt toen wel iets te hebben geroepen, maar weet niet meer precies wat hij heeft geroepen.
Aangever dacht aanvankelijk dat het gewoon een slechte ervaring was en hij had ook veel vragen aan zichzelf waarom hij verdachte niet had tegen gehouden of duidelijk ‘nee’ had gezegd. Toen hij het artikel dat in 2021 over verdachte was verschenen had gelezen begreep hij pas hoe ernstig de feiten waren en heeft hij zich tot de politie gewend.
6.2.2.2 Verklaring verdachte
Verdachte en aangever waren bevriend op Instagram. Verdachte heeft via Grindr met aangever afgesproken. Verdachte en aangever hadden een date die mogelijk op seks zou uitlopen. Hij had al naaktfoto’s van aangever gezien. In het fotomuseum is aangever verdachte de toiletten in gevolgd. Zij hebben eerst gezoend en daarna heeft aangever verdachte gepijpt. Omdat zijn broek lawaai maakte op de wc-bril en verdachte dat te spannend vond zijn ze gestopt. Vervolgens hebben verdachte en aangever het museum bezocht en hebben zij wat gedronken in een café. Verdachte en aangever waren zo’n vier uur met elkaar voordat zij de hotelkamer binnen gingen. In die periode was er een voorspel gaande, waarin werd gezoend en aan elkaar werd gefriemeld. Er is sprake geweest van een opbouw. In de hotelkamer hebben ze vervolgens seks gehad. Dat was vrijwillig, ook voor aangever.
6.2.3
Oordeel van de rechtbank
Op basis van de verklaringen van aangever en verdachte kan worden vastgesteld dat verdachte en aangever in Antwerpen hebben afgesproken en dat zij op twee momenten seks met elkaar hebben gehad, namelijk (orale seks) op het toilet in het fotomuseum en later (anale seks) in de hotelkamer. Verdachte wordt verweten dat hij aangever op deze twee momenten heeft verkracht. De verdediging betwist dat er sprake zou zijn geweest van dwang, dan wel dat er opzet is geweest op die dwang.
6.2.3.1 Toilet van het fotomuseum
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verdachte aangever in het toilet in het fotomuseum door geweld of andere feitelijkheden heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangever. Onder verwijzing naar het genoemde juridisch kader in rubriek 6.1.2 wordt het volgende overwogen.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende komen vast te staan dat er sprake is geweest van dwang, door geweld of een andere feitelijkheid, in de zin van artikel 242 (oud) Sr. Het geweld zou er volgens de tenlastelegging uit hebben bestaan dat verdachte aangever het toilet in heeft getrokken, dat hij aangever op zijn knieën heeft gedwongen (volgens aangever: op zijn knieën getrokken), dat verdachte zijn penis in de mond van aangever heeft gestopt, dat hij hem in het gezicht heeft geslagen en dat hij een handgebaar heeft gemaakt dat aangever geen geluid mocht maken.
De rechtbank stelt vast dat aangever heeft verklaard dat hij overdonderd was en dat hij zich niet heeft verzet. Dat aangever zich niet heeft verzet, brengt niet met zich dat van verkrachting geen sprake kan zijn. Wel moet dan sprake zijn van dwang (door geweld en/of andere feitelijkheden), van dien aard dat aangever zich naar redelijke verwachting niet tegen de seksuele handelingen heeft
kunnenverzetten (of daaraan heeft kunnen onttrekken). De beschreven geweldshandelingen, waaronder de klap die aangever beschrijft te krijgen als hij verdachte al aan het pijpen is, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet van voldoende gewicht om de weerstand van aangever te breken. Het zijn daarmee geen geweldshandelingen in de zin van artikel 242 (oud) Sr. Ook de beschreven fysieke handelingen in samenhang bezien met het ten laste gelegde overwicht dat verdachte zou hebben levert naar het oordeel van de rechtbank niet een ‘andere feitelijkheid’ op waarmee aangever zou zijn gedwongen tot het verrichten van de seksuele handelingen. De enkele stelling van aangever dat hij een samenwerking met verdachte voor ogen had of het gegeven dat er sprake was van verschil in leeftijd (zes jaren) en postuur is daarvoor onvoldoende, ook in het licht van het zakelijk succes dat verdachte op dat moment genoot. Het overdonderd zijn is niet voldoende voor een bewezenverklaring van dwang.
Van dwang, door geweld of een andere feitelijkheid, in de juridische zin van het woord is daarom op basis van de verklaringen van aangever geen sprake. Verdachte wordt reeds om die reden vrijgesproken van de hem onder feit 1 (cumulatief/alternatief) ten laste gelegde orale verkrachting. Daarmee wordt niet toegekomen aan de vraag of de door aangever omschreven (en door verdachte betwiste) geweldshandelingen hebben plaatsgevonden.
6.2.3.2 Hotelkamer
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat verdachte aangever in de hotelkamer door geweld of andere feitelijkheden heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangever (in de vorm van anale penetratie). Ook deze vraag wordt ontkennend beantwoord, waartoe het volgende wordt overwogen.
Verdachte en aangever zijn, nadat aangever verdachte op het toilet had gepijpt, nog enkele uren bij elkaar gebleven om samen het fotomuseum te bezoeken en om vervolgens wat te gaan drinken in een café, waarna zij naar de hotelkamer van verdachte zijn gegaan. Aangever zou één minuut na verdachte het hotel binnen gaan om niet verdacht over te komen.
Ook ten aanzien van de seksuele handelingen in de hotelkamer kan (op basis van het hiervoor in rubriek 6.1.2 geschetste toetsingskader) op grond van de verklaringen van aangever niet de conclusie worden getrokken dat sprake is geweest van dwang door geweld of andere feitelijkheden.
Aangever is eerst op het toilet in het fotomuseum geconfronteerd met de (seksuele) intenties en de dominantie van verdachte. Vervolgens zijn zij nog enkele uren met elkaar opgetrokken in het centrum van Antwerpen en voordat zij het hotel ingingen spraken zij af om één minuut na elkaar het hotel binnen te gaan, waaruit naar het oordeel van de rechtbank een zekere (seksuele) spanning tussen aangever en verdachte zou kunnen worden afgeleid. Vervolgens is aangever volgens zijn verklaringen door verdachte op het bed geduwd, bij zijn arm vastgepakt, is zijn broek uitgetrokken en is hij anaal gepenetreerd door verdachte. Aangever heeft zich daartegen volgens zijn verklaringen (in enige mate) verzet, door zich te proberen weg te draaien/duwen en niet meegaand te zijn. De rechtbank is van oordeel dat de beschreven handelingen van verdachte (het op bed duwen en stevig vastpakken van zijn arm) niet van voldoende gewicht zijn om de weerstand van aangever te breken. Er is daarmee geen sprake van geweld in de zin van artikel 242 (oud) Sr. Evenmin leveren die fysieke handelingen in samenhang bezien met het ten laste gelegde overwicht dat verdachte zou hebben een ‘andere feitelijkheid’ op waardoor aangever zou zijn gedwongen althans in een situatie zijn gebracht waaraan aangever zich naar redelijke verwachting niet heeft kunnen onttrekken. Met betrekking tot die ‘andere feitelijkheid’ verwijst de rechtbank naar hetgeen zij daarover reeds in 6.2.3.1 heeft overwogen. Al met al is de rechtbank van oordeel dat van dwang (door geweld en/of andere feitelijkheden) in de juridische zin van het woord niet is gebleken.
De verklaring van aangever biedt bovendien onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat verdachte opzet (al dan niet in voorwaardelijke zin) heeft gehad op het onvrijwillig ondergaan van de seksuele handelingen door aangever. Daarbij betrekt de rechtbank de hiervoor beschreven aanloop naar het samenzijn in de hotelkamer en ook dat uit de verklaring van aangever niet blijkt dat hij verdachte duidelijk en ondubbelzinnig van zijn onvrijwilligheid heeft laten blijken. Ook op deze grond zou tot een vrijspraak moeten worden geconcludeerd.
Hoewel het geenszins onaannemelijk is dat verdachte de grenzen van aangever heeft overschreden, wordt hij gelet op al het voorgaande ook vrijgesproken van de hem onder feit 1 (cumulatief/alternatief) ten laste gelegde anale verkrachting.
6.2.3.3 Conclusie
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen kan het ten laste gelegde feit 1 niet bewezen worden, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
6.3
Feit 2, aangever [benadeelde partij 3]
6.3.1
Beschuldiging
Verdachte wordt onder feit 2 verweten dat hij zich in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 1 oktober 2017 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan verkrachting van
[benadeelde partij 3] , door zijn penis in de mond van [benadeelde partij 3] te brengen/duwen en hem daartoe heeft gedwongen door geweld en/of een andere feitelijkheid (waaronder misbruik van overwicht).
6.3.2
Verklaringen van aangever en verdachte
6.3.2.1 Verklaring aangever
Op 22 maart 2021 heeft een informatief gesprek zeden plaatsgevonden en op 31 maart 2021 heeft aangever aangifte gedaan. Op 24 juni 2022 is aangever gehoord door de rechter-commissaris. Hij heeft het volgende verklaard.
Aangever is via Facebook in de zomer van 2017 in contact gekomen met verdachte. Zij hadden in eerste instantie afgesproken in een café, maar kort voor de afspraak zei verdachte dat het beter uitkwam om bij verdachte thuis af te spreken. De communicatie vooraf was af en toe wat flirterig, maar er was geen aanwijzing dat verdachte het als een romantische date zag. Aangever en verdachte zaten op de bank en hadden een normaal gesprek. Na ongeveer een kwartier begon verdachte aangever plotseling te zoenen. Ook beet verdachte aangever in zijn lip. Aangever zoende verdachte terug, maar deed dit niet uit vrije wil. Aangever wilde verdachte niet teleurstellen, omdat hij wist dat hij een belangrijk persoon was en aangever zijn kansen als model niet wilde vergooien.
