ECLI:NL:RBAMS:2024:6292

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
13/182051-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Roemenië

Op 2 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Roemenië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door de District Court Constanța op 20 mei 2024, betreft een vrijheidsstraf van zeven jaar en vier maanden voor de opgeëiste persoon, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Roemenië beoordeeld, waarbij eerder is vastgesteld dat er een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling bestaat in Roemeense penitentiaire instellingen. Echter, de rechtbank heeft ook garanties ontvangen van de Roemeense autoriteiten dat de opgeëiste persoon in een cel met minimaal 3 m² zal worden geplaatst en dat hij zal worden onderworpen aan een quarantainetijd van 21 dagen bij zijn overlevering.

Tijdens de zitting op 18 september 2024 heeft de opgeëiste persoon verklaard dat zijn persoonsgegevens correct zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen. De verdediging heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op basis van artikel 11 van de Overleveringswet (OLW), verwijzend naar de overbevolking in Roemeense gevangenissen en het risico op geweld vanwege de positie van de vader van de opgeëiste persoon als officier van justitie in Roemenië. De officier van justitie heeft echter gesteld dat de detentiegarantie voldoende is en dat er geen concreet individueel gevaar bestaat.

Na beoordeling van alle gegevens heeft de rechtbank geconcludeerd dat de garanties van de Roemeense autoriteiten voldoende zijn om het risico op onmenselijke behandeling weg te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/182051-24
Datum uitspraak: 2 oktober 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 23 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 mei 2024 door
the District Court Constanta,Roemenië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] (Roemenië)
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 september 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.W. Kuijpers, advocaat in Hoofddorp en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
criminal judgment no. 152/04.04.2023 of the District Court Constanța(Roemenië)
, in the criminal proceedings no. 486/88/2020, amended and final since 17.05.2024 by the criminal decision no. 506/P/17.05.2024 of the Court of Appeal Constanţa(Roemenië)
.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot deze beslissingen heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zeven jaar en vier maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog zes jaren, één maand en negen dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst, zo begrijpt de rechtbank, feiten 1 en 2 aan als een zogenoemd lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 3 en 5, te weten:
mensenhandel
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten het recht van Roemenië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van deze feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten 3 en 4 niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Feit 3:
overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

