ECLI:NL:RBAMS:2023:1666

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
13/334618-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van een Europees Aanhoudingsbevel voor overlevering aan Roemenië met betrekking tot detentieomstandigheden en rechtsbescherming

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 22 maart 2023, wordt een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) behandeld dat is uitgevaardigd door de First District Court of Bucharest op 6 november 2017. Het EAB betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Roemenië, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 8 maart 2023 gehoord, waarbij de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, de zaak vertegenwoordigde en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.J.W. Tijkotte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de eerdere processen in Roemenië die hebben geleid tot de veroordelingen. Er zijn zorgen over de detentieomstandigheden in Roemenië, met name overbevolking en mogelijke onmenselijke behandeling. De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering aangehouden om nadere informatie op te vragen bij de Roemeense autoriteiten, met betrekking tot de rechtsgang en de detentieomstandigheden. De rechtbank heeft ook de termijn voor uitspraak verlengd met 60 dagen, waarbij de gevangenhouding van de opgeëiste persoon eveneens met 60 dagen is verlengd.

De rechtbank concludeert dat er op dit moment onvoldoende garanties zijn dat de opgeëiste persoon niet het risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling in de Roemeense gevangenissen. De zaak zal opnieuw worden behandeld binnen de gestelde termijn, waarbij de rechtbank de mogelijkheid van een wijziging in de omstandigheden zal onderzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/334618-22
RK nummer: 23/156
Datum uitspraak: 22 maart 2023
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 12 januari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 november 2017 door
the First District Court of Bucharest, Roemenië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren op [geboortedag 1] 1982 te [geboorteplaats 1] dan wel op [geboortedag 2] 1980 te [geboorteplaats 2]
(Roemenië),
zonder vaste- woon of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats 1] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.J.W. Tijkotte, advocaat te Haarlem en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens die zien op [opgeëiste persoon] juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis nr 484 van 29 juni 2017 van
the First District Court of Bucharestmet kenmerk 44709/299/2016
as changed and declared final by the Criminal Decision 1530/A/01van 1 november 2017 van
the Bucharest Court of Appeal – Second Criminal Division.
Bij dit vonnis is een vrijheidsstraf voor de duur van 6 maanden opgelegd, die is samengevoegd met de straf opgelegd in het
verzamelvonnisvan 11 december 2014 van
the Cornetu (District) Courtmet kenmerk 571, waarin een gevangenisstraf van in totaal 9 jaar is opgelegd. De overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 9 jaar, die naar de rechtbank begrijpt, tegelijkertijd (“concurrently”) met de op 29 juni 2017 opgelegde straf van 6 maanden dient te worden uitgezeten.
Van deze straffen resteren volgens het EAB nog 8 jaar, 11 maanden en 29 dagen.
Deze veroordelingen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB [3] en in de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 9 februari 2023 en 6 maart 2023.
Uit het EAB volgt dat in het verzamelvonnis van 11 december 2014 (kenmerk 571) de hierna volgende veroordelingen zijn samengevoegd.
  • een vrijheidsstraf van 2 jaar, opgelegd door
  • een vrijheidsstraf van 1 jaar, opgelegd door
  • een vrijheidsstraf van 8 jaar, opgelegd door
  • een vrijheidsstraf van 5 jaar, opgelegd door
  • een vrijheidsstraf van 4 maanden, (oorspronkelijk voorwaardelijk opgelegd door)
  • een vrijheidsstraf van 3 maanden, (oorspronkelijk voorwaardelijk opgelegd door)
De rechtbank maakt uit het EAB op dat de eerste twee veroordelingen in deze opsomming zien op feiten waarvoor de opgeëiste person niet eerder was veroordeeld; deze straffen hebben daarom dezelfde datum en hetzelfde kenmerk als het verzamelvonnis.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
3.1.1
Vonnis van 29 juni 2017 (kenmerk 484)
De opgeëiste persoon was niet aanwezig bij het proces dat tot deze beslissing heeft geleid. Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 9 februari 2023 en 6 maart 2023 leidt de rechtbank af dat zich géén van de in artikel 12, onder a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, onder d, OLW is verstrekt. In verband met deze garantie overweegt de rechtbank als volgt.
Onderdeel 3.4 van onderdeel d) is aangekruist in het EAB (en het later toegestuurde formulier). Hierin is de verzetgarantie verwoord zoals bedoeld in artikel 12, onder d, OLW, echter zonder dat een termijn voor het instellen van verzet of beroep is ingevuld. Ook is onderdeel 3.1.a in het later toegestuurde formulier aangekruist. Daarin wordt omschreven dat sprake zou zijn van – kort gezegd – een dagvaarding in persoon. Een datum waarop die dagvaarding zou hebben plaatsgevonden ontbreekt. Dit betekent dat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van de situatie zoals bedoeld in artikel 12, onder a, OLW. Het voorgaande leidt er ook toe dat de onder 3.4 aangekruiste garantie niet toereikend is. Nu het de rechtbank ambtshalve bekend is dat dergelijke gebreken in betekening, ondanks een daaropvolgende afwezigheid van de verdachte ter zitting, op basis van de Roemeense wet niet in de weg hoeven te staan aan een verstekveroordeling, is de slotsom dat van een onvoorwaardelijke en dus toereikende verzetgarantie in dit kader geen sprake is. De rechtbank verwijst in dit kader naar rechtsoverweging 3.1 van haar uitspraak van 19 april 2022 en onderdeel 5 van haar uitspraak van 22 februari 2023. [4]