Op enig moment pakte verdachte de arm van aangever (bij zijn pols) beet en trok hem mee naar het bed. Dat deed verdachte op een agressieve en hardhandige manier. Verdachte duwde aangever op het bed. Aangever was verstijfd en stribbelde niet tegen. Aangever lag op zijn rug en verdachte ging op aangever liggen en begon hem te zoenen. Verdachte deed zijn broek en onderbroek uit. Verdachte pakte de hand van aangever en bracht die naar zijn geslachtsdeel. Verdachte wilde dat aangever hem ging aftrekken. Verdachte ging achterover liggen. Aangever trok verdachte vervolgens af. Aangever keerde in zichzelf en raakte in paniek. Hij lag op zijn zij naast verdachte, die op zijn rug lag. Verdachte pakte daarna met één van zijn handen het hoofd van aangever vast en duwde het hoofd naar zijn geslachtsdeel. Aangever raakte in paniek en wist wat verdachte’s intentie was en opende daarom zijn mond. Verdachte deed met zijn hand achter het hoofd van aangever voor welke bewegingen hij moest maken, dat deed hij vrij hardhandig. Hij pakte het haar van aangever stevig vast en duwde zijn hoofd heen en weer. Aangever heeft niet kenbaar gemaakt dat hij verdachte niet wilde pijpen. Verdachte heeft het wel aan het gezicht van aangever kunnen aflezen.
Vervolgens trok verdachte aangever aan zijn oksels omhoog en duwde hem om op bed, waarna verdachte met twee handen de keel van aangever dicht kneep. Aangever kreeg weinig lucht. Op een bepaald moment stopte verdachte met wurgen, rolde op zijn rug terug naar de vorige positie en duwde met zijn hand tegen het achterhoofd van aangever in de richting van zijn geslachtsdeel om hem te pijpen. Aangever denkt dat verdachte aan zijn gezicht heeft kunnen zien dat hij in paniek raakte. Aangever heeft verdachte nog even gepijpt, tot aangever zijn hoofd en mond weg drukte. Vervolgens heeft aangever verdachte afgetrokken, omdat hij wilde dat verdachte snel zou klaarkomen. Toen verdachte wist dat hij bijna klaar kwam duwde hij het hoofd van aangever naar zijn geslachtsdeel. Verdachte kwam klaar in de mond van aangever. Aangever verstijfde. Aangever trok zijn hoofd terug en duwde zichzelf terug. Van het wurgen was niets te zien aan de hals van aangever.
Aangever heeft pas na het verschijnen van het artikel in Het Parool en NRC aangifte gedaan, omdat hij zich schuldig voelde en er veel schaamte was. Hij was ook bang niet geloofd te worden.
6.3.2.2 Verklaring verdachte
Verdachte kan zich de ontmoeting met aangever herinneren, maar herinnert zich niet de details. Verdachte herkent zich niet in hardhandig en agressief gedrag jegens aangever. Verdachte verklaart wel dominant te zijn in zijn handelingen en spreekt over ‘het randje opzoeken’.
6.3.3
Oordeel van de rechtbank
Verdachte ontkent niet dat er tussen hem en aangever seksuele handelingen hebben plaatsgevonden die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangever. De verdediging betwist echter dat er sprake zou zijn geweest van dwang.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte aangever door geweld of andere feitelijkheden heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangever (orale seks). Onder verwijzing naar het genoemde juridisch kader in rubriek 6.1.2 wordt daartoe het volgende overwogen.
De rechtbank maakt bij de beoordeling van feit 2 onderscheid tussen twee momenten, in die zin dat wordt onderscheiden het pijpen van verdachte vóórdat het vermeende wurgen heeft plaatsgevonden (het eerste moment) en het pijpen nadien (het tweede moment).
6.3.3.1 Het eerste moment
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende komen vast te staan dat sprake is geweest van dwang, door geweld of een andere feitelijkheid, in de zin van artikel 242 (oud) Sr. Het geweld zou er volgens de tenlastelegging uit hebben bestaan dat verdachte aangever bij de arm (volgens aangever: met een hand bij de pols) heeft vastgepakt, hem op het bed heeft geduwd, op hem is gaan liggen, het hoofd van aangever naar zijn penis heeft gebracht en zijn penis in de mond van aangever heeft geduwd.
Vastgesteld wordt dat uit de verklaringen van aangever blijkt dat hij zich niet heeft verzet. Dat betekent op zichzelf niet dat er geen sprake kan zijn van verkrachting. De door aangever omschreven handelingen van verdachte waren echter niet van voldoende gewicht om de weerstand van aangever te breken dan wel om aan te nemen dat er een situatie was ontstaan waarin hij zich naar redelijke verwachting niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten, ook niet indien daarbij het gestelde overwicht van verdachte wordt betrokken. Van dwingen door ‘een andere feitelijkheid’ is daarmee evenmin sprake. De enkele verklaring van aangever dat hij zijn kansen bij verdachte in de modellenwereld niet wilde vergooien of het verschil in leeftijd (van tien jaren) is daartoe onvoldoende. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat – hoe zeer de handelingen wellicht tegen de zin van aangever zijn geweest – aangever in juridische zin door geweld en een andere feitelijkheid is
gedwongentot de seksuele handelingen.
Hoewel de seksuele handelingen op initiatief van verdachte gebeurden en aangever dat eigenlijk niet wilde, heeft aangever dat niet kenbaar gemaakt en heeft hij zich daartegen – zoals hiervoor al overwogen – ook niet verzet. Uit zijn eigen verklaring volgt dat hij verdachte terug zoende en heeft afgetrokken en gepijpt. Verdachte heeft de onwil van aangever daardoor naar het oordeel van de rechtbank niet kunnen opmerken. Het opzet van verdachte op de onvrijwilligheid kan daarom evenmin worden bewezen.
Van dwang, door geweld of een andere feitelijkheid in de juridische zin van het woord, is ten aanzien van het ‘eerste moment’ daarom geen sprake.
6.3.3.2 Het tweede moment
Aangever heeft verder verklaard dat verdachte vervolgens de keel van aangever heeft dichtgeknepen, waardoor aangever weinig lucht kreeg. Daarna heeft verdachte het hoofd van aangever voor een tweede maal in de richting van zijn geslachtsdeel bewogen om hem wederom te pijpen. Aangever heeft verdachte vervolgens even gepijpt, totdat hij zijn hoofd wegdraaide. Vervolgens heeft aangever verdachte afgetrokken, omdat hij wilde dat het snel klaar was, waarna verdachte nog in de mond van aangever is klaargekomen.
Het gestelde dichtknijpen van de keel van aangever is (zonder meer) aan te merken als een geweldshandeling. De rechtbank is echter van oordeel dat niet bewezen kan worden dat met het dichtknijpen van de keel van aangever verdachte
opzettelijkeen situatie heeft gecreëerd waaraan aangever zich redelijkerwijs niet heeft kunnen onttrekken en aangever
daardoorwerd gedwongen de seksuele handelingen te ondergaan. Aangever had verdachte immers daarvoor al gezoend, afgetrokken en gepijpt, waarbij hij niet kenbaar had gemaakt dat hij dat eigenlijk niet wilde. Daar komt bij dat aangever heeft verklaard dat hij zijn hoofd (na het gestelde wurgen) op enig moment heeft weggedraaid en is gestopt met pijpen. Aangever was daar kennelijk toe in staat. Het opzet van verdachte op het tegen de wil van aangever doen ondergaan van de seksuele handelingen kan gelet op het voorgaande niet worden bewezen.
Van dwang in de juridische zin van het woord is daarom ook bij dit ‘tweede moment’ geen sprake. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van de ten laste gelegde verkrachting.
De rechtbank benadrukt dat zij op geen enkele wijze wil afdoen aan de negatieve gevolgen die aangever verklaart te ondervinden van het feit maar dat, hoewel het geenszins onaannemelijk is dat verdachte de grenzen van aangever (ver) heeft overschreden, daarmee nog geen sprake is van een verkrachting in de zin van artikel 242 (oud) Sr.
6.3.3.3 Conclusie
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen kan het ten laste gelegde niet worden bewezen, zodat verdachte van feit 2 zal worden vrijgesproken. De rechtbank merkt daarbij op dat ook in deze zaak niet is toegekomen aan de vraag of de door aangever geschetste feiten kunnen worden vastgesteld, omdat al op basis van de verklaringen van aangever tot een vrijspraak wordt geconcludeerd.
6.4
Feit 3, aangever [benadeelde partij 4]
6.4.1
Beschuldiging
Verdachte wordt onder feit 3 verweten dat hij zich in de periode van 29 juli 2011 tot en met 30 juli 2011 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met [benadeelde partij 4] , die de leeftijd van 12 jaar maar nog niet die van 16 jaar had bereikt, welke handelingen (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [benadeelde partij 4] .
6.4.2
Bewijsmiddelen en bewijsoverweging
Op 15 april 2021 heeft aangever aangifte gedaan van het feit dat hij met verdachte orale en anale seks heeft gehad op 29 juli 2011, toen hij 15 jaar oud was. Verdachte heeft hierover een bekennende verklaring afgelegd. Verdachte was op dat moment 22 jaar oud.
Nu verdachte het feit heeft bekend en de verdediging voor dit feit geen vrijspraak heeft bepleit, kan op grond van artikel 359 derde lid Sv met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan [7] :
de bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 12 september 2024 heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting;
een proces-verbaal van aangifte met nummer 2021055332-3, p. 296-303.
De rechtbank overweegt in aanvulling hierop als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de seksuele handelingen tussen verdachte en aangever in strijd zijn met de sociaal-ethische norm en daarmee als ontuchtig kunnen worden aangemerkt. Daarbij betrekt de rechtbank onder meer het leeftijdsverschil tussen verdachte en aangever, maar ook het verschil in levens- en ontwikkelingsfase. Verdachte woonde op zichzelf in [plaats] en had al veel ervaring op seksueel gebied. Aangever woonde als vijftienjarige nog bij zijn ouders in een dorp en was op seksueel gebied nog geheel onervaren. Dit seksuele contact met verdachte – op hun eerste afspraak – betrof zijn anale ontmaagding. Hoewel voor een bewezenverklaring bewustheid van de leeftijd van aangever bij verdachte niet vereist is, overweegt de rechtbank desalniettemin dat zij er op grond van de verklaring van aangever vanuit gaat dat verdachte wist dat aangever 15 jaar was. Aangever heeft namelijk verklaard dat verdachte tegen hem heeft gezegd: “Oh je bent echt veel te jong. Je gaat toch geen aangifte doen? Dit kan eigenlijk echt niet”.
6.4.3
Conclusie
De rechtbank acht feit 3 bewezen, met dien verstande dat verdachte op 29 juli 2011 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de toen nog 15 jarige [benadeelde partij 4] , welke handelingen mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam (oraal en anaal) van [benadeelde partij 4] .
6.5
Feiten 4 en 5, aangever [benadeelde partij 1]
6.5.1
Beschuldiging
Verdachte wordt onder feit 4 en feit 5 verweten dat hij zich op 1 februari 2021 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan respectievelijk een poging tot (anale) verkrachting en (orale) verkrachting van [benadeelde partij 1] .
