ECLI:NL:RBAMS:2024:4908

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
13/168839-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Italië

Op 7 augustus 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de rechtbank van Milaan, Italië. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan voor de feiten A, E en H, maar geweigerd voor feit B. De rechtbank oordeelde dat de omschrijving van de feiten in het EAB voldoende was om te voldoen aan de eisen van de Overleveringswet (OLW). De verdediging stelde dat de feiten niet genoegzaam waren omschreven, maar de rechtbank was van mening dat de beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel waarborgde. De rechtbank merkte op dat het EAB strekt tot strafvervolging en dat het onderzoek in Italië nog gaande is, wat betekent dat verdere specificaties van de feiten nog kunnen volgen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de Italiaanse detentieomstandigheden geen belemmering vormen voor de overlevering, gezien de algemene detentiegarantie die is verstrekt door de Italiaanse autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering van de opgeëiste persoon voor de feiten A, E en H, en heeft de overlevering voor deze feiten toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/168839-24
Datum uitspraak: 7 augustus 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 10 juni 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 21 mei 2024 door de rechter belast met het vooronderzoek bij de rechtbank van Milaan (Italië) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] (Turkije),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 24 juli 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M. Seebregts, advocaat in Rotterdam, en door een tolk in de Turkse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een bevel tot toepassing van voorlopige hechtenis in de gevangenis van
3 mei 2024. Uit het EAB, in samenhang gelezen met het a-formulier, blijkt dat dit bevel is uitgevaardigd door een rechterlijke autoriteit (namelijk: de rechter belast met het vooronderzoek).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Italiaans recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
Uit aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 8 juli 2024 volgt dat de opgeëiste persoon niet rechtstreeks wordt beschuldigd van de gedragingen als omschreven in het in onderdeel e) van het EAB genoemde feitencomplex B, maar dat hem uitsluitend de eveneens in onderdeel e) genoemde gedragingen als omschreven in de feitencomplexen A, E en H ten laste zijn gelegd. Gelet op deze mededeling van de uitvaardigende justitiële autoriteit en de omstandigheid dat uit de omschrijving van feitencomplex B geen betrokkenheid van de opgeëiste persoon kan worden afgeleid, is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de overlevering voor dit gedeelte van het EAB geweigerd dient te worden.

4.Genoegzaamheid

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten in het EAB niet genoegzaam zijn omschreven. Ten aanzien van de feiten A en H geldt dat de pleegdatum/pleegperiode en de vermeende mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon onvoldoende omschreven zijn. Ten aanzien van feit E geldt dat de vermeende pleegplaats onvoldoende omschreven is.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de omschrijving van de feiten in het EAB – gelezen in samenhang met het a-formulier – genoegzaam is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
In deze zaak is het volgende van belang. Wanneer de omschrijving van de feiten in onderdeel e) van het EAB in samenhang wordt gelezen met het a-formulier, blijkt dat er wel degelijk een pleegperiode genoemd wordt (te weten: januari tot en met maart 2024). Ook worden in het EAB en het a-formulier meerdere pleegplaatsen/landen genoemd en is de vermeende rol/mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten A, E en H steeds voldoende duidelijk omschreven. In het a-formulier staat hierover dat hij verdacht wordt aan de feiten te hebben deelgenomen (“
perpetrator”). De beschrijving waarborgt naar het oordeel van de rechtbank de naleving van het specialiteitsbeginsel. De rechtbank merkt daarnaast op dat het EAB strekt tot strafvervolging. Het onderzoek in Italië is dus nog in volle gang. Dit brengt met zich mee dat het de rechtbank niet vreemd voorkomt dat een meer specifieke duiding van de pleegdatum/-periode, de pleegplaatsen en de precieze rol van de opgeëiste persoon nog nader vorm moet krijgen.
Het verweer slaagt niet.

5.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1, 2 en 6 te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
terrorisme
illegale handel in wapens, munitie en explosieven
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.Artikel 11 OLW: Italiaanse detentieomstandigheden

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken overwogen dat op basis van de algemene omstandigheden in oorspronkelijk zestien Italiaanse detentiecentra sprake is van een reëel gevaar dat gedetineerden daar onmenselijk of vernederend worden behandeld. [4] Gelet op het meest recente rapport van
the European Committee for the prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 24 maart 2023 en de actuele gegevens van non-gouvernementele organisatie Antigone, geldt naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van zes van die zestien detentiecentra (Centro Penitenziario Napoli Secondigliano, Campobasso, Civitavecchia Nuovo Complesso, Turi, Trani vrouwengevangenis en Nuoro) op dit moment geen algemeen gevaar meer. [5]
Voor het geval de opgeëiste persoon in één van de tien instellingen zal worden gedetineerd waarvan de rechtbank wel een algemeen gevaar heeft aangenomen, verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van 30 maart 2021 [6] , waarin het volgende is overwogen:
“De rechtbank is verder van oordeel dat het inmiddels voldoende vaststaat dat de brieven van 2 en 4 maart 2020 inhoudende een algemene detentiegarantie in elke overleveringszaak geldig zijn, zoals de Italiaanse autoriteiten in bedoelde brieven hebben bevestigd. De rechtbank acht het niet langer noodzakelijk dat voor elke individuele opgeëiste persoon een bevestiging wordt gevraagd bij de Italiaanse autoriteiten.”
De rechtbank heeft in voornoemde uitspraak van 30 maart 2021 geoordeeld dat inmiddels voldoende vaststaat dat de algemene detentiegarantie in elke overleveringszaak geldig is.
In de algemene detentiegarantie is gegarandeerd dat overgeleverde personen niet zullen worden gedetineerd in de zestien detentiecentra waarvoor de rechtbank eerder een algemeen gevaar heeft aangenomen. [7] De Italiaanse autoriteiten hebben in de bedoelde brieven bevestigd dat deze algemene detentiegarantie geldt voor alle door Nederland overgeleverde personen.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er, gelet op de verstrekte garanties, evenmin een reëel gevaar dat de opgeëiste persoon in de tien hiervoor bedoelde detentie-instellingen in Italië onderworpen zal worden aan een onmenselijke of vernederende behandeling. Het enkele tijdsverloop sinds het moment van het verstrekken van deze garantie is geen aanleiding om niet langer uit te gaan van de geboden zekerheid in de algemene detentiegarantie.
Concluderend staat artikel 11 OLW niet aan overlevering in de weg.

7.Slotsom

Omdat de rechtbank ten aanzien van de feiten A, E en H vaststelt dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, moet de overlevering voor die feiten worden toegestaan. Voor het overige weigert de rechtbank de overlevering.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechter belast met het vooronderzoek bij de rechtbank van Milaan (Italië) in verband met het in Italië tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de in het EAB onder A, E en H omschreven feiten; waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op de in het EAB onder B omschreven feiten.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. H.J.H. van Meegen en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 7 augustus 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 24 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:10053.
5.Rechtbank Amsterdam, 12 april 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:2332.
6.Rechtbank Amsterdam, 30 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1804.
7.Zie o.a. Rechtbank Amsterdam, 12 maart 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:2039.