ECLI:NL:RBAMS:2016:2629

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2016
Publicatiedatum
3 mei 2016
Zaaknummer
13/752150-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het besliskader van ECLI:EU:C:2016:198 in het kader van executieoverlevering aan Roemenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 mei 2016 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Roemenië. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Timiş County Court op 12 juni 2015. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, ingediend op 21 januari 2016, behandeld in het licht van de detentieomstandigheden in Roemenië, waarbij de rechtbank zich baseerde op het besliskader van het Europees Hof van Justitie in de zaken Aranyosi en Căldăraru. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in Roemenië, op basis van de door de Roemeense autoriteiten verstrekte aanvullende gegevens. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat aan de eisen van de Overleveringswet is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon zal worden overgeleverd aan de Roemeense autoriteiten voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 13 jaar.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.752.150-15
RK nummer: 16/570
Datum uitspraak: 2 mei 2016
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 januari 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 juni 2015 (ontvangen op 4 januari 2016) door
the Timiş County Court(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie] , Huis van Bewaring te [plaats 1] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 maart 2016. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om op de vordering te worden gehoord en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn raadsman mr. R. Refos, namens
mr. M.C. Jonge Vos, advocaat te Amsterdam.
Op voornoemde zitting van 8 maart 2016 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst tot de zitting van 5 april 2016 om de beantwoording door het Hof van Justitie van de Europese Unie van de door het
Hanseatisches Oberlandesgericht in Bremenbij beslissing van 8 december 2015 gestelde prejudiciële vragen af te wachten (zaak C-659/16 PPU, Robert Căldăraru). De rechtbank heeft op deze zitting de gevangenneming van de opgeëiste persoon bevolen met ingang van het tijdstip waarop de detentie uit anderen hoofde afloopt.
Op 5 april 2016 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie de prejudiciële vragen beantwoord (HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 ( Pál Aranyosi) en C-659/15 PPU ( Robert Căldăraru), ECLI:EU:C:2016:198).
Het onderzoek is hervat op de openbare zitting van 5 april 2016 in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, en de opgeëiste persoon die zich heeft doen bijstaan door zijn raadslieden mr. R. Refos en mr. S.J. Römer (namens mr. M.C. Jonge Vos), beiden advocaat, te Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
Onder verwijzing naar het arrest van het HvJ EU heeft de rechtbank op de zitting van
5 april 2016:
- onder meer op basis van arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en rapportages van het CPT vastgesteld dat uit de algemene detentieomstandigheden in Roemenië een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling voortvloeit en
- heeft zij, om te kunnen beoordelen of de opgeëiste persoon in geval van overlevering daadwerkelijk zo een gevaar zal lopen, gevolg gegeven aan de op haar rustende verplichting om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit vragen te stellen over de plaats(en) waar en de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon na overlevering in Roemenië gedetineerd zal worden (zie de punten 91-95 van het arrest).
Daartoe heeft zij het onderzoek onderbroken tot de zitting van 26 april 2016.
Op 19 en 25 april 2016 hebben de Roemeense justitiële autoriteiten de door de rechtbank gestelde vragen beantwoord en nadere informatie verstrekt.
Het onderzoek ter zitting is hervat op de openbare zitting van 26 april 2016 in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek, en de opgeëiste persoon die zich heeft doen bijstaan door zijn raadsman mr. S.J. Römer (namens mr. M.C. Jonge Vos) en door een tolk in de Roemeense taal. Op deze zitting is gebleken dat de opgeëiste persoon zich in overleveringsdetentie bevindt.
Het onderzoek is onderbroken op 26 april 2016 en met (voorafgaande) instemming van de officier van justitie en de raadsman is het onderzoek op 28 april 2016 gesloten.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 20 maart 2015 (76/PI) uitgevaardigd door
the Timiş County Court, definitief geworden bij het vonnis/besluit van 28 mei 2015 (nr. 577/A) van het
Timişoara Court of Appeal.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 13 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 13 jaren. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid. Overlevering wordt dan niet toegestaan, tenzij in het EAB is vermeld dat zich één van de in artikel 12, aanhef en onder a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden voordoet.