6.5.2
Verklaringen van aangever en verdachte
6.5.2.1 Verklaring aangever
Op 2 februari 2021 heeft een informatief gesprek zeden plaatsgevonden en op
26 februari 2021 heeft aangever aangifte gedaan. Op 7 september 2023 is aangever gehoord door de rechter-commissaris. Aangever heeft het volgende verklaard.
Aangever is via Grindr met verdachte in contact gekomen en heeft vervolgens contact gehouden via Instagram. Zij hadden afgesproken elkaar 31 januari 2021 bij verdachte thuis te ontmoeten en zouden samen een Disneyfilm gaan kijken. Aangever had met verdachte afgesproken met het doel om elkaar beter te leren kennen, maar aangever zou het – zo verklaarde hij bij de rechter-commissaris – geen probleem vinden als er seksuele handelingen zouden plaatsvinden, zoals zoenen, pijpen en aftrekken (geen anale penetratie). Aangever en verdachte zaten op de bank toen verdachte aangever begon te zoenen. Dat was prima voor aangever. Zij keken verder naar de film, waarna verdachte aangever nogmaals begon te zoenen. Dit keer zoende verdachte aangever hardhandiger. Verdachte drukte daarbij zijn hand op de keel van aangever. Verdachte zei dat aangever dingen moest doen, zoals ‘ga op de bank liggen’ en dat deed hij vervolgens ook. Er was wederzijdse aantrekkingskracht. Aangever dacht toen: oké hij is dominant. Alles was tot dan toe nog oké. Als er op de eerste date seks zou zijn, was dat prima voor aangever. Hij moest toen de voeten likken van verdachte. Dat wilde hij niet, maar hij zei daar niets van. Toen aangever op zijn knieën voor de bank zat deed verdachte de broek en onderbroek van aangever naar beneden. Dat vond aangever niet fijn, maar verdachte kon dat niet merken. Verdachte sloeg aangever op zijn billen. Verdachte had zijn broek opengedaan en duwde het hoofd van aangever naar zijn stijve penis. Aangever heeft zijn mond open gedaan en heeft verdachte gepijpt. Hij had het gevoel dat hij wat goed te maken had omdat hij te laat was. Dat was nog wel oké. Terwijl aangever verdachte pijpte trok verdachte best hard aan zijn haren en pakte hij aangever bij zijn nek. Verdachte deed zijn penis achter in de keel van aangever. Het stopte omdat verdachte het hoofd van aangever van zijn penis afhaalde en opstond.
Ten aanzien van feit 4
Verdachte trok aangever vervolgens aan zijn haren omhoog en heeft de broek van aangever, die al op zijn knieën zat, naar beneden getrokken. Hij zei: “doe uit”. Verdachte pakte aangever bij de nek vast en heeft hem naar de slaapkamer meegenomen. Tijdens het lopen sloeg verdachte aangever op zijn bil. Verdachte duwde aangever op zijn buik op bed. Verdachte ging op aangever liggen, terwijl de broek van verdachte op zijn knieën was. Verdachte neukte aangever droog. Verdachte kwam met zijn penis tussen de billen van aangever. Aangever zei tegen verdachte dat hij niet anaal gepenetreerd wilde worden, waarop verdachte zei dat hij zijn penis er niet in zou stoppen. Verdachte pakte de nek van aangever vast. Aangever voelde dat verdachte met zijn penis tegen de anus van aangever duwde. Steeds wanneer aangever zei dat hij het niet wilde, zei verdachte dat hij hem er echt niet in zou stoppen. Dit is drie keer gebeurd. Aangever heeft verder niet tegengestribbeld. Aangever weet niet (meer) zeker of verdachte met zijn penis in de anus van aangever is geweest.
Ten aanzien van feit 5
Verdachte is daarna naast hem gaan zitten. Verdachte trok aangever aan zijn haren en zei dat hij hem moest pijpen. Aangever heeft verdachte vervolgens gepijpt. Dat ging af en toe hardhandig met de penis van verdachte achter in de keel van aangever, waardoor aangever moest kokhalzen. Verdachte vroeg of hij in de mond van aangever mocht klaarkomen. Aangever zei dat hij dat niet wilde. Verdachte pakte daarop de haren van aangever vast en heeft de mond om de penis van verdachte getrokken. Verdachte kwam klaar achter in de keel van aangever. Aangever heeft niets gedaan om het te voorkomen, omdat aangever door de situatie bevroor. Verdachte was erg dominant.
Daarna hebben verdachte en aangever gezoend en heeft verdachte aangever afgetrokken totdat hij klaar kwam. Aangever vond dit oké. Hierna vroeg verdachte hoe aangever het had gevonden en vroeg of hij dingen had gedaan die hij niet wilde. Aangever vertelde hem dat hij verdachte te dominant vond, maar dat hij geen dingen had gedaan die hij niet wilde. Aangever heeft de handen van verdachte gemasseerd en vervolgens hebben zij de rest van de Disneyfilm afgekeken. Aangever en verdachte hadden nog een gesprek over wat er was gebeurd, waarbij aangever vertelde dat hij het achteraf toch als onprettig heeft ervaren. Verdachte werd daar boos over. Aangever is weggegaan en was erg overstuur, aldus steeds aangever.
6.5.2.2 Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij met aangever had afgesproken. Aangever was te laat en zei via WhatsApp dat hij toch nog graag langs wilde komen en dat hij gelijk bij binnenkomst op zijn knieën zou gaan en alles zou doen. Verdachte heeft aangever droog geneukt – waarbij hij zijn boxershort nog aan had – en hij is door aangever gepijpt. Van dwang is op geen enkel moment sprake geweest. Zijn seksuele voorkeuren (waaronder dominantie) heeft hij op voorhand besproken met aangever, omdat het contact via Grindr was. Verdachte was aan het einde van de date in slaap gevallen en aangever ging daarom boos weg.
6.5.3
Oordeel van de rechtbank
6.5.3.1 Ten aanzien van feit 4, poging tot (anale) verkrachting
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte heeft gepoogd om aangever door geweld of andere feitelijkheden te dwingen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangever (anale verkrachting). Onder verwijzing naar het genoemde juridisch kader in rubriek 6.1.2 wordt daartoe het volgende overwogen.
Uit de verklaring van aangever volgt dat aangever en verdachte eerst hebben gezoend, dat verdachte daarin steeds hardhandiger werd door aangever bij de keel vast te pakken, dat verdachte de broek van aangever naar beneden heeft getrokken, verdachte hem een tik op de billen heeft gegeven, dat aangever verdachte heeft gepijpt en dat verdachte daarbij aan de haren van aangever heeft getrokken. Aangever heeft verklaard dat hij verdachte weliswaar dominant vond, maar het tot zover nog oké vond. Aangever heeft over het vervolg verklaard dat hij bij zijn nek is gepakt, op bed is geduwd, dat verdachte op hem is gaan liggen en dat verdachte met zijn penis tussen de billen van aangever heeft gewreven, waarbij verdachte zijn penis ook (meermaals) tegen de anus van aangever heeft gedrukt. Toen aangever zei dat hij niet anaal wilde worden gepenetreerd, zei verdachte dat hij dit niet zou doen en stopte het vervolgens ook.
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat sprake was van een begin van uitvoering door verdachte van een door hem voorgenomen verkrachting. Dat verdachte opzet heeft gehad om aangever te proberen te dwingen om tegen zijn wil seksuele handelingen (anale penetratie) te ondergaan, kan op basis van de verklaring van aangever niet worden vastgesteld. Uit de verklaring van aangever volgt dat verdachte vanaf het begin van hun ontmoeting dominant was tegenover aangever en dat hij het initiatief nam in het (laten) verrichten van de seksuele handelingen. Tot op zekere hoogte stemde aangever ook steeds in met de handelingen die hij moest verrichten of ondergaan. Toen aangever liet blijken dat hij niet anaal gepenetreerd wilde worden, heeft verdachte daaraan gehoor gegeven.
Verdachte wordt om die reden vrijgesproken van feit 4.
6.5.3.2 Ten aanzien van feit 5, verkrachting
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte aangever door geweld of andere feitelijkheden heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangever, in de vorm van orale penetratie door zijn penis in de mond van aangever te duwen.
Onder verwijzing naar het in rubriek 6.1.2 genoemde toetsingskader wordt het volgende overwogen. De ten laste gelegde gedragingen van verdachte, het vastpakken van aangever bij de haren en het duwen van zijn hoofd in de richting van de penis van verdachte, zijn – in de gegeven omstandigheden – niet van voldoende gewicht om te spreken van geweld in de zin van artikel 242 (oud) Sr, waarmee verdachte aangever zou hebben gedwongen om hem te pijpen. Evenmin kan worden vastgesteld dat aangever door een andere feitelijkheid in een situatie is terechtgekomen waarin hij zich naar redelijke verwachting niet heeft kunnen verzetten tegen de seksuele handelingen.
Uit de verklaring van aangever volgt ook niet dat aangever aan verdachte kenbaar heeft gemaakt dat hij de seksuele handeling (het pijpen van verdachte) niet wilde verrichten. Even daarvoor had hij dat wel vrijwillig gedaan. Aangever heeft verklaard dat verdachte van meet af aan dominant was in het (laten) verrichten van de seksuele handelingen en dat aangever daarin is meegegaan. In dit verband hecht de rechtbank eraan op te merken dat het weliswaar zo kan zijn geweest dat aangever (een deel van) de handelingen, die op de tenlastelegging staan, niet heeft gewild en tegen zijn wil heeft ondergaan, maar dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het voor verdachte duidelijk is geweest dat deze handelingen tegen aangevers wil zijn geschied. Aangever bevroor naar eigen zeggen en heeft niets gedaan om de handelingen tegen te gaan. Opzet van verdachte op de onvrijwilligheid kan dan ook niet worden bewezen.
De rechtbank stelt tot slot vast dat verdachte in de mond van aangever is klaargekomen terwijl aangever had gezegd dat hij dat niet wilde. Aangever maakt zich daarover blijkens de WhatsApp-berichten in het dossier (invoelbaar) boos en lijkt zich misbruikt te voelen. Dit kan onder omstandigheden een (ander) strafbaar feit opleveren, maar maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat er sprake is van verkrachting. Daartoe is immers vereist dat aangever tot het seksuele binnendringen (het pijpen) op zichzelf is gedwongen en daarvan is zoals hiervoor overwogen geen sprake.
Verdachte wordt om voornoemde redenen vrijgesproken van feit 5.
6.5.3.3 Conclusie
Verdachte wordt vrijgesproken van de hem onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten.
