3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de overlevering geweigerd dient te worden nu de opgeëiste persoon in zijn verdedigingsrechten is geschaad.
De procedure in hoger beroep – die geleid heeft tot de beslissing van 8 februari 2021 van
the Katowice Court of Appeal– dient getoetst te worden aan artikel 12 OLW.
De opgeëiste persoon is tijdens de procedure in eerste aanleg verdedigd door een
ex officiotoegewezen advocaat: [advocaat]. Deze advocaat heeft ook hoger beroep ingesteld en hem in hoger beroep vertegenwoordigd. Uit het EAB of de aanvullende informatie blijkt echter niet dat de opgeëiste persoon op de hoogte was of kon zijn geweest van de procedure in hoger beroep. De
ex officioadvocaat is bovendien nooit gemachtigd door de opgeëiste persoon, wat ook door de Poolse autoriteiten wordt bevestigd in de aanvullende informatie van 29 februari 2024. De opgeëiste persoon was überhaupt niet op de hoogte van het door de raadsvrouw ingestelde hoger beroep. Er doet zich derhalve een situatie voor waarbij de verdachte niet in-persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, en zich geen van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden hebben voorgedaan.
Rest de vraag of de rechtbank dient af te zien van weigering. De verdediging is van mening dat hier geen reden voor is. Verder blijkt nergens uit dat er nog contact is geweest tussen de advocaat en de opgeëiste persoon na juni 2018. De opgeëiste persoon was immers niet op de hoogte (en kon ook niet op de hoogte zijn geweest) van het feit dat er sprake was van een procedure in hoger beroep.
Er blijkt weliswaar uit de aanvullende informatie van 28 maart 2024 dat er een adresinstructie is afgegeven, maar daarbij is tevens aangegeven dat deze adresinstructie in 2006 aan de opgeëiste persoon is verstrekt. Deze adresinstructie betrof een eerdere procedure: de opgeëiste persoon is namelijk reeds in 2007 door de rechtbank tot een levenslange gevangenisstraf veroordeeld, waarna dit vonnis in 2009 werd vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank in Katowice: deze heeft de opgeëiste persoon in 2015 vrijgesproken. In appel is dit vonnis vernietigd en is de zaak terugverwezen naar de rechtbank in Katowice, waarna de procedure begon te lopen die geleid heeft tot het vonnis van 2 december 2019 van de Circuit Court in Katowice (XVI K 31/16. Het kan niet zo zijn dat de adresinstructie uit 2006 nog steeds van kracht is. Uit de aanvullende informatie van 23 februari 2024 blijkt dat er nog gepoogd is om de opgeëiste persoon op te roepen voor het hoger beroep, maar uit niets blijkt dat die oproep de opgeëiste persoon daadwerkelijk heeft bereikt.
Er kan hierom niet tot het oordeel worden gekomen dat de opgeëiste persoon op ondubbelzinnige wijze of stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon aanwezig te zijn. Evenmin is hij kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Dat hij in eerste aanleg op een aantal zittingen aanwezig is geweest doet hier niet aan af, zo heeft de rechtbank eerder besloten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat afgezien kan worden van de weigeringsgrond in artikel 12 OLW en dat overlevering geen schending oplevert van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
De opgeëiste persoon heeft in de aanloop naar de onderhavige procedure zijn adres opgegeven. Er is bovendien op 21 januari 2006 een adresinstructie afgegeven, zo blijkt uit de aanvullende informatie van 28 maart 2024. Er is wel sprake van een bijzondere procedure, met meerdere terugverwijzingen, maar ook wordt in de aanvullende informatie van 28 maart 2024 vermeld dat de toenmalige adresinstructie gold voor de gehele procedure, inclusief hoger beroepsprocedures. De oproepen voor de zittingsdagen in de procedure in hoger beroep zijn aan dit adres verzonden. Indien deze oproepen de opgeëiste persoon niet bereikt hebben omdat hij daar inmiddels niet meer woonde, is dat aan hemzelf te wijten.