Op grond van artikel 12, aanhef en onder d, van de OLW moet de rechtbank de overlevering toestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
- ( (i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
- ( (ii) hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in onderdeel d) van het EAB onder meer het volgende verklaard:
the person will be personally served with this decision without delay after the surrender, and
- when served with the decision, the person will be expressly informed of his/her right to a retrial or appeal, in which he or she has the right to participate and which allows the merits of the case, including fresh evidence, to be re-examined, and which may lead to the original decision being reversed, and
- the person will be informed of the time frame within which he or she has to request a retrial or appeal, which will be 10 days.
Naar blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 8 maart 2016 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat een dergelijke verzetgarantie (op grond van artikel 466 van het Roemeense Wetboek van Strafvordering) volgens deze rechtbank onvoldoende onvoorwaardelijk is. De raadsman heeft, daarop aanhakend, zich op het standpunt gesteld dat de verzetgarantie volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank niet aan de vereisten van artikel 12, aanhef en onder d, OLW voldoet, omdat de garantie niet onvoorwaardelijk is.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Anders dan in de uitspraak van 18 februari 2016 [1] is geoordeeld, is het geen vaste jurisprudentie van deze rechtbank dat een verzetgarantie ex artikel 466 van het Roemeense Wetboek van Strafvordering niet aan de eisen van artikel 12, aanhef en onder d, OLW voldoet. In tegenstelling tot die uitspraak en de uitspraak van 22 mei 2015 [2] , heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit in de onderhavige zaak geen nadere informatie verstrekt die twijfel oproept over de vraag of de opgeëiste persoon daadwerkelijk een onvoorwaardelijk recht op een nieuw proces heeft. In lijn met haar uitspraak van 19 juni 2015 [3] acht de rechtbank de verstrekte verzetgarantie op grond van artikel 466 van het Roemeense Wetboek van Strafvordering in de onderhavige zaak toereikend.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank niet hoeft in te gaan op hetgeen de raadsman en de officier van justitie hebben aangevoerd inzake de overige mededelingen in onderdeel d) van het EAB.
Concluderend voldoet de verklaring zoals in de onderhavige zaak door de Roemeense justitiële autoriteit in EAB is weergegeven naar het oordeel van de rechtbank aan de eisen van artikel 12, aanhef en onder d, OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.

5.Strafbaarheid, feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Roemenië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 11 OLW

6.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de rechtbank de overlevering moet weigeren op grond van artikel 11 OLW. Hij heeft daartoe, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
De informatie in de brief van 18 april 2016 van de
National Administration of Penitentiairiesis te algemeen om daaruit te kunnen concluderen dat geen reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling bestaat. Uit deze brief valt niet af te leiden dat de Roemeense autoriteiten iets hebben gedaan om de in het algemeen zorgwekkende detentieomstandigheden te verbeteren.
De brief van 25 april 2016 van de
National Prison Administrationis iets concreter. Uit deze brief blijkt dat de opgeëiste persoon
mogelijkzijn straf in de gevangenis in Arad zal uitzitten. Er bestaat geen
zekerheidover de detentieplaats, omdat daarover een andere instantie gaat. Zowel uit de brief van 18 april 2016 als uit de brief van 25 april 2016 blijkt dat de gedetineerden worden geplaatst in de gevangenis die het dichtst bij hun woonplaats is gelegen. Zoals blijkt uit de brief van 25 april 2016 heeft de opgeëiste persoon eerder een straf uitgezeten in de gevangenis in Timişoara . Kennelijk woonde hij toen ook al in Timişoara . Het is dus ook mogelijk dat de opgeëiste persoon in de gevangenis in Timişoara zal worden geplaatst. Het is dan ook niet duidelijk in welke gevangenis de opgeëiste persoon zal worden geplaatst.
In het algemeen beschikken gedetineerden over 2 m2 of 3 m2 “personal space” – zie de brief van 18 april 2016 –, maar in de gevangenis in Arad zou de opgeëiste persoon geplaatst worden in een cel met een oppervlakte van 20 m2, inclusief sanitair. Bij een bezetting van vijf personen komt dat neer op 2 à 3 m2 “personal space” per gedetineerde, hetgeen overeenkomt met de brief van 18 april 2016. Dat is nog steeds te weinig.
In de gevangenis in Arad zijn de detentieomstandigheden zeer zorgwekkend, zoals blijkt uit de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 7 april 2009, 6585/03 (Brânduşe/Roemenië) en 22 maart 2016, 42720/10 (Gomoi/Roemenië), waarin het Hof schendingen van artikel 3 EVRM heeft vastgesteld. In het eerste arrest is sprake van leefruimte van ongeveer 2,5 m2 per gedetineerde, exclusief meubilair. In het tweede arrest is sprake van een cel van 16 m2 voor vijf gedetineerden en van vlooien en kakkerlakken.