6.6
Feit 6, aangever [benadeelde partij 2]
6.6.1
Beschuldiging
Verdachte wordt onder feit 6 verweten dat hij zich in de periode van 1 december 2014 tot en met 31 december 2014 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met [benadeelde partij 2] , die de leeftijd van 12 jaar maar nog niet die van 16 jaar had bereikt, welke handelingen (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [benadeelde partij 2] .
6.6.2
Bewijsmiddelen en bewijsoverweging
Aangever heeft op 12 mei 2023 aangifte gedaan van het feit dat hij in 2014 anale seks heeft gehad met verdachte, toen aangever vijftien jaar oud was. Verdachte heeft hierover een bekennende verklaring afgelegd. Verdachte was op dat moment 26 jaar oud.
Nu verdachte het feit heeft bekend en de verdediging voor dit feit geen vrijspraak heeft bepleit, kan op grond van artikel 359 derde lid Sv met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
de bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 12 september 2024 heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting;
een proces-verbaal van aangifte met nummer 2021054461-6, pagina’s niet doorgenummerd.
De rechtbank overweegt in aanvulling hierop het volgende.
Ontucht
De rechtbank is van oordeel dat de seksuele handelingen tussen verdachte en aangever in strijd zijn met de sociaal-ethische norm en daarmee als ontuchtig kunnen worden aangemerkt. Daarbij betrekt de rechtbank onder meer het leeftijdsverschil tussen verdachte en aangever, maar ook het verschil in levens- en ontwikkelingsfase. Verdachte woonde op zichzelf in [plaats] en had al veel ervaring op seksueel gebied. Aangever woonde als vijftienjarige nog bij zijn ouders buiten [plaats] en was op seksueel gebied nog geheel onervaren. Dit seksuele contact met verdachte – tijdens hun eerste afspraak – betrof zowel zijn eerste zoen als zijn anale ontmaagding.
Bewustheid van de leeftijd van aangever
Hoewel de leeftijd van het slachtoffer in artikel 245 (oud) Sr geobjectiveerd is, wat betekent dat het opzet van verdachte niet hoeft gericht te zijn geweest op de (werkelijke) leeftijd van het slachtoffer, merkt de rechtbank nog op dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zich ook in dit geval bewust was van de jonge leeftijd van aangever.
Uit de in het dossier gevoegde Whatsappgesprekken blijkt immers dat aangever tegen verdachte over zijn leeftijd loog (eerst 18 jaar, toen 16 jaar) en dat hij verdachte het volgende had gevraagd: “Vind je het leeftijdsverschil niet storend met de overweging tot seks? Ik neem aan dat je geen twee jaar op me wacht”. Ook heeft aangever verklaard dat hij zijn ID-bewijs aan verdachte heeft laten zien, waarop te zien was dat hij nog maar 15 jaar oud was. Verdachte zou toen boos op aangever zijn geworden, maar vervolgens toch seks met hem hebben gehad. Daarvoor moest aangever dan wel toestemming geven, aldus aangever. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van aangever op dit punt. Aangever was jong en onervaren en verdachte wist dat. Desondanks heeft verdachte, naar het oordeel van de rechtbank dus welbewust, ontuchtige handelingen verricht met aangever, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Het (strafmaat)verweer dat aangever verdachte zou hebben misleid omtrent zijn leeftijd, door daar herhaaldelijk over te liegen gaat gelet op het voorgaande dan ook niet op.
De strafwaardigheid van het gedrag van verdachte zal in de hierna op te leggen straf nader tot uitdrukking worden gebracht.
6.6.3
Conclusie
De rechtbank acht feit 6 bewezen, met dien verstande dat verdachte in de periode van 1 tot en met 31 december 2014 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de toen nog 15 jarige [benadeelde partij 2] , welke handelingen mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam (anaal) van [benadeelde partij 2] .
6.7
Feit 7, aangever [benadeelde partij 9]
6.7.1
Beschuldiging
Verdachte wordt onder feit 7 primair verweten dat hij zich op 21 mei 2017 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan een poging tot verkrachting van [benadeelde partij 9] . Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als aanranding.
6.7.2
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de voetnoten, van de volgende feiten en omstandigheden uit.
6.7.2.1 Verklaringen aangever
Op 21 mei 2017 heeft aangever telefonisch contact opgenomen met de politie. [8] Uit het mutatierapport blijkt dat aangever die dag een date heeft gehad met verdachte en dat verdachte aan hem zat terwijl hij dit niet wilde en hem pijn had gedaan op borstkas en nek (bijten). Aangever zat in de trein terug naar [plaats] . De verbinding viel meerdere malen weg. In het mutatierapport staat dat het verzoek is om morgen contact op te nemen. Op 22 mei 2017 heeft aangever vervolgens in [plaats] melding gedaan van seksueel misbruik. [9] Uit het mutatierapport blijkt dat aangever heeft verklaard dat hij op 21 mei 2017 met verdachte had afgesproken, dat door verdachte seksuele handelingen zijn verricht en dat aangever dat niet wilde. Aangever is door verdachte in zijn nek gebeten en bij zijn linker tepel geknepen. Door de verbalisant werd een bijtplek en een blauwe plek waargenomen. [10]
Op 18 maart 2021 heeft met aangever een informatief gesprek zeden [11] plaatsgevonden, waarna aangever op 16 april 2021 aangifte [12] heeft gedaan. Op 14 juli 2023 is aangever als getuige gehoord door de rechter-commissaris. [13] Aangever heeft het volgende verklaard.
In mei 2017 hadden aangever en verdachte een match op Tinder. Het contact ging van Tinder snel over op WhatsApp. Ze spraken over koetjes en kalfjes, het gesprek was niet seksueel van aard. Aangever was op dat moment 17 jaar oud en op zoek naar gay-peers, die er in zijn woonomgeving niet veel waren. Verdachte, die op dat moment 28 jaar oud was, had in een bericht gestuurd: “geen seks op de eerste date”. Op 21 mei 2017 hadden aangever en verdachte afgesproken bij verdachte thuis voor een eerste date. Zij zouden een Disneyfilm gaan kijken. In de woning begonnen aangever en verdachte te praten op de bank en keken zij een film.
Aangever en verdachte hebben gezoend. Dat vond aangever nog goed. Verdachte begon aan aangever te zitten. Verdachte kneep in het bovenlichaam van aangever, met kleine kneepjes. Aangever duwde de handen van verdachte meerdere keren weg. Verdachte stopte daar niet mee. Aangever haalde steeds de handen van verdachte weg als hij aan zijn lichaam zat. Verdachte werd hardhandiger. Verdachte beet en kneep aangever. Verdachte raakte vervolgens de bovenbenen van aangever aan. Verdachte fluisterde seksuele dingen in het oor van aangever, zoals de vraag of hij verdachte wilde pijpen. Aangever heeft hier niet op geantwoord. Verdachte zat aan aangever en aangever zei dat hij dat niet wilde.
Op enig moment heeft verdachte aangever opgetild en naar het bed gebracht. Op het moment dat aangever op zijn rug op het bed lag is verdachte op aangever gaan liggen. Aangever was in shock en overrompeld. Verdachte zei op dwingende toon dat hij gepijpt wilde worden. Verdachte zei vervolgens dingen als: “Je bent een bottomslet”, “Je wilt gewoon alleen maar geneukt worden” en “Je bent gewoon een Twink die geneukt wil worden”. Aangever zei tegen verdachte dat hij het niet wilde. Aangever probeerde verdachte echt van zich af te duwen, maar dat lukte niet zomaar. Verdachte ging vervolgens met zijn handen in de onderbroek van aangever. Verdachte raakte de penis van aangever aan en hij probeerde voor het gevoel van aangever met zijn vinger in de anus van aangever te gaan. Doordat aangever zich verzette lukte het verdachte niet om met zijn vingers in de anus van aangever te gaan. Ondertussen bleef verdachte vernederende dingen zeggen. Aangever probeerde constant de handen van verdachte te ontwijken. Aangever kon niet onder verdachte vandaan komen, omdat hij met zijn hele lichaam op aangever lag. Aangever heeft zoveel mogelijk fysiek tegengestribbeld. Aangever weet niet goed meer hoe de situatie is gestopt. Nadat aangever de woning van verdachte had verlaten constateerde hij bijtwonden in zijn nek. In de trein naar huis heeft aangever gebeld met de politie om melding te maken van het incident.
6.7.2.2 Verklaring verdachte
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich niets kan herinneren van de ontmoeting met aangever. Verdachte heeft in zijn ‘boekje’ teruggevonden dat hij de date met aangever een slechte date vond. [14]
6.7.3
Oordeel van de rechtbank
6.7.3.1 Betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever en steunbewijs
De rechtbank acht de verklaringen van aangever betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs en overweegt daartoe het volgende. Aangever heeft direct na het incident op 21 mei 2017 melding gedaan bij de politie. De politie heeft hem toen verteld dat een aangifte van een zedenmisdrijf hoogstwaarschijnlijk geen vervolging op zou leveren. Vervolgens heeft aangever op 18 maart 2021 (een aantal dagen na het verschijnen van het artikel in Het Parool en NRC op 12 maart 2021) een informatief gesprek zeden met de politie gevoerd, waarna hij op 16 april 2021 aangifte heeft gedaan. De hierboven beschreven gang van zaken over de totstandkoming van de aangifte maakt dat er geen aanleiding is om aan de betrouwbaarheid van de aangifte te twijfelen. Integendeel. In de aangifte heeft aangever verklaard dat hij zich destijds in 2017 (wat de rechtbank betreft gelet op de inhoud van de mutatierapporten invoelbaar) ontmoedigd voelde door de politie om aangifte te doen. Aangever heeft na het uitkomen van het artikel aangifte gedaan omdat hij het idee had dat zijn verhaal nu wel zou worden opgepakt. De rechtbank komt tot de conclusie dat aangever zich door de publicatie van het artikel gesterkt heeft gevoeld om aangifte te doen en stelt vast dat er geen aanwijzingen zijn dat hij zijn verklaring heeft afgestemd op het gestelde in het artikel. De rechtbank heeft bij dat oordeel ook betrokken dat de verklaringen van aangever over de gebeurtenis op 21 mei 2017 consistent en gedetailleerd zijn en dat deze bovendien in belangrijke mate worden ondersteund door ander bewijs, namelijk door destijds opgestelde mutatierapporten en het letsel van aangever, dat kort na het incident door verbalisanten is waargenomen en waarvan foto’s in het dossier zijn gevoegd. Ook wordt de verklaring van aangever ondersteund door de verklaring van verdachte dat de ontmoeting (date) heeft plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat het door de verbalisant waargenomen letsel ook voldoende steunbewijs oplevert voor de (hiervoor betrouwbaar geachte) verklaring van aangever.
