ECLI:NL:RBAMS:2021:463

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
11 februari 2021
Zaaknummer
13/752071-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Roemenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 januari 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Oradea Court in Roemenië. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een ernstig vermoeden bestaat van schending van artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, dat bescherming biedt tegen onmenselijke of vernederende behandeling. Dit vermoeden is gebaseerd op de detentieomstandigheden in Roemenië, waarover de rechtbank heeft geoordeeld dat deze niet voldoen aan de vereisten van humane behandeling, vooral gezien de overbevolking in de gevangenissen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij de Roemeense nationaliteit heeft. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de vordering tot overlevering niet-ontvankelijk verklaart, wat de rechtbank uiteindelijk heeft gedaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende concreet zicht is op een redelijke termijn voor overlevering en dat de detentieomstandigheden in Roemenië een reëel gevaar voor de opgeëiste persoon met zich meebrengen. De rechtbank heeft de overleveringsprocedure beëindigd en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.

Deze uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk met betrekking tot de overlevering van personen naar lidstaten van de Europese Unie, vooral in het licht van de bescherming van mensenrechten en de waarborging van humane detentieomstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752071-20
RK nummer: 20/5865
Datum uitspraak: 27 januari 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 december 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 oktober 2020 door de
Oradea Court(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1989,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 januari 2021. Het verhoor heeft, via telehoren, plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.W. Grijseels, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de
Oradea Courtvan 29 juli 2020 (
criminal sentence no. 956/29.07.2020; zaaknummer: 12290/271/2020). Het vonnis is onherroepelijk geworden op 20 augustus 2020 (
Conviction to prison no.: 1085/2020
from23-09-2020).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren en twintig dagen. Van deze straf dient volgens het EAB 24 uur te worden afgetrokken. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De rechtbank stelt voorts vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid. Nu dit punt gelet op het navolgende standpunt van de officier van justitie ter zitting niet (meer) ter sprake is gekomen, laat de rechtbank in het midden of, en zo ja in hoeverre, artikel 12 van de OLW van toepassing is.

4.Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

Gelet op de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens [1] (hierna: EHRM) en de rapportage van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (hierna: CPT) stelt de rechtbank vast dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië, met name vanwege overbevolking in de gevangenissen, voor gedetineerden in Roemeense gevangenissen een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). Deze conclusie is inmiddels vaste rechtspraak van de rechtbank Amsterdam.
In zo een geval rust op de rechtbank overeenkomstig het besliskader dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) uiteen heeft gezet in het arrest
[naam 1] en [naam 2] [2] ,de verplichting om te beoordelen of zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon dit gevaar zal lopen vanwege de te verwachten omstandigheden van zijn detentie in de uitvaardigende lidstaat.
In antwoord op vragen gesteld door het Internationaal Rechtshulp Centrum (hierna: IRC) per e-mail van 15 december 2020, heeft het
Ministry of Justicevan Roemenië bij schrijven van 31 december 2020 onder meer het volgende meegedeeld:
If the detainee is taken into the custody of the Romanian authorities on the [vluchthaven] Airport Bucharest, he will be incarcerated in the Rahova Prison Bucharest where he will undergo the quarantine period of 21 days in a room which shall ensure him a minimum individual space of 3 square meters.
When the quarantine period is over, the National Administration of Penitentiaries decides on the prison where the detainee shall serve the custodial sentence, whereas the prison has to be as close as possible to the place where the convicted person has his domicile, also taking into consideration the enforcement regime.
Taking into consideration the penalty imposed, it is highly probable that the detainee starts serving the sentence in thehalf-open regime. Furthermore, having regard to the domicile of the detainee, it is highly probable for the detainee to start serving the penaltyin Satu Mare Prison.
According with the legal provisions, after enforcement of one fifth of the penalty, the sentenced person will be again subject to the evaluation of the commission for the establishment of the enforcement regime with a view to changing the enforcement regime.The development of the enforcement regime cannot be forecast because it depends mainly on the detainee’s behavior during the enforcement period.
If the person concerned is decided during the enforcement of his prison penalty to serve the penalty in theopen regime, he might remain in the custody of theSatu Mare Prison.
Het schrijven wordt afgesloten met de tekst:
Against this background, the National Administration of Penitentiaries guarantees that throughout the enforcement of the warrant based on which the detainee was transferred, he shall be granted a minimum individual space, including the bed and the furniture belonging to it,without however including the lavatory, depending on the enforcement regime:
- 3 square meters in case of enforcement of the penalty in the high security regime;
- 3 square meters in case of enforcement of the penalty in the closed regime;
- 2 square meters in case of enforcement of the penalty in the half-open regime;
- 3 square meters in case of enforcement of the penalty in the open regime.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat zij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering tot overlevering van de opgeëiste persoon. Uit de verstrekte informatie blijkt dat de opgeëiste persoon na de quarantaine periode zeer waarschijnlijk zal worden geplaatst in het half-open regime in Satu Mare Prison, alwaar hij zal beschikken over 2 m2 ‘
personal space’. Nu de opgeëiste persoon in het half-open regime ten minste 1/5e van zijn straf zal uitzitten, gaat het niet om straf van korte duur. Daarnaast wordt deze omstandigheid onvoldoende gecompenseerd door de overige detentieomstandigheden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat hij zich kan vinden in het standpunt van de officier van justitie. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman voorts verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank van 1 oktober 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:6098). Daarnaast heeft hij in algemene termen verwezen naar mediaberichten waaruit zou blijken dat in Satu Mare Prison vorig jaar doden zijn gevallen bij opstanden die in verband stonden met de overbevolking in deze gevangenis, in combinatie met de uitbraak van het corona-virus.
Oordeel van de rechtbank
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de juistheid van voorgaande informatie van het
Ministry of Justicevan Roemenië. [3] De rechtbank is van oordeel dat, nu voor de opgeëiste persoon in het half-open regime in de Satu Mare Prison niet meer dan 2 m2 ‘
personal space’inclusief bed en meubilair voor hem beschikbaar zal zijn, dit het sterke vermoeden oplevert dat de detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat vernederend zijn in de zin van artikel 3 EVRM en dus ook - gelet op artikel 52, derde lid Handvest - in de zin van artikel 4 Handvest. Daarnaast is geen sprake van de cumulatieve factoren (die een gebrek aan
personal spacekunnen compenseren) zoals bedoeld in het arrest
[naam 4] v. Croatiavan het EHRM van 20 oktober 2016 (nr. 7334/13, ECLI:CE:ECHR:2016:1020JUD000733413).
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het ernstige vermoeden van een schending van artikel 4 van het Handvest niet is weerlegd. In geval van overlevering aan Roemenië loopt de opgeëiste persoon dus een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest.
Aangezien de rechtbank voorts van oordeel is dat onvoldoende concreet zicht bestaat op overlevering binnen een redelijke termijn, past het niet de zaak aan te houden om verdere vragen te stellen of ontwikkelingen af te wachten. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de officier van justitie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB, waardoor de overleveringsprocedure wordt beëindigd.

5.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering ex artikel 23 van de OLW van 8 december 2020.
STELT VASTdat de overleveringsdetentie is beëindigd.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 januari 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie o.a. Europees Hof van de Rechten van de Mens, 25 april 2017, 61467/12, 39516/13, 48231/13 en 68191/13 (
2.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, ECLI:EU:C:2018:589 (