Ook de detentieomstandigheden in de gevangenis in Timişoara zijn zorgwekkend. Het eerste arrest maakt melding van leefruimte van ongeveer 1,5 m2 à 2,5 m2.
Geconcludeerd kan worden dat:
- onduidelijk is in welke gevangenis de opgeëiste persoon na overlevering zal worden geplaatst en hoe het in die gevangenis is gesteld met overbevolking en hygiëne en
- de detentieomstandigheden in Arad en Timişoara zodanig zorgwekkend zijn, dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 11 OLW.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank de beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB moet uitstellen, zoals bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaken Aranyosi en Căldăraru.
Nu uit dit arrest niet blijkt welke termijn in geval van uitstel aan de uitvaardigende lidstaat moet worden gegund om de detentieomstandigheden zodanig te verbeteren, dat overlevering alsnog kan plaatsvinden, heeft de raadsman verzocht dat de rechtbank hierover een prejudiciële vraag stelt aan het Hof van Justitie.
6.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de rechtbank de overlevering moet toestaan, al dan niet onder door de rechtbank te formuleren voorwaarden. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Dat in het algemeen een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling vanwege de detentieomstandigheden in Roemenië bestaat, erkent ook het Openbaar Ministerie.
Op grond van de door de Roemeense autoriteiten verstrekte gegevens moet echter worden geconcludeerd dat voldoende aannemelijk is dat de opgeëiste persoon in geval van overlevering aan Roemenië niet een dergelijk reëel gevaar loopt.
De brief van 25 april 2016 houdt in dat de opgeëiste persoon “most probable” in de gevangenis in Arad zal worden geplaatst en dat “most likely” het “closed regime” of het “maximum security regime” op hem zal worden toegepast.
In Arad hebben de cellen een oppervlakte van 20 m2 met een bezetting van normaliter vier gedetineerden. De oppervlakte van het sanitair bedraagt 2,68 m2. De brief van 25 april 2016 houdt niet in dat het sanitair is inbegrepen in de oppervlakte van 20 m2. Bij een bezetting van vier personen bedraagt de “personal space” dus ruim 5 m2 en bij een bezetting van vijf personen 4 m2. Zelfs indien het sanitair is inbegrepen, bedraagt de “personal space” bij een bezetting van vijf personen ongeveer 3,4 m2.
Ook overigens blijkt uit de brieven van 18 april 2016 en 25 april 2016 dat de detentieomstandigheden voldoen aan de maatstaven van de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Bovendien blijkt uit de brief van 18 april 2016 dat vertegenwoordigers van internationale toezichthouders toegang hebben tot de gevangenissen in Roemenië en dat de Ombudsman toezicht kan uitoefenen op de naleving van de rechten van gedetineerden en op de detentieomstandigheden.
Ten slotte houdt de brief van 25 april 2016 nog de bereidheid in om alle problemen die door gedetineerden worden aangekaart op te lossen. Meer kan van de Roemeense autoriteiten niet worden gevraagd.
Voor het geval dat de rechtbank van oordeel is dat de verstrekte informatie nog onvoldoende is om de overlevering te kunnen toestaan, heeft de officier van justitie zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de rechtbank de behandeling van het EAB moet aanhouden om nadere informatie bij de uitvaardigende justitiële autoriteit op te vragen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Inleiding
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft in een lange reeks van arresten schendingen van artikel 3 EVRM vastgesteld vanwege overbevolking van de gevangenissen in Roemenië al dan niet in samenhang met een of meer andere detentieomstandigheden. Ook recentelijk heeft het Hof nog zulke schendingen vastgesteld (zie bijv. EHRM 3 maart 2016, 57831/13, 68807/13, 69701/13, 69716/13, 80547/13, 142/14, 1730/14, 17108/14, 20213/14, 21880/14 en 29617/14 (Chiriac e.a./Roemenië); EHRM 15 maart 2016, 77444/13 (Rebegea/Roemenië); EHRM 7 april 2016, 32435/13, 34092/14, 46833/14, 48459/14, 49302/14, 51491/14, 52446/14, 53438/14, 54354/14, 54542/14, 54682/14, 55491/14, 56258/14, 58288/14, 59242/14, 60919/14, 61680/14 en 62661/14 (Matei e.a./Roemenië)). Deze laatste arresten hebben onder meer betrekking op detentieperioden in de jaren 2013, 2014 en 2015.