Daarbij wordt opgemerkt dat voor de overtuiging van de rechtbank ook de vastberadenheid van aangever een rol speelt. Deze blijkt uit de inhoud van de mutatierapporten van 22 mei 2017 – een dag na het gebeurde – waarin onder meer is geverbaliseerd dat aangever ‘zich geschonden voelt en rechtvaardiging (de rechtbank begrijpt: rechtvaardigheid) wil voor het gebeuren’. Ook als de politie hem heeft verteld dat een zedentraject ‘niets op zal gaan leveren’ blijft hij het geweld van verdachte aanhalen en is hij – zo wordt beschreven – niet overtuigd van de uitleg van de verbalisant.
6.7.3.2 Beoordeling van het feit
De rechtbank acht, op grond van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, bewezen dat verdachte aangever heeft betast, dat aangever zich daartegen heeft verzet door de handen van verdachte weg te duwen, dat verdachte hem onverhoeds heeft opgetild, naar de slaapkamer heeft gebracht en op zijn rug op bed heeft gelegd. Verdachte heeft aangever in zijn nek gebeten. Verdachte werd steeds dwingender in zijn handelen. Verdachte is vervolgens op aangever gaan liggen en heeft aangever – ondanks dat hij zich meermalen verbaal en fysiek heeft verzet toch – aan zijn blote bovenlichaam, penis en anus betast.
Verdachte wordt primair verweten dat hij heeft gepoogd om aangever te verkrachten door te proberen om zijn vinger(s) in de anus van aangever te brengen. Op grond van artikel 45 Sr is een poging tot een misdrijf strafbaar, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. De gedragingen van de dader zijn aan te merken als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf, als zij naar haar uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf. [15] De rechtbank ziet zich aldus voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat het opzet van verdachte gericht was op het binnendringen van het lichaam van aangever.
6.7.3.3 Vrijspraak poging tot verkrachting, primair
De rechtbank heeft op basis van het dossier niet de overtuiging bekomen dat met het verrichten van de bewezen verklaarde handelingen door verdachte, waaronder het aanraken van de anus, het opzet van verdachte ook was gericht op het binnendringen van de anus. De verklaring van aangever over het proberen binnen te dringen is op dat punt niet heel stellig (‘voor mijn gevoel’), terwijl ook niet duidelijk is hoe en waarom die poging dan zou zijn gestaakt. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het hem onder 7 primair ten laste gelegde.
6.7.3.4 Bewezenverklaring aanranding, subsidiair
Onder verwijzing naar het juridisch kader in rubriek 6.1.2 overweegt de rechtbank dat verdachte zich ten aanzien van aangever wel schuldig heeft gemaakt aan aanranding. Verdachte heeft aangever door geweld en andere feitelijkheden gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. Aangever heeft van meet af aan zowel woordelijk als fysiek meerdere keren aangegeven dat hij niet aangeraakt wilde worden door verdachte. Desondanks is verdachte, die steeds dwingender werd in zijn handelen, gewoon doorgegaan. Verdachte heeft stelselmatig het verzet van aangever genegeerd. Verdachte heeft ook fysiek geweld gebruikt jegens aangever. Zo is aangever gebeten door verdachte en heeft hij een blauwe plek overgehouden aan het incident. Daaruit maakt de rechtbank op dat verdachte met kracht jegens aangever heeft gehandeld. Nu verdachte stelselmatig voorbij is gegaan aan de opeenstapeling van verbaal en fysiek verzet door aangever, door aangever desondanks te betasten en daarbij geweld te gebruiken, heeft verdachte aangever gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. Verdachte heeft aldus, door geweld en andere feitelijkheden, opzettelijk veroorzaakt dat aangever de seksuele handelingen tegen zijn wil heeft ondergaan.
6.7.3.5 Conclusie
De rechtbank acht de onder feit 7 subsidiair ten laste gelegde aanranding van aangever door hem aan zijn (blote) bovenlichaam, penis en anus aan te raken, bewezen.
6.8
Feit 8, aangever [benadeelde partij 5]
6.8.1
Beschuldiging
Verdachte wordt onder feit 8 verweten dat hij zich in de periode van 1 mei 2013 tot en met
1 augustus 2013 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan verkrachting van [benadeelde partij 5] , door zijn penis in de anus van [benadeelde partij 5] te duwen en hem tot het ondergaan daarvan te dwingen door geweld en andere feitelijkheden.
6.8.2
Verklaringen van aangever en verdachte
6.8.2.1 Verklaring aangever
Op 15 maart 2021 heeft een informatief gesprek zeden met aangever plaatsgevonden en op 11 mei 2021 heeft aangever aangifte gedaan. Vervolgens is aangever op 25 augustus 2023 door de rechter-commissaris gehoord. Aangever heeft het volgende verklaard.
Aangever is via Facebook met verdachte in contact gekomen (en, naar aangever vermoedt, al eens eerder via een nepprofiel van verdachte via Grindr). Zij spraken af in de woning van verdachte. Aangever had eerder dates via Grindr gehad. De intentie van een afspraak via Grindr is vaak dat je elkaar leert kennen en dan met elkaar vrijt. Hij wist daarom wat hij moest verwachten. Aangever moest de handen van verdachte masseren. Verdachte nam dat over en deed aangever pijn. Dat vond verdachte grappig. Aangever kan zich niet alles herinneren (hij heeft het idee gedrogeerd te zijn geweest), maar weet dat verdachte hem pijn deed tijdens de anale penetratie. Aangever was ‘bottom’ en verdachte was ‘top’. Aangever heeft niet kenbaar gemaakt dat hij geen seks wilde hebben, maar hij vond het wel onprettig en dat moet verdachte gemerkt hebben. Aangever heeft meermalen gezegd dat het pijn deed, waarop verdachte zei dat aangever een pieperd was. De seks was ruig op een manier die aangever niet prettig vond. Aangever heeft meerdere keren ‘au’ en ‘stop’ geroepen. Dat werd door verdachte genegeerd. Aangever is vervolgens in slaap gevallen en is de volgende ochtend vertrokken.
6.8.2.2 Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij contact heeft gehad met aangever via Grindr. Verdachte ontkent anale seks met aangever te hebben gehad. Verdachte heeft in zijn notitieboekje over aangever het volgende genoteerd: “ [benadeelde partij 5] date, geen seks”.
6.8.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte aangever door geweld of andere feitelijkheden heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangever. Onder verwijzing naar het genoemde juridisch kader in rubriek 6.1.2 wordt daartoe het volgende overwogen.
Uit de verklaring van aangever volgt dat hij met verdachte had afgesproken met de intentie om seks te hebben. Zijn positie tijdens de seks was naar eigen zeggen ‘bottom’ en verdachte was ‘top’. Volgens aangever is hij door verdachte anaal gepenetreerd hetgeen hem pijn deed en waarvan hij wilde dat verdachte daarmee stopte. Aangever heeft ‘au’ en ‘stop’ geroepen. Verdachte is daaraan voorbij gegaan. Verdachte ontkent aangever anaal te hebben gepenetreerd.
De rechtbank is van oordeel dat de door aangever beschreven handeling, het voorbij gaan aan zijn verbale protesten tijdens de penetratie, geen dwangmiddel oplevert in de zin van artikel 242 (oud) Sr. Ook niet als dat in samenhang wordt bezien met het leeftijdsverschil van vijf of zes jaren en dat verdachte, volgens de tenlastelegging, op aangever zou zijn gaan liggen. Uit de verklaring van aangever volgt niet dat hij zich naar redelijke verwachting niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten dan wel door toedoen van verdachte in een zodanig bedreigende situatie is gebracht dat hij zich daaraan niet heeft kunnen onttrekken (handelingsonvrijheid). De rechtbank overweegt daarbij nog dat het vermoeden van aangever dat hij zou zijn gedrogeerd geen steun vindt in het dossier en dat dit verdachte ook niet ten laste is gelegd.
Van dwang, door geweld of een andere feitelijkheid, in de juridische zin van het woord is naar het oordeel van de rechtbank op grond van de verklaring van aangever daarom geen sprake. Verdachte wordt reeds om die reden vrijgesproken van feit 8. Bij deze stand van zaken wordt niet toegekomen aan de vraag of de door aangever beschreven (seksuele) handelingen – gelet op de ontkenning daarvan door verdachte – hebben plaatsgevonden.
6.9
Feit 9, aangever [benadeelde partij 6]
6.9.1
Beschuldiging
Verdachte wordt onder feit 9 verweten dat hij zich in de periode van 1 mei 2014 tot en met
1 september 2014 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan verkrachting van [benadeelde partij 6] door zijn penis in de anus van [benadeelde partij 6] te brengen en hem tot het ondergaan daarvan heeft gedwongen door geweld en andere feitelijkheden.
6.9.2
Verklaringen van aangever en verdachte
6.9.2.1 Verklaring aangever
Op 22 juni 2021 heeft een informatief gesprek zeden met aangever plaatsgevonden en op 16 juli 2021 heeft hij aangifte gedaan. Op 21 juli 2023 is aangever gehoord door de rechter-commissaris. Aangever heeft het volgende verklaard.
Aangever en verdachte waren een match op Tinder. Zij hadden afgesproken in de woning van verdachte om een film te kijken. De afspraak was niet op seks gericht. Zij hebben een drankje gedronken, waarna het voor aangever snel een waas is geworden. Hij heeft het idee misschien gedrogeerd te zijn geweest. Aangever herinnert zich het moment dat hij in bed lag en dat verdachte half over hem heen lag. De penetratie was iets later, dat was na het voorspel. Verdachte probeerde vervolgens met zijn penis om aangever anaal te penetreren. Aangever had pijn en was gespannen. Aangever heeft in totaal drie keer ‘nee’ gezegd, omdat het niet lukte. Verdachte stopte dan even, maar ging daarna wel steeds weer door. Verdachte is een paar keer met zijn penis in de anus van aangever gekomen. Het lichaam van aangever was verkrampt. Aangever is daarna bij verdachte blijven slapen.
6.9.2.2 Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij zich kan herinneren dat aangever bij hem is blijven slapen. Uit de verklaring van aangever maakt verdachte op dat hij bij de seks blijkbaar te dominant was. Hij ontkent echter aangever te hebben gedwongen tot seks. Een ‘au’ is een reden om te pauzeren, maar niet om te stoppen. Verdachte heeft gewezen op de WhatsApp-gesprekken in het dossier tussen hem en aangever na afloop van de date waarin aangever heeft gezegd dat hij het “superleuk” vond, dat hij verdachte “snel weer wilde zien” en dat hij het “echt superleuk had gehad”.