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet op dit moment echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht hiervoor het volgende van belang. De aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 6 maart 2023 vermeldt:
“lt should be noted that the person concerned was informed of the criminal charge, was heard during the criminal proceedings as a defendant, on which occasion the accused was informed of the obligation provided for in Article 108 para. (2) (h) of the Code of Criminal Procedure, which required him to notify in writing, within 3 days, any change of address, so that all summonses and documents to be served, issued in this case, to the address mentioned by the defendant in the statement given during the criminal proceedings were deemed to have been made known to him.Subsequently, at the trial stage, he failed to inform the court of any change of address.”
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon zou opleveren, mocht het in deze zaak tot een overlevering komen. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van het proces in eerste aanleg en, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
3.1.2
Uitspraak in hoger beroep van 1 november 2017 (1530/A)
Volgend op het hiervoor besproken vonnis van 29 juni 2017 met kenmerk 484 heeft een procedure in beroep plaatsgevonden. Daarbij is het vonnis met kenmerk 484
changed and declared final by the Criminal Decisionvan 1 november 2017 van
the Bucharest Court of Appeal – Second Criminal Division, met kenmerk 1530/A. De opgeëiste persoon was niet aanwezig bij het proces dat tot deze beslissing heeft geleid.
De aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 9 februari 2023 vermeldt hierover onder meer:
“(…) bear in mind that this decision constitutes the legal remedy of a first appeal against Judgment in Criminal Matters no. 484/29.06.2017 handed down by the First District Court of Bucharest. Therefore, it is the same criminal trial.”
De rechtbank heeft behoefte aan nadere informatie over deze procedure en zal het onderzoek daartoe schorsen. Het volgende dient aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te worden voorgelegd:
- Hoewel een procedure in eerste aanleg en een daaropvolgende procedure in hoger beroep in algemene zin gezien kunnen worden als onderdeel uitmakend van hetzelfde strafproces, zijn deze twee procedures voor de toetsing aan artikel 4 bis van kaderbesluit 2002/584/JBZ (Kaderbesluit EAB) twee aparte processen. Daarbij is het van belang te weten wat de aard en omvang van het proces in beroep is geweest en – meer specifiek – of bij het proces dat heeft geleid tot de beslissing van 1 november 2017 van
the Bucharest Court of Appeal – Second Criminal Division, met kenmerk 1530/A definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en zijn veroordeling tot een straf, nadat de zaak, in feite en in rechte, opnieuw ten gronde is behandeld. Een en ander zoals bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017. [5] Is hiervan sprake, kunt u dan onderdeel D van het EAB invullen voor dit proces in hoger beroep?
Daarnaast is (mogelijk) ook het volgende van belang.
- Kunt u aangeven op welke wijze de opgeëiste persoon wist van het proces in beroep en of de opgeëiste persoon een eventuele adresinstructie heeft ontvangen die zich ook uitstrekt over dit proces in hoger beroep?
3.1.3
Verzamelvonnis van 11 december 2014 (kenmerk 571) en onderliggende vonnissen
De rechtbank is met de raadsman en officier van justitie van oordeel dat uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 9 februari 2023 volgt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen op de processen die hebben geleid tot de navolgende (aan het verzamelvonnis met kenmerk 571 ten grondslag liggende) veroordelingen:
  • vonnis van
  • vonnis van
  • vonnis van
Bij de procedure die tot het verzamelvonnis zelf (kenmerk 571) heeft geleid was de opgeëiste persoon niet op zitting aanwezig en is in de aanvullende informatie van 9 februari 2023 onderdeel D ingevuld, met dien verstande dat – net als bij het vonnis van 29 juni 2017 met kenmerk 484, zie hiervoor onder 3.1.1 – onderdeel 3.1.a is aangekruist zonder datum waarop dit zou hebben plaatsgevonden en onderdeel 3.4 is aangekruist zonder verzet- of beroepstermijn. Op dezelfde wijze als hiervoor onder 3.1.1 is overwogen, leidt de rechtbank hieruit af dat zich géén van de in artikel 12, onder a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een onvoorwaardelijke garantie als bedoeld in artikel 12, onder d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd. Voor de beoordeling of vervolgens van die weigering kan worden afgezien, heeft de rechtbank ook behoefte aan nadere informatie over deze procedure. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 6 maart 2023 namelijk onder meer meegedeeld:
“The defendant was legally summoned, but we do not have data on how the summons was served to him, i.e. whether the defendant signed the proof of receipt, given that the file is in the custody of the Cornetu District Court and obtaining data requires additional time”.
Het volgende dient aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te worden gevraagd:
  • Kan onderdeel D van het EAB (volledig) ingevuld worden voor het proces dat voorafging aan het verzamelvonnis van 11 december 2014 (kenmerk 571)?
  • Was de opgeëiste persoon op andere wijze (zo ja welke) van dit proces op de hoogte?
  • Heeft de opgeëiste persoon ten aanzien van dit proces een eventuele adresinstructie ontvangen?