Op basis van deze arresten en het
Rapport au Gouvernement de la Roumanie relatif à la visite effectuée en Roumanie par le Comité européen pour la prévention de la torture et des peines ou traitements inhumains ou dégradants (CPT) du 5 au 17 juin 2014, CPT/Inf (2015) 31 van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT), heeft de rechtbank vastgesteld dat er vanwege de
algemenedetentieomstandigheden in Roemenië, met name vanwege overbevolking in de gevangenissen, een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest).
In zo een geval rust op de rechtbank de verplichting om te beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat
de opgeëiste persoondit gevaar zal lopen vanwege de te verwachten omstandigheden van zijn detentie in de uitvaardigende lidstaat (
Aranyosi en Căldăraru, punt 92).
De rechtbank heeft daarom vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, opdat deze alle noodzakelijke aanvullende gegevens verstrekt met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting in de uitvaardigende lidstaat zal worden gedetineerd (
Aranyosi en Căldăraru, punt 95).
Door de Roemeense autoriteiten verstrekte aanvullende gegevens
De brief van de
National Administration of Penitentiariesvan 18 april 2016, gericht aan de uitvaardigende justitiële autoriteit bevat een algemene uiteenzetting van de regelgeving inzake de selectie van de gevangenis, van de regelgeving inzake de verschillende detentieregimes en van omstandigheden als medische bijstand, voeding, luchten en activiteiten.
In het bijzonder houdt deze brief het volgende in:
- een gedetineerde zit zijn straf uit in een gevangenis die zo dicht mogelijk is gelegen bij de woonplaats van die gedetineerde;
- na een quarantaineperiode van ongeveer eenentwintig dagen wordt provisioneel het toepasselijke detentieregime toegepast. Dat regime is afhankelijk van de duur van de vrijheidsstraf;
- op een later moment wordt het detentieregime definitief vastgesteld, waarbij een reeks van factoren (a tot en met g) van belang is;
- de
National Administration of Penitentiariesgarandeert dat de betrokkene “2 m2 or 3 m2 of personal space in which are included the pertaining bed and the furniture” ter beschikking staat;
- de Roemeense gevangenissen bieden toegang aan “the representatives of control bodies that function based on the international treaties and conventions to which Romania is part, in order to evaluate detention conditions”’
- de Ombudsman “has the possibility to verify the observance of the rights and detention conditions provided to the imprisoned persons from the detention locations subordinated to the National Administration of Penitentiairies”.
Via Eurojust heeft het Openbaar Ministerie de brief van de
National Prison Administration– klaarblijkelijk dezelfde instantie als de
National Administration of Penitentiaries– van 25 april 2016 ontvangen.
De in deze brief vervatte gegevens zijn dus niet verstrekt
door de uitvaardigende justitiële autoriteit(zie
Aranyosi en Căldăraru, punt 97). De rechtbank hoeft in dit geval niet de vraag te beantwoorden of aan deze omstandigheid gevolgen moeten worden verbonden en, zo ja, welke, aangezien:
- de uitvaardigende justitiële autoriteit in haar brief van 25 maart 2016 de
National Administration of Penitentiariesheeft aangeduid als de instantie die bevoegd is om de gevangenis te bepalen waarin een veroordeelde zijn straf moet ondergaan;
- de brief van 25 april 2016 dus afkomstig is van de naar Roemeens recht bevoegde instantie en
- zoals hierna nog zal blijken, de in de brief van 25 april 2016 opgenomen gegevens stroken met hetgeen uit andere bronnen blijkt.
De brief van 25 april 2016 houdt onder meer het volgende in:
“Taking into account that the above-mentioned person was sentenced to 13 years imprisonment, most likely he will serve his custodial sentence in closed regime or in a maximum security regime. Moreover, taking into account this person’s residence, namely (…) Timișoara , Timiș County , it is most probable that the person concerned shall serve his sentence in Arad Prison, which has in its profile holding into its custody persons sentenced to custodial sentences in closed regime and in maximum security regime.
The Arad Prison has rooms which can accommodate maximum five persons held in custody, and usually only four persons are accommodated, as the rooms are also equipped with a space for the storage of luggage. The total surface of one room is 20.09 sqm, and the surface of the toilet room is 2.68 sqm.