6.9.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte aangever door geweld of andere feitelijkheden heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangever (anale penetratie). Onder verwijzing naar het genoemde juridisch kader in rubriek 6.1.2 wordt daartoe het volgende overwogen.
Uit de verklaring van aangever volgt dat hij met verdachte had afgesproken in de woning van verdachte, dat zij wat gedronken hebben en dat zij op enig moment in het bed van verdachte terecht zijn gekomen. Aangever heeft verklaard dat verdachte half over hem heen lag, dat verdachte hem met zijn penis anaal probeerde te penetreren, dat dit ook lukte en dat verdachte daarbij voorbij is gegaan aan de verbale protesten van aangever. De rechtbank is van oordeel dat deze door aangever beschreven handelingen geen geweldshandelingen zijn in de zin van artikel 242 (oud) Sr. Daarvoor zijn de fysieke handelingen van onvoldoende gewicht. Van dwingen door ‘een andere feitelijkheid’ is evenmin sprake. Het enkele feit dat er ongeveer acht jaar leeftijdsverschil was is onvoldoende om een dusdanig overwicht vast te stellen dat aangever daardoor zou zijn gedwongen, ook niet als dat in samenhang wordt bezien met de andere door aangever beschreven fysieke handelingen en het niet luisteren naar de ‘nee’ van aangever. Uit de verklaring van aangever volgt niet dat hij zich naar redelijke verwachting niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten dan wel door toedoen van verdachte in een zodanig bedreigende situatie is gebracht dat deze zich daaraan niet heeft kunnen onttrekken (handelingsonvrijheid). Het dossier biedt daarnaast geen ondersteuning voor de stelling dat aangever gedrogeerd zou zijn en hij zich daarom niet aan de situatie kon onttrekken. Dat is verdachte ook niet ten laste gelegd.
Van dwang, door geweld of een andere feitelijkheid, is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen sprake. Verdachte wordt reeds om die reden – op grond van de verklaring van aangever – vrijgesproken van feit 9.
6.1
Feit 10, aangever [benadeelde partij 8]
6.10.1
Beschuldiging
Verdachte wordt onder feit 10 verweten dat hij zich in de periode van 1 september 2017 tot en met 1 oktober 2017 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan verkrachting van
[benadeelde partij 8] , door zijn vingers in de anus van aangever te duwen en hem te dwingen die handelingen te ondergaan door geweld en/of een andere feitelijkheid.
6.10.2
Stukken in het dossier
6.10.2.1 Verklaring aangever
Op 23 juli 2021 heeft een informatief gesprek zeden met aangever plaatsgevonden en op 29 juli 2021 heeft hij aangifte gedaan. Op 25 augustus 2023 is aangever gehoord door de rechter-commissaris. Aangever heeft het volgende verklaard.
Aangever en verdachte hebben elkaar leren kennen via Facebook. Zij hadden met elkaar afgesproken in de woning van verdachte. Aangever en verdachte dronken een wijntje aan de eettafel en daarna op de bank. Toen aangever uit het toilet kwam stond verdachte in de slaapkamer. Verdachte begon aangever te tongzoenen. Verdachte trok aangever met zich mee op bed. Aangever vond dat raar voor een eerste date. Verdachte ging met zijn hand in de achterkant van de broek van aangever, waarop aangever zei: “doe maar niet, want mijn broek rekt dan uit”. Dat was een smoes, want eigenlijk wilde hij het niet. Aangever duwde de hand van verdachte weg. Verdachte ging vervolgens weer met zijn hand in de achterkant van de broek van aangever. Verdachte hield daarbij de schouder van aangever vast, zodat hij verdachte niet kon wegduwen. Verdachte penetreerde aangever vervolgens anaal met zijn vinger.
Aangever en verdachte zijn daarna weer op de bank gaan zitten om wijn te drinken en een film te kijken. Verdachte begon aangever te zoenen. Aangever deed daaraan mee. Verdachte trok aangever aan zijn haren en trok zijn hoofd in de richting van de penis van verdachte. Aangever zei dat hij dat niet wilde. Verdachte trok harder aan zijn haren. Aangever heeft verdachte niet gepijpt. Daarna is aangever weggegaan.
6.10.2.2 Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij zich niet veel kan herinneren van de date met aangever. Verdachte ontkent dat hij aangever in de anus heeft gevingerd, omdat hij dat nooit doet.
6.10.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte aangever door geweld of andere feitelijkheden heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangever. Onder verwijzing naar het genoemde juridisch kader in rubriek 6.1.2 wordt het volgende overwogen.
De rechtbank is van oordeel dat de door aangever beschreven handelingen geen dwangmiddelen zijn in de zin van artikel 242 (oud) Sr. De beschreven handelingen (waaronder het vastpakken van de schouder) zijn naar het oordeel van de rechtbank geen geweldshandelingen die van voldoende kaliber zijn om weerstand van aangever te breken en de handelingen zijn evenmin, ook niet als die in samenhang worden bezien met het overwicht dat verdachte mogelijk had, aan te merken als een ‘andere feitelijkheid’ waardoor aangever is gedwongen tot de seksuele handelingen. Aangever verklaart weliswaar dat hij verdachte op een voetstuk had staan en er was een leeftijdsverschil van ongeveer elf jaar, maar uit de verklaring van aangever volgt niet dat (daarmee) sprake was van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat hij zich naar redelijke verwachting niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten dan wel door toedoen van verdachte in een zodanig bedreigende situatie is gebracht dat deze zich daaraan niet heeft kunnen onttrekken (handelingsonvrijheid).
Concluderend acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte aangever heeft gedwongen om de seksuele handelingen, bestaande uit het binnendringen van het lichaam, te dulden. Verdachte wordt daarom – reeds op grond van de verklaring van aangever - vrijgesproken van het hem onder 10 ten laste gelegde. Ook in deze zaak wordt daarom niet toegekomen aan de vraag of de door aangever beschreven handelingen hebben plaatsgevonden.
6.11
Slotoverweging rechtbank
Hoewel aan de vraag of de door aangevers geschetste gebeurtenissen daadwerkelijk bewezen kunnen worden in veel gevallen niet is toegekomen en verdachte dit veelal ontkent, zijn er opvallende gelijkenissen in de beschrijvingen door aangevers. Het beeld ontstaat van een dominante verdachte die bij (relatief) jonge mannen die weinig tot geen seksuele ervaring hadden, zonder zich ervan te vergewissen dat de ander dit (echt) wil, tijdens de seks vrij snel en hardhandig tot anale penetratie overgaat en ook bij andere seksuele handelingen hardhandig te werk gaat. De officier van justitie gebruikt die gelijkenissen in zijn bewijsconstructie als schakelbewijs. De rechtbank hecht eraan toe te lichten dat een dergelijke bewijsconstructie pas aan bod kan komen bij de vraag of er voldoende
steunbewijsis; daarvoor dient eerst sprake te zijn van een verklaring van aangever waaruit kan worden afgeleid dat het ten laste gelegde strafbare feit heeft plaatsgevonden. De rechtbank overweegt dat in (bijna) alle ten laste gelegde (pogingen tot) verkrachtingen tot een vrijspraak is geconcludeerd, omdat van dwang door geweld of een andere feitelijkheid zoals bedoeld in artikel 242 (oud) Sr uit de verklaringen van aangevers zelf onvoldoende is gebleken. De rechtbank wil daarbij op geen enkele manier afdoen aan de gestelde nare ervaringen die aangevers hebben gehad en de gevolgen die zij daarvan ondervinden. Zoals in het juridisch kader onder 6.1.2 is toegelicht, is de drempel voor het vaststellen van dwang, onder de oude wetgeving waaraan in deze zaak getoetst moet worden, hoog.

7.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 6 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 3:
op 29 juli 2011 te Amsterdam, met [benadeelde partij 4] (geboren op [geboortedatum] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij 4] , hebbende verdachte, zijn, verdachtes, penis in de anus en de mond van die [benadeelde partij 4] geduwd en gehouden;
ten aanzien van feit 6:
in de periode van 1 december 2014 tot en met 31 december 2014 te Amsterdam, met [benadeelde partij 2] (geboren op [geboortedatum] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij 2] , hebbende verdachte, zijn, verdachtes, penis in de anus van die [benadeelde partij 2] geduwd en gehouden;
ten aanzien van feit 7 subsidiair:
op 21 mei 2017 te Amsterdam, door geweld en andere feitelijkheden [benadeelde partij 9] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen,
- die [benadeelde partij 9] (onverhoeds) heeft opgetild en naar de slaapkamer heeft gebracht en aldaar op zijn rug op bed heeft gelegd en
- met zijn lichaam op het lichaam van die [benadeelde partij 9] is gaan liggen en
- tegen die [benadeelde partij 9] heeft gezegd “Je bent een bottomslet. Je wilt gewoon alleen maar geneukt worden” en “Je bent gewoon een twink die geneukt wil worden” en
- die [benadeelde partij 9] heeft gebeten in zijn nek en
- terwijl die [benadeelde partij 9] zich verbaal en fysiek verzette en het lichaam van verdachte van zich af probeerde te duwen die [benadeelde partij 9] aan zijn (blote) bovenlichaam en penis en anus heeft aangeraakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

8.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte (volledig) uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. De rechtbank komt hierna in paragraaf 10.3.2 nader te spreken over de persoon van verdachte en de mate waarin de bewezen verklaarde feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend.

10.Motivering van de straf

10.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 tot en met 11 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is gevorderd dat aan verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sv wordt opgelegd, inhoudende een contactverbod met alle aangevers, voor de duur van vijf jaar. Verzocht is daarbij te bepalen dat voor iedere overtreding van dat contactverbod hechtenis voor de duur van drie dagen kan worden opgelegd.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat en de hoogte daarvan rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft zich de afgelopen jaren goed ingezet voor de behandeling die hij in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis als bijzondere voorwaarde opgelegd heeft gekregen. Verdachte functioneert stabiel en de verwachting is dat hij zich in zal blijven zetten voor verdere begeleiding en behandeling. Een langdurige gevangenisstraf zal de behandeling doorbreken, hetgeen als onwenselijk wordt gezien door zowel de reclassering als De Waag. Verder heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de schending van de redelijke termijn, de media-aandacht die de zaak heeft gekregen en de gevolgen daarvan voor verdachte.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
10.3.1
De ernst van de feiten
10.3.1.1 Ontucht
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met twee jonge jongens die destijds 15 jaar oud waren (in 2011 en in 2014). Verdachte daarentegen was respectievelijk 22 en 26 jaar oud. De ontuchtige handelingen hebben mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Beide jongens waren via social media met verdachte in contact gekomen en hadden in de woning van verdachte afgesproken. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte wist dat de jongens nog maar 15 jaar oud waren. Het gegeven dat verdachte welbewust met de jonge jongens heeft afgesproken en vervolgens seks met hen heeft gehad op de dominante en ruwe manier, zoals uit de verklaringen van aangevers blijkt, waardoor hij de jongens een nare (eerste) seksuele ervaring heeft gegeven, vindt de rechtbank stuitend. Dit wordt verdachte in het bijzonder zeer kwalijk genomen.