4.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

De rechtbank heeft in eerdere zaken geoordeeld dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië, met name gelet op de overbevolking in de gevangenissen, voor gedetineerden in Roemeense gevangenissen een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). [6]
In de brief van 2 februari 2023 van
the Prison Chief Commissioner, General Manager of the National Administration of Prisonsstaat onder meer het volgende:
“If the person deprived of his liberty is handed over to the Romanian authorities at "Henri Coanda" Airport in Bucharest, he will be initially sent to Rahova Prison of Bucharest in order to pass through a quarantine period for 21 days in a room with a minimum space of three (3) square meters.
(…)
Considering the amount of the penalty and given his domicile, he shall most probably serve initially the custodial sentence in a closed detention regime in theGiurgiu Prison.
(…)
Considering the perspective of implementing the measures included in the "Action Plan for the period 2020 - 2025, prepared in order to implement the pilot decision Rezmives and others against Romania, as well as the decisions delivered in the group of cases Bragadireanu against Romania", as well as the number of prisoners under the National Prison Administration, following the criminal policies adopted by the Romanian State, the National Prison Administration guarantees the provision of a minimum personal space of 3 sq. m throughout the entire period of execution of the sentence, including the bed and related furniture, and excluding the space intended for sanitary facilities.”
De rechtbank is uitsluitend verplicht de detentieomstandigheden te onderzoeken in penitentiaire inrichtingen waar de opgeëiste persoon, volgens de informatie waarover zij beschikt, naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd. [7] In deze zaak zijn dat de instellingen
Rahova Prison of Bucharesten
Giurgiu Prison .
Rahova Prison of Bucharest
De rechtbank is, gelet op de toezegging van de Roemeense autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in deze instelling.
Giurgiu Prison
In het meest recente rapport van
the European Committee for the Prevention of Torture
and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: de CPT) van 14 april 2022, naar aanleiding van een bezoek aan penitentiaire inrichtingen in Roemenië van 10 tot 21 mei 2021, is onder meer
Giurgiu Prisonbezocht.
Naast de bredere problematiek van
overcrowdingis het rapport ten aanzien van
Giurgiu Prisonzeer kritisch op met name het punt van
ill-treatmenten
inter-prisoner-violence. Ook beschrijft het rapport dat sprake is van onderbezetting bij de medewerkers van
Giurgiu Prison, waarvan een deel ook onervaren blijkt te zijn. In het rapport is onder meer het volgende vermeld:
“Ill treatment:
Nevertheless, there can be no room for complacency as the CPT’s delegation again received many allegations of ill treatment by staff, in particular at Giurgiu Prison .
(…)
That said, the CPT’s delegation once again received a significant number of allegations of ill treatment of detained persons by prison staff, including by members of the masked intervention groups (EOS), at Giurgiu Prison in particular.
(…)
The ill-treatment was said to have been inflicted as a punishment for arguing with custodial staff or infringing the rules.
(…)
The majority of persons met by the CPT’s delegation indicated that they had been treated correctly by staff. This was notably the case at Galaţi Prison where relations between prisoners and staff appeared calmer and more respectful compared to the 2018 visit. Nevertheless, a considerable number of allegations of physical ill-treatment of prisoners by prison staff were received, including by members of the masked intervention groups, at Giurgiu Prison in particular.
(…)
The situation was particularly alarming at Giurgiu Prison where the delegation received credible allegations of several persons having been repeatedly subjected to blows to the soles of their feet: a torture method known as falaka. The report again raises serious concerns over the lack of recording of and reporting on injuries by the health care service and failures to investigate allegations of ill-treatment effectively.
(…)
The CPT’s delegation did, however, receive a couple of allegations at Giurgiu Prison of custodial officers threatening prisoners that it would not be in their interest to talk with the delegation (see paragraph 62). Such action is entirely incompatible with the principle of co-operation, which lies at the heart of the Convention, as well as with the confidentiality that applies, by virtue of the Convention, to the Committee's interviews with detained persons. The CPT trusts that the Romanian authorities will take the necessary steps to ensure that such behaviour by custodial staff will not occur during future visits by the Committee.
(…)
Inter-prisoner violence and intimidations