The rooms also have natural light from a double widow [de rechtbank leest: window] of 2 m x 1.5 m, which allows good ventilation, and also the necessary installations for the appropriate artificial light, a radiator which assures the necessary temperature during the cold season, connected to the central heating system of the unit.
The belongings used by the inmates are kept inside the detention rooms in lockers. As well, the prison has a large storage room where the additional property of the inmates is kept.
The Arad Prison has individual beds, bedding supplies, nightstands, closets for personal effects, table and chairs, hanger and shoe area, and uninterrupted access to drinking water.
The rooms are provided with own toilet rooms with water closet, sink, mirror, shelf for personal hygiene effects, all in good condition, and interrupted [de rechtbank begrijpt: uninterrupted] access to drinking water. The toilet room provides inmates with individual hygiene and privacy.
However, it must be mentioned that during the service of the sentence, a series of factors
which cannot be managed by the prison administration facilities or by the National Prison Administration, may occur.
Thus, transfer orders for the persons concerned to other prison units may be issued by the Romanian judicial authorities, these orders being of a mandatory nature and cannot be disregarded by the National Prison Administration. The custodial period in such a unit depends on the requesting judicial body and cannot be discussed by our institution.
[missing text] sentenced persons may be transferred with the authorisation of the prosecutor in charge, in the police arrest. The custodial period in police arrest is not stated in the above-mentioned legal text, being decided by the judicial body.
As well, a transfer to another unit may occur, both upon his/her request and by operational reasons determined by an eventual inappropriate conduct of the person concerned during the service of the sentence.
It must also be mentioned that the individual [opgeëiste persoon] was previously sentenced to 5 years and 6 months imprisonment for an offence provisioned by Law no. 143/2000 on fighting against drug trafficking and consumption, serving his custodial sentence between 24.06.2004-20.06.2008, and being assigned for the closed regime. Most of the time he was held in the custody of the Timișoara Prison, except for the period between 11.11.2005-16.11.2005, when he was in the custody of the Bucharest-Rahova Hospital Prison.
(…)”
.
Beoordeling van de aanvullende gegevens
Naar verwachting van de bevoegde Roemeense autoriteit zal de opgeëiste persoon na zijn overlevering in de gevangenis in Arad worden geplaatst, hetzij in het “closed regime”, hetzij in het “maximum security regime”. Anders dan de raadsman meent, is de plaatsing in de gevangenis in Arad niet slechts een theoretische mogelijkheid, maar heeft de bevoegde Roemeense autoriteit op basis van de relevante Roemeense regelgeving meegedeeld dat deze plaatsing “most probable” is. Behoudens ernstige aanwijzingen voor het tegendeel, is het niet aan de overleveringsrechter om de juistheid van die mededeling te onderzoeken. Zo een ernstige aanwijzing is niet gelegen in de omstandigheid dat de opgeëiste persoon een eerdere gevangenisstraf heeft ondergaan in de gevangenis in Timişoara . Anders dan de raadsman meent, blijkt namelijk uit niets dat de opgeëiste persoon destijds zijn woonplaats in Timişoara had. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de opgeëiste persoon naar verwachting zal worden geplaatst in de gevangenis in Arad . [4] Zekerheid is op dit punt niet vereist (
Aranyosi en Căldăraru, punt 95).
Het arrest
Brânduşe/Roemeniëwaarop de raadsman zich heeft beroepen, heeft betrekking op een detentieperiode van februari 2004 tot 7 april 2009 in de gevangenissen in Arad en Timişoara . Dit arrest heeft dus onvoldoende actualiteitswaarde voor de vaststelling van het aantal m2 “personal space” dat de opgeëiste persoon naar verwachting in de gevangenis in Arad ter beschikking zal staan.
De in de brief van 25 april 2016 opgenomen gegevens over de oppervlakte van de cel, het sanitair en de bezetting in de gevangenis in Arad stroken met hetgeen daarover wordt opgemerkt in het rapport van het CPT en in het verslag dat de Roemeense organisatie APADOR-CH heeft gemaakt van haar bezoek aan de gevangenis in Arad op 12 december 2014. [5] Uitgaande van een netto oppervlakte van 17,41 m2 – dat wil zeggen de oppervlakte exclusief het sanitair – zal de opgeëiste persoon bij een bezetting met 5 gedetineerden 3,482 m2 en bij een bezetting met vier gedetineerden 4,352 m2 “personal space” ter beschikking staan.