5.Detentieomstandigheden

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat uit de algemene detentieomstandigheden in Roemenië een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) voortvloeit voor personen die in een Roemeense penitentiaire instelling worden gedetineerd, met name vanwege de overbevolking in de penitentiaire instellingen. [4]
Op 23 augustus 2024 heeft de rechtbank de volgende garantie ontvangen, verstrekt door
the Ministry of Justice, National Administration of Penitentiaries:
Having regard to your letter in the file no.486/88/2020 dated 19.08.2024
regarding the request of theDutch authoritieson the conditions of detention to be
undertaken by the named[opgeëiste persoon]DOB [geboortedag] .1988, residing in
[verblijfsplaats] , sentenced to a penalty of 7 years and 4 months imprisonment) in the
event of his surrender to the Romanian authorities, we communicate you as follows:
If the prisoner shall be surrendered to the Romanian authorities on Henri
Coandă Airport-București,he shall be initially placed in the București-Rahova
Penitentiaryin order to be subject to the quarantine period for a period of 21 days
in a room that will ensure him a minimum space of 3 m2.
(…)
Having regard to the length of the sentence, this will most likely serve the
custodial sentence initially in theclosed regime. Furthermore, having regard to his
domicile, this will most likely serve the sentence, for the start, in theSlobozia
Penitentiary.
We are mentioning some features of the closed regime:
The daily programme of the persons allocated in closed regime includes work,
educational, cultural, therapy and sports activities, psychological counselling and
social assistance, moral-religious activities, activities of school and vocational training, medical care, walks, time for rest and other activities necessary for stimulating the interest of prisoners in closed regime in order to take responsibility. The activities with the prisoners in closed regime are performed individually or in group, under permanent guard and surveillance of the staff.
The prisoners in the closed regime, who from different reasons are not put to
work, to activities of school and vocational training, carry out activities such as walk,
education, psychological and social assistance, sports and religious activities within
the limit of minimum 4 hours a day. Also, the prisoners who do not work and do not
take part in other activities have the right to at least 3 hours of daily walk and the ones
who work take part in education programmes or psychological and social assistance,
have the right to at least one hour of daily walk.
(…)
The named[opgeëiste persoon] will benefit from a minimum individual
space of 3 square meters, for the whole period of execution of the sentence,
except for the open regime when he will benefit of 4 square meters, including
the bed and related furniture,without including the space for the sanitary group, the
number of inmates being configured in relation to the area of the room. Each prisoner
will be provided with an individual bed equipped with specific accommodation.”
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich aan de hand van haar pleitnota op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 11 OLW moet worden geweigerd. Ten eerste kan, gelet op de forse overbevolking binnen de Roemeense gevangenissen, niet worden vertrouwd op de verstrekte detentiegarantie. Deze garantie is onvoldoende om het individuele reële gevaar op onmenselijke of vernederende behandeling ten aanzien van de opgeëiste persoon weg te nemen. Ten tweede is de vader van de opgeëiste persoon officier van justitie en heeft zijn vader zich bezig gehouden met de bestrijding van georganiseerde criminaliteit in Roemenië. Aangezien zijn vader dezelfde achternaam draagt als de opgeëiste persoon en personen door zijn toedoen zijn veroordeeld en tot op heden nog vastzitten, bestaat voor de opgeëiste persoon het risico dat hij zal worden blootgesteld aan geweld zodat er een daadwerkelijk gevaar dreigt op schending van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) indien de opgeëiste persoon wordt overgeleverd en in Roemenië in detentie geplaatst wordt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de detentiegarantie voldoende is om het individuele reële gevaar op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest van de Grondrechten van de EU (hierna: Handvest) ten aanzien van de opgeëiste persoon weg te nemen. Er is genoegzame informatie verstrekt waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon minimaal 3m2 cel zal hebben en dat de rechten en faciliteiten binnen de detentie-instellingen waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid wordt geplaatst aan de vereisten voldoen. De officier van justitie wijst er ter onderbouwing op dat in recente uitspraken soortgelijke detentiegaranties voor de detentie-instellingen in Bucureşti-Rahova en Slobozia door de rechtbank als voldoende zijn beoordeeld. [5] Dat de vader van de opgeëiste persoon een officier van justitie is, is ook geen reden om de overlevering te weigeren. De raadsvrouw heeft onvoldoende met objectieve gegevens onderbouwd dat de opgeëiste persoon hierdoor een concreet individueel gevaar loopt in de detentie-instellingen in Roemenië.
Oordeel van de rechtbank
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [6] De rechtbank is, gelet op deze toezeggingen van de Roemeense autoriteiten, van oordeel dat voor de opgeëiste persoon in de detentie-instellingen waar hij na overlevering naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentieomstandigheden in Roemeense penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, wordt door deze garantie ten aanzien van de opgeëiste persoon in deze detentie-instellingen immers weggenomen. Met betrekking tot de door opgeëiste persoon geuite vrees dat hij in Roemeense detentie blootgesteld zal worden aan het gevaar van geweld door medegedetineerden, omdat zijn vader zich als officier van justitie heeft beziggehouden met de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit, overweegt de rechtbank als volgt. Het eerder door de rechtbank vastgestelde reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest ziet, met uitzondering van Giurgiu Prison [7] , niet op geweld tussen gedetineerden onderling. De rechtbank beschikt niet over objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens dat een dergelijk algemeen reëel gevaar bestaat ten aanzien van de penitentiaire inrichtingen in Bucureşti-Rahova en Slobozia, waar de opgeëiste persoon waarschijnlijk geplaatst zal worden. De rechtbank komt om die reden niet toe aan de vraag of ten aanzien van de opgeëiste persoon een individueel gevaar bestaat dat hij aan een dergelijke grondrechtenschending zal worden blootgesteld. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 163 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court Constanta,Roemenië voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Bennett, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 2 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie onder andere: rb Amsterdam, 2 mei 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2629; rb Amsterdam, 27 januari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:463 en rb Amsterdam 4 mei 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2513.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.