72. The CPT’s delegation found that instances of inter-prisoner violence appeared to be lower in the prisons visited in 2021 by comparison with those visited in 2018. Nevertheless, many persons stated that tensions were exacerbated by the overcrowding, lack of activities and limited access to hot water/showers which did, at times, spill over into violence between prisoners. In each prison, the CPT’s delegation received allegations of fights happening mostly in cells and occasionally in the exercise yards. In this context, persons of Roma origin, as well as persons accused or convicted of sexual offences, appeared to be particularly at risk. The situation appeared especially problematic at Galaţi and Giurgiu Prisons . As an illustration, at Giurgiu Prison , a detained person (MN) died in December 2019 during a violent altercation with a cellmate. More recently, in May 2021, a person stated that he had been assaulted by three cellmates with a crowbar while in the outside yard. Examined six days after the incident by a doctor on the CPT’s delegation he still had a reddish/purplish bruise behind the left ear (some 2cm x 1cm) and a crescentic bruise on the left side of the back (some 12cm x 4cm).
(…)
Prison staff:
At Giurgiu Prison , only 304 custodial staff (including managers, external security, escorts and the 19 EOS members), were responsible for the 1,576 prisoners. Even if the unfilled 46 posts were filled, the number of custodial officers would remain dangerously low. Staffing deficiencies were apparent across all the prison departments with, overall, 124 of the official 530 posts unfilled.
(…)
However, there was a concern, notably in Giurgiu Prison , that the general lack of training resulted in these newer staff members overreacting to any challenging behaviour by prisoners due to their inexperience. Concern was also raised that there was a much higher turnover of staff in recent years.”
Op basis van de gegevens uit dit rapport is de rechtbank van oordeel dat – naast het hiervoor genoemde reële gevaar met betrekking tot overbevolking – voor
Giurgiu Prison– ook sprake is van een algemeen reëel gevaar dat personen die daar zijn gedetineerd vanwege de door de CPT geconstateerde problemen rondom
ill-treatmenten
inter-prisoner violenceonmenselijk of vernederend worden behandeld zoals bedoeld in artikel 4 Handvest. Verder blijkt uit het bovenstaande dat de medewerkers van
Giurgiu Prisononvoldoende bij machte zijn om adequaat op te treden tegen de geconstateerde
ill-treatmenten
inter-prisoner violence.
De verstrekte garantie neemt dit laatste gevaar niet weg voor de opgeëiste persoon. Er is dus sprake van een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon. De mogelijkheid bestaat echter dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog kan worden uitgesloten. [8]
De rechtbank zal de beslissing over de overlevering daarom (ook om deze reden) aanhouden op grond van artikel 11, tweede lid, OLW en op de volgende zitting onderzoeken of een wijziging in de omstandigheden is opgetreden. De rechtbank stelt de in artikel 11, vierde lid, OLW bedoelde redelijke termijn in deze zaak vast op maximaal 60 dagen. Binnen deze termijn zal de vordering opnieuw op een openbare zitting worden behandeld.
Op basis van artikel 22, zesde lid, OLW, verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW, met 60 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Wanneer binnen de hierboven gestelde redelijke termijn geen wijzigingen in de omstandigheden zijn opgetreden, zal aan de overlevering in gevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven.

5.Slotsom

De rechtbank houdt de beslissing aan om enerzijds nadere informatie te laten opvragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit in het kader van de toetsing aan artikel 12 OLW en anderzijds om te bezien of – zoals bedoeld in artikel 11, tweede lid, OLW – een wijziging van de omstandigheden optreedt waardoor het reële gevaar voor de opgeëiste persoon van een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog kan worden uitgesloten. Overige beslissingen over het EAB waaronder de strafbaarheid van de feiten worden aangehouden.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting tot een nader te bepalen zittingsdatum en -tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit zoals hiervoor omschreven in punt 3.1.2 en 3.1.3;
HOUDT AANde beslissing over de overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the First District Court of Bucharest, Roemenië.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, zesde lid, OLW met zestig dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met schorsing met zestig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de vordering opnieuw op zitting moet worden gepland uiterlijk 14 dagen vóór 9 juni 2023, het einde van de verlengde beslistermijn.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Roemeense taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M.D. Dijkstra en A.T.P. van Munster, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 maart 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.HvJ EU 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas).
6.Zie onder meer rechtbank Amsterdam 5 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:1995) en rechtbank Amsterdam 28 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:2630).
7.ECLI:EU:C:2018:589.
8.Artikel 11, tweede lid, OLW