Door de wetgever is de geestelijke en lichamelijke integriteit van jeugdigen jonger dan 16 jaar immers uitdrukkelijk beschermd, onder meer omdat zij op seksueel gebied nog niet volgroeid zijn en omdat zij worden geacht niet zelfstandig de emotionele gevolgen van seksueel contact voldoende te kunnen inschatten. Ontuchtige handelingen, van welke aard en intensiteit en onder welke omstandigheden ook, vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte heeft door zijn handelwijze naar het oordeel van de rechtbank de lichamelijke integriteit van de twee slachtoffers in ernstige mate aangetast. Dat de seks (in beginsel, mogelijk) niet tegen de wil van de slachtoffers heeft plaatsgevonden, maakt voor de strafwaardigheid van het handelen niet uit. Het gebeurt regelmatig dat slachtoffers pas (soms jaren) later inzien wat hen is overkomen. Dit soort feiten hebben vaak langdurig impact op slachtoffers. Zoals ook blijkt uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring (door slachtoffer [benadeelde partij 4] ) heeft het feit, tot op de dag van vandaag, grote impact op zijn leven.
10.3.1.2 Aanranding
Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan aanranding. Verdachte heeft, na stelselmatig voorbij te zijn gegaan aan meerdere verbale en fysieke protesten van het slachtoffer en door fysiek geweld te gebruiken het slachtoffer gedwongen seksuele handelingen te ondergaan, bestaande uit het aanraken van het blote bovenlichaam, de penis en de anus van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft ook lichamelijk letsel opgelopen. De rechtbank vindt dit een zeer kwalijk feit. Ook [benadeelde partij 9] heeft een slachtofferverklaring opgesteld die ter zitting is voorgedragen. Daaruit blijkt dat ook hij nog dagelijks de nare gevolgen ondervindt van het bewezen verklaarde.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Zijn stelling dat hij
gebruik heeft gemaakt van jongens, maar geen
misbruik, is daartoe volstrekt onvoldoende.
10.3.1.3 Overige feiten
Bij de beoordeling van de ernst van de feiten merkt de rechtbank verder nog het volgende op. Er is een grootschalig onderzoek gedaan naar tientallen verhalen over verdachte van seksueel grensoverschrijdend gedrag. In totaal zijn aan verdachte tien zedenfeiten ten laste gelegd en heeft de rechtbank drie zedenzaken bewezen verklaard. De rechtbank wil niet onbenoemd laten dat de zaken waarin verdachte niet is vervolgd of waarin de rechtbank tot een vrijspraak is gekomen zich veelal kenmerken door dominant en ruw seksueel gedrag door verdachte jegens de ander. Aangevers en melders waren veelal overdonderd door het gedrag van verdachte en hebben, soms ook achteraf bezien, seksuele handelingen ondergaan of verricht die zij eigenlijk niet wilden en waarvan zij later spijt hadden. Hoewel dit gedrag niet in alle gevallen te kwalificeren is als een strafbaar feit, is dit gedrag wel zeer kwalijk te noemen. Verdachte lijkt, ten koste van de ander, uitsluitend oog te hebben gehad voor zijn eigen belang en de bevrediging van zijn eigen behoeften. Dit vindt de rechtbank zeer zorgelijk en dit maakt dat de rechtbank in ieder geval, zoals hierna verder wordt overwogen, belang hecht aan het continueren door verdachte van een ambulante behandeling.
10.3.2
De persoon van verdachte
10.3.2.1 Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 5 september 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
10.3.2.2 Is sprake van een stoornis en hoe was dat ten tijde van het ten laste gelegde?
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of zij (1) kan vaststellen dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, (2) of deze bestond ten tijde van het begaan van de feiten, (3) of de stoornis van invloed is geweest op het bewezen verklaarde en in dat kader in hoeverre de feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Bij het beantwoorden van die vragen heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op de inhoud van het Pro justitia rapport van 14 juni 2022 van psycholoog J.M. Oudejans, waaruit – kort gezegd – volgt dat verdachte niet lijdt aan een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat daarvan ook geen sprake was ten tijde van de ten laste gelegde feiten (althans dat dit retrospectief niet goed te beoordelen valt). De feiten kunnen verdachte volledig worden toegerekend, aldus Oudejans. Naar aanleiding van nadere vragen van de rechtbank op dat punt, welke gebaseerd zijn op overige rapporten over verdachte in het dossier waaruit volgt dat verdachte eind 2021 nog is gediagnosticeerd met een stoornis, heeft Oudejans op 9 september 2024 aanvullend gerapporteerd. Oudejans heeft in dat aanvullend rapport zijn conclusies uit zijn eerdere rapport herhaald.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de inhoud van het behandelplan van De Waag van 22 november 2021, opgesteld door A. van Eck. Uit dat behandelplan leidt de rechtbank het volgende af.
Verdachte is (in 2021) gediagnosticeerd met een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis in de zin van trekken van een borderline- en narcistische persoonlijkheidsstoornis. In de probleemanalyse van het behandelplan is het volgende opgenomen. Verdachte omschrijft zichzelf als iemand die impulsief kan zijn. Hij denkt dat hij op anderen intimiderend kan overkomen. Verdachte had een hoge seksdrive en had regelmatig seks met verschillende jongens. Hij valt op jonge (meerderjarige) jongens, veelal net wel of nog niet uit de kast. Vaak was hij hun eerste verliefdheid of seksuele ervaring. Verdachte is naar eigen zeggen dominant in het seksuele contact, hij houdt van ruige seks en wimpelde de jongens vaak snel weer af na een date. Enerzijds kan verdachte het zich voorstellen dat sommige jongens zich gebruikt kunnen hebben gevoeld, anderzijds vindt hij het hun eigen verantwoordelijkheid. Verdachte heeft moeite met het aangaan van een gelijkwaardige intieme liefdesrelatie. De contacten met jongens lijken vooral instrumenteel: ten behoeve van eigen genot en ontspanning. Het lijkt erop dat hij steeds nieuwe seksuele ervaringen zocht als een manier om stress te hanteren (coping) en bij wijze van zelfbevestiging. Het gebruik van alcohol en drugs, dat verdachte ook gebruikte als manier om stress te hanteren, kan ook de al beperkte aanwezig zijnde interesse in het welzijn van de ander verder hebben beperkt.
Uit het hiervoor vermelde Pro justitia rapport volgt eveneens dat verdachte vanaf eind 2010 tot en met 2017 in behandeling is geweest bij een psychotherapiepraktijk, met als DSM-IV-classificatie een borderline persoonlijkheidsstoornis, differentiaal-diagnostisch trekken van een narcistische persoonlijkheidsstoornis.
Oordeel van de rechtbank
Op basis van de in 2021 gestelde diagnose, alsmede gelet op de aard van de bewezen verklaarde feiten (in de periode van 2011 tot en met 2017), die zich allen kenmerken door intimiderend en dominant gedrag van verdachte, welk gedrag zich uitte in ruige seks, waarbij verdachte geen oog had voor de wil van de slachtoffers en beperkte interesse toonde in hun welzijn, ziet de rechtbank voldoende grond om tot de vaststelling te komen dat:
(1) bij verdachte sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis in de zin van trekken van een borderline- en narcistische persoonlijkheidsstoornis en dat
(2) ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten de stoornis bij verdachte aanwezig was.
(3) De rechtbank vindt het voorts aannemelijk dat de stoornis in enigerlei mate heeft doorgewerkt in de bewezen verklaarde feiten, zodat deze in (enigszins) verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
10.3.3
Overige omstandigheden
Redelijke termijn
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat de redelijke termijn, zoals vermeld in artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is geschonden. De rechtbank stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen twee jaren nadat deze termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden zoals bijvoorbeeld de ingewikkeldheid van de zaak. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De rechtbank overweegt dat de vervolging van verdachte is aangevangen met de aanhouding en het verhoor van verdachte door de politie op 8 maart 2021 in verband met de verdenking van het plegen van het onder feit 4 tenlastegelegde. Op 23 oktober 2024 wordt vonnis gewezen. Dit betekent dat de redelijke termijn met negentien maanden is geschonden. Naar vaste rechtspraak moet overschrijding van de redelijke termijn in beginsel tot strafvermindering leiden. De rechtbank zal daarom bij het bepalen van de op te leggen straf in matigende zin rekening houden met deze overschrijding.
Media-aandacht
De zaak heeft veel media-aandacht gekregen en dit heeft een grote impact op het leven van verdachte gehad. Op 12 maart 2021 is een groot artikel over verdachte in Het Parool en NRC verschenen en ook in de aanloop naar de start van het onderzoek ter terechtzitting op 12 september 2024 heeft de zaak weer veel media-aandacht gekregen. Alle samenwerkingen met verdachte werden ingetrokken en verdachte is zijn bedrijf Moam kwijtgeraakt. De rechtbank houdt ook met deze omstandigheden in strafmatigende zin rekening.
10.3.4
Op te leggen straf
Al het voorgaande afwegende legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 18 (achttien) maanden, waarvan 8 (acht) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank koppelt aan het voorwaardelijk strafdeel de in het reclasseringsrapport van 10 september 2024 genoemde bijzondere voorwaarden, te weten: een meldplicht, het volgen van ambulante behandeling en een contactverbod met de aangevers.
Hoewel verdachte al lange tijd stabiel functioneert en zich aan afspraken met en verplichtingen van de reclassering houdt, ziet de rechtbank, evenals de reclassering, meerwaarde in het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden.
Voorlopige hechtenis
Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte wordt opgeheven wegens het gebrek aan gronden.