Het was dus de verantwoordelijkheid van de opgeëiste persoon om op de hoogte te blijven van de voortgang van de procedure en eventuele adreswijzigingen door te geven. Het is zeker gezien de aard van de beschuldiging niet een procedure waarbij je zou vergeten dat die loopt. De opgeëiste persoon was op de hoogte, althans, hij had op de hoogte kunnen en moeten zijn, en het is aan hem te wijten als hij niet op de hoogte was.
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan.
Om die reden valt de procedure voorafgaand aan het arrest van
the Katowice Court of Appealvan 8 februari 2021 (met kenmerk II AKa 231/20) onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Weliswaar heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit aangekruist dat de opgeëiste persoon vertegenwoordigd is door een gemachtigd advocaat en is in de aanvullende informatie van 23 februari 2024 van de uitvaardigende justitiële autoriteit aangegeven dat dit ook gold voor de procedure in hoger beroep. Uit de toelichting (zowel in het EAB als in de aanvullende informatie van 29 februari 2024) blijkt echter dat het om een
ex officioadvocaat ging, [advocaat], en dat de opgeëiste persoon deze advocaat niet gemachtigd had. Dat deze advocaat – zo blijkt uit de aanvullende informatie – ook in hoger beroep aanwezig was en optrad ten gunste van de opgeëiste persoon, doet hier niet aan af.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg op verschillende zittingsdagen in 2016, 2017 en 2018 aanwezig is geweest. In deze procedure werd hij al bijgestaan door [advocaat], die
ex officioals advocaat aan hem was toegewezen. Deze advocaat (met wie de opgeëiste persoon dus op enig moment contact moet hebben gehad) heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van
the Circuit Courtin Katowice van 2 december 2019 waarbij de opgeëiste persoon tot levenslang was veroordeeld. Uit de aanvullende informatie van 23 februari 2024 van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat deze advocaat de opgeëiste persoon vertegenwoordigd heeft op de zittingsdagen in hoger beroep op 21 januari 2021 en 18 februari 2021, op welke dag de beslissing van
the Court of Appealin Katowice werd uitgesproken.
De rechtbank maakt uit het feit dat de opgeëiste persoon tot 2018 op zittingsdagen (in eerste aanleg) aanwezig was, op dat het adres dat hij in 2006 had opgegeven, in ieder geval toen nog niet gewijzigd was. Ook in 2021 werd post die aan hem gericht was, daar in ontvangst genomen door een volwassen huisgenoot.
Voorts en niet in de laatste plaats is het navolgende van belang voor de beoordeling van de rechtbank. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat zijn Poolse adres - op enig moment in 2019 en hangende de procedure in eerste aanleg naar Nederland is vertrokken, niet gewijzigd is. In Nederland heeft de opgeëiste persoon zich vervolgens niet ingeschreven op enig adres. Bij zijn aanhouding heeft hij zich geïdentificeerd met een vals identiteitsbewijs, waaruit blijkt dat hij “onder de radar” probeerde te blijven. Het is dus aan hem zelf te wijten dat eventuele oproepen voor de zitting in hoger beroep hem niet bereikt hebben. De strafzaak waarin de opgeëiste persoon gedurende een reeks van jaren betrokken was betrof een zeer spraakmakende zaak met veel aandacht vanuit de Poolse media vanwege de ernst van de feiten, en een procedure met meerdere instanties en herzieningen, waardoor het onaannemelijk is dat de opgeëiste persoon zich op geen enkele wijze bewust is geweest van het nog lopende proces. Bovendien was de opgeëiste persoon kennelijk op de vlucht voor de Poolse justitie zoals blijkt uit het gebruik van een vals identiteitsbewijs.
Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom in de onderhavige situatie worden vastgesteld dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon impliceert, omdat hij uit eigen beweging afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dan wel het aan hemzelf te wijten is dat oproepen voor dat proces hem niet bereikt hebben.