Dit aantal m2 “personal space” voldoet op zichzelf aan de maatstaven die het Europees Hof voor de Rechten van Mens aanlegt. [6] Desalniettemin kan in samenhang met andere aspecten van de detentieomstandigheden toch sprake zijn van een schending van artikel 3 EVRM – en dus van artikel 4 Handvest –, bijvoorbeeld vanwege “lack of ventilation and lighting”, “lack of outdoor exercise” of “poor sanitary and hygiene conditions” (vgl. EHRM (Grote Kamer) 10 maart 2015, 14097/12, 45135/12, 73712/12, 34001/13, 44055/13 en 64586/13 (Varga e.a./Hongarije), § 78).
De raadsman heeft in dit verband onder verwijzing naar het arrest
Gomoi/Roemeniëgewezen op overlast van ongedierte, zoals kakkerlakken en vlooien.
Volgens het rapport van het CPT waren in de gevangenis in Arad de “conditions matérielles (…) généralement satisfaisantes”. De cellen “disposaient d’une annexe sanitaire avec lavabo et W-C. Elles étaient bien équipées, bénéficiaient d’un bon accès à la lumière, tant naturelle qu’artificielle, et étaient aérées” [7] .
Weliswaar rept het rapport van meldingen van “problèmes d’infestation de vermines”, maar uit het antwoord van de Roemeense regering op het rapport blijkt dat “L’Administration du Pénitentiaire Arad a effectué régulièrement et constamment des actions de désinsectisation, désinfection et dératisation de tous les espaces dans le lieu de détention, ainsi que des actions ponctuelles, à la demande des chefs de section. Il a également été acheté, grâce au parrainage, au cours de 2014, un nettoyeur professionnel avec générateur de vapeurs qui a rendu efficaces les actions spécifiques D.D.D. effectuées”. [8]
Het verslag van APADOR-CH van het bezoek aan de gevangenis in Arad op 12 december 2014 maakt geen melding van overlast door ongedierte.
In het arrest Gomoi/Roemenië heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zich niet uitgelaten over het verblijf in de
gevangenisin Arad . Bovendien heeft dit arrest betrekking op een detentieperiode in 2010.
De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk geworden dat vanwege ongedierte de “hygiene conditions” in de gevangenis in Arad zodanig zijn, dat deze in samenhang met het op zichzelf voldoende aantal m2 “personal space” tot een schending van artikel 4 Handvest leiden.
Ook overigens zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die de conclusie van een schending van artikel 4 Handvest zouden kunnen rechtvaardigen. [9]
In dit verband acht de rechtbank nog relevant dat volgens APADOR-CH de detentieomstandigheden in de gevangenis in Arad behoren tot de beste van Roemenië.
Ten slotte merkt de rechtbank nog op dat zowel internationale instanties als de Roemeense Ombudsman toegang hebben tot en toezicht kunnen uitoefenen op de detentieomstandigheden in de gevangenis in Arad (
Aranyosi en Căldăraru, punt 96).
De rechtbank concludeert op basis van de aanvullende gegevens dat geen reëel gevaar bestaat dat de opgeëiste persoon in Roemenië zal worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 Handvest. Reeds daarom komt de rechtbank niet toe aan weigering van de overlevering op grond van artikel 11 OLW (vgl. Rb. Amsterdam 28 april 2016, parketnummer 13.751.069-16, nog te publiceren).
De rechtbank verwerpt dan ook het primaire verweer en het subsidiaire verweer. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen, reeds omdat zij niet zal overgaan tot uitstel van de beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder d, OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 van de Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Timiş County Court(Roemenië) wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. C. Klomp en A.J. Dondorp, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. V.H. Glerum en Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 mei 2016.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vindplaats: ECLI:NL:RBAMS:2016:719.
4.In dit opzicht verschilt de onderhavige zaak dus van de vergelijkbare zaak met parketnummer 13.751.069-16 waarin de rechtbank op 28 april 2016 de beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB heeft uitgesteld.
5.
6.Ook in dit opzicht verschilt de onderhavige zaak van de vergelijkbare zaak met parketnummer 13.751.069-16 waarin de rechtbank op 28 april 2016 de beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB heeft uitgesteld.
7.CPT/Inf (2015) 31, p. 30.
8.
9.Eveneens in dit opzicht verschilt de onderhavige zaak van de vergelijkbare zaak met parketnummer 13.751.069-16 waarin de rechtbank op 28 april 2016 de beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB heeft uitgesteld.