11. De vorderingen van de benadeelde partijen
11.1
Niet-ontvankelijkverklaring van de vorderingen
De benadeelde partijen [benadeelde partij 3] (feit 2), [benadeelde partij 1] (feiten 4 en 5), [benadeelde partij 5] (feit 8), [benadeelde partij 6] (feit 9) en [benadeelde partij 8] (feit 10) hebben ieder een vordering tot vergoeding van immateriële schade ingediend. Nu verdachte van die betreffende feiten wordt vrijgesproken en aan hem in dat kader dus geen straf of maatregel is opgelegd, worden de benadeelde partijen in de vorderingen niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partijen en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
De benadeelde partij [benadeelde partij 7] (feit 11) wordt in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard, nu de rechtbank - vanwege de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie voor dat feit - niet toekomt aan de beoordeling van zijn vordering.
11.2
De vorderingen
11.2.1
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] (feit 3) vordert € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2011. De benadeelde partij heeft voorts verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
11.2.2
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] (feit 6) vordert € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 december 2014. De benadeelde partij heeft voorts verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
11.2.3
De benadeelde partij [benadeelde partij 9] (feit 7) vordert € 16.625,- aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit inkomstenderving als gevolg van studievertraging en € 4.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2017. De benadeelde partij heeft voorts verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Daarnaast vordert de benadeelde partij € 5.000,- aan mogelijk toekomstige schade, met het verzoek dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
11.3
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen kunnen worden. De vorderingen zijn voldoende onderbouwd. De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
11.4
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 2] primair op het standpunt gesteld dat deze vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat de gestelde impact op het leven van de aangevers niet deugdelijk is onderbouwd. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de gevorderde bedragen te matigen.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 9] heeft de verdediging primair betoogd dat de immateriële en materiële schadeposten niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair is bepleit dat de vordering tot materiële schade niet-ontvankelijk is, omdat het causaal verband tussen het ten laste gelegde en de opgelopen studievertraging onvoldoende is onderbouwd. De vordering tot immateriële schade is niet onderbouwd. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht gebruik te maken van de schattingsbevoegdheid bij het bepalen van een toe te wijzen bedrag. De post toekomstige schade moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
11.5
Het oordeel van de rechtbank
11.5.1
Juridisch kader, immateriële schade
In artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade geregeld. Bij delicten waarbij geen sprake is van fysiek letsel, dient te worden beoordeeld of sprake is van aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze (artikel 6:106 lid 1 onder b BW). Bij de beoordeling of hiervan sprake is geldt als criterium dat de benadeelde geestelijk letsel moet hebben opgelopen. Een ‘enkel psychisch onbehagen’ of zich gekwetst voelen is niet genoeg. De Hoge Raad heeft bepaald dat op dit uitgangspunt uitzonderingen kunnen worden aanvaard in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer. Het strafbare feit vormt in dat geval een dusdanig ernstige inbreuk op een fundamenteel recht, namelijk lichamelijke integriteit, dat dit op zichzelf als aantasting van de persoon op andere wijze dient te worden beschouwd. Met andere woorden: de nadelige gevolgen voor de benadeelde liggen zo voor de hand, dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. [16] Daarmee kan ook zonder dat sprake is van een in de psychiatrie erkend en vervolgens vastgesteld ziektebeeld vergoeding van smartengeld aan de orde zijn.
11.5.2
De vordering van [benadeelde partij 4] (feit 3)
Immateriële schade
Onder verwijzing naar het hiervoor in rubriek 11.5.1 geschetste juridisch kader is naar het oordeel van de rechtbank sprake van de situatie waarin de aard en de ernst van de normschending meebrengt dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde, [benadeelde partij 4] , zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. De rechtbank heeft daarbij gelet op de aard van het delict, te weten - het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, welke handelingen mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam - het grote leeftijdsverschil, het verschil in ervaring op seksueel gebied en daarmee de ongelijkwaardigheid tussen verdachte en [benadeelde partij 4] .
Dat [benadeelde partij 4] , zoals door de verdediging is gesteld, een deel van de seksuele handelingen als plezierig heeft ervaren, maakt dat oordeel niet anders. Immers had het, gelet op het leeftijdsverschil, juist op de weg van verdachte gelegen om van de welwillendheid of nieuwsgierigheid van [benadeelde partij 4] geen misbruik te maken. Daarbij komt dat het regelmatig voorkomt dat slachtoffers van dit soort delicten pas veel (soms jaren) later beseffen wat hen is overkomen. Aldus is de rechtbank van oordeel dat [benadeelde partij 4] in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële schade.
De rechtbank heeft ter begroting van de schade rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die doorgaans in vergelijkbare zaken worden toegekend. Naar maatstaven van billijkheid zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 5.000,-.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Verdachte is vanaf het moment dat het strafbare feit is gepleegd, wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd, te weten vanaf 29 juli 2011.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f Sr de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
11.5.3
De vordering van [benadeelde partij 2] (feit 6)
Immateriële schade
Onder verwijzing naar het hiervoor in rubriek 11.5.1 geschetste juridisch kader is naar het oordeel van de rechtbank sprake van de situatie waarin de aard en de ernst van de normschending meebrengt dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde, [benadeelde partij 2] , zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. De rechtbank heeft daarbij gelet op de aard van het delict, te weten - het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, welke handelingen mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam - het grote leeftijdsverschil, het verschil in ervaring op seksueel gebied en daarmee de ongelijkwaardigheid tussen verdachte en [benadeelde partij 2] .
Dat [benadeelde partij 2] , zoals door de verdediging is gesteld, heeft aangedrongen op een ontmoeting met verdachte en hij aanhoudend bleef liegen over zijn ware leeftijd, maakt dat oordeel niet anders. Immers had het, gelet op het leeftijdsverschil, juist op de weg van verdachte gelegen om van de welwillendheid of nieuwsgierigheid van [benadeelde partij 2] geen misbruik te maken. Aldus is de rechtbank van oordeel dat [benadeelde partij 2] in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële schade.
De rechtbank heeft ter begroting van de schade rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die doorgaans in vergelijkbare zaken worden toegekend. Naar maatstaven van billijkheid zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 5.000,-.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Verdachte is vanaf het moment dat het strafbare feit is gepleegd, wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd. Omdat het strafbare feit is gepleegd in de periode
1 december 2014 tot en met 31 december 2014 zal worden uitgegaan van de einddatum van de periode, 31 december 2014.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f Sr de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
11.5.4
De vordering van [benadeelde partij 9] (feit 7)
Immateriële schade
Onder verwijzing naar het hiervoor in rubriek 11.5.1 geschetste juridisch kader is naar het oordeel van de rechtbank sprake van de situatie waarin de aard en de ernst van de normschending meebrengt dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde, [benadeelde partij 9] , zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. De rechtbank heeft daarbij gelet op de aard van het delict, te weten aanranding (het subsidiair ten laste gelegde) en de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden.
Nu de rechtbank verdachte heeft vrijgesproken van de primair ten laste gelegde verkrachting en de hoogte van de vordering van [benadeelde partij 9] daarop is gebaseerd ziet de rechtbank aanleiding het gevorderde bedrag te matigen. De rechtbank begroot het tot op heden geleden bedrag aan immateriële schade naar billijkheid op € 2.000,-. De benadeelde partij zal wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan zijn vordering voor dat deel eventueel, voorzien van nadere onderbouwing, bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Studievertraging
[benadeelde partij 9] heeft voorts vergoeding gevorderd van opgelopen studievertraging. Hoewel de rechtbank aanneemt dat het feit gevolgen kan hebben (of heeft gehad) voor de schoolprestaties van [benadeelde partij 9] acht de rechtbank deze post op dit moment onvoldoende onderbouwd. Uit de daartoe overgelegde e-mail van een (destijds) jaarlaagcoördinator van school blijkt dit onvoldoende. [benadeelde partij 9] wordt wat deze schadepost betreft daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering en kan zich daarvoor eventueel tot de burgerlijke rechter wenden.
Toekomstige schade
De rechtbank verklaart [benadeelde partij 9] in zijn vordering tot vergoeding van toekomstige schade niet-ontvankelijk.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 245(oud) en 246(oud) van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

13.Beslissing

Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van het onder 11 ten laste gelegde.
Verklaart het onder 1, 2, 4, 5, 7 primair, 8, 9 en 10 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 3, 6 en 7 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 3 en feit 6
telkens; met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
ten aanzien van feit 7 subsidiair
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
De straf
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot 8 (acht) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen 3 werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Inforsa Reclassering op het adres Vlaardingenlaan 5 1059 GL Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door De Waag Amsterdam. De behandeling is reeds gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de verschillende aangevers, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
De vorderingen van de benadeelde partijen
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 4](feit 3) toe tot een bedrag van € 5.000,- (vijfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (29 juli 2011) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 4] aan de Staat € 5.000,- (vijfduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (29 juli 2011) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2](feit 6) toe tot een bedrag van
€ 5.000,- (vijfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 december 2014) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat € 5.000,- (vijfduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (31 december 2014) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 9](feit 7 subsidiair) toe tot een bedrag van € 2.000,- (tweeduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 mei 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 9] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 9] aan de Staat € 2.000,- (tweeduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 mei 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart
[benadeelde partij 3]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart
[benadeelde partij 1]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart
[benadeelde partij 5]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart
[benadeelde partij 6]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart
[benadeelde partij 8]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart
[benadeelde partij 7]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Voorlopige hechtenis
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. J. Thomas en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 oktober 2024.

Voetnoten

1.Artikel 54 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst (SUO) luidt als volgt:
2.Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2022-2023, 36 222, nr.3 (Wet seksuele misdrijven).
3.HR 27 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2194.
4.Conclusie van 23 maart 2021, ECLI:NL:PHR:2021:280 en Herziening van de Zedendelicten?, K. Lindenberg en A.A. van Dijk, 2016, p. 222.
5.Volgens A-G Hofstee in zijn conclusie bij het arrest van de Hoge Raad van 27 augustus 2013, ECLI:NL:PHR:2013:415.
6.Hoge Raad 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118.
7.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
8.Een geschrift, te weten een mutatierapport van 21 mei 2017 met nummer 2017116797-1, p. 385.
9.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2021055304-4, p. 384.
10.Een geschrift, te weten een mutatierapport van 22 mei 2017 met nummer 2017116797-2, p. 386-387.
11.Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2021055304-3, p. 377-383.
12.Een proces-verbaal van informatief gesprek zeden met nummer 2021055304-2, p. 374-376.
13.Een proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 9] op 14 juli 2023.
14.De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 12 september 2024 heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting.
15.Arrest van de Hoge Raad van 24 oktober 1978, NJ 1979/52.
16.HR 8 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1955.