ECLI:NL:RBAMS:2024:2180

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
13-312867-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte in het kader van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot levenslange gevangenisstraf

Op 17 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door het Circuit Court in Katowice op 28 juni 2021, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. De rechtbank heeft de procesgang besproken, waarbij de opgeëiste persoon op 3 april 2024 is gehoord, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De verdediging voerde aan dat de overlevering geweigerd moest worden op basis van schending van verdedigingsrechten, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedure in hoger beroep in Polen. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon verantwoordelijk was voor zijn eigen bereikbaarheid.

De rechtbank oordeelde dat de overlevering niet in strijd was met de Overleveringswet (OLW) en dat er geen schending van de verdedigingsrechten had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon op eigen initiatief afstand had gedaan van zijn recht om in persoon aanwezig te zijn bij de rechtszittingen. Daarnaast werd de vraag behandeld of er een algemeen gevaar bestond voor schending van het recht op een eerlijk proces in Polen, wat door de verdediging werd ingeroepen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een individueel reëel gevaar van schending van dit recht.

Ten slotte werd het verweer van de verdediging met betrekking tot de levenslange gevangenisstraf verworpen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de Poolse wetgeving voldoende mogelijkheden biedt voor herziening van de straf. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan, waarbij werd vastgesteld dat de procedure in overeenstemming was met de relevante Europese en nationale wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-312867-23
Datum uitspraak: 17 april 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 5 februari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 juni 2021 door
the Circuit Court in Katowice, V Penal Division(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 3 april 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment of the Circuit Court in Katowicevan 2 december 2019, met kenmerk XVI K 31/16, waarover is geoordeeld in hoger beroep bij
Judgment of the Katowice Court of Appealvan 8 februari 2021, met kenmerk II AKa 231/20.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een levenslange vrijheidsstraf, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de overlevering geweigerd dient te worden nu de opgeëiste persoon in zijn verdedigingsrechten is geschaad.
De procedure in hoger beroep – die geleid heeft tot de beslissing van 8 februari 2021 van
the Katowice Court of Appeal– dient getoetst te worden aan artikel 12 OLW.
De opgeëiste persoon is tijdens de procedure in eerste aanleg verdedigd door een
ex officiotoegewezen advocaat: [advocaat]. Deze advocaat heeft ook hoger beroep ingesteld en hem in hoger beroep vertegenwoordigd. Uit het EAB of de aanvullende informatie blijkt echter niet dat de opgeëiste persoon op de hoogte was of kon zijn geweest van de procedure in hoger beroep. De
ex officioadvocaat is bovendien nooit gemachtigd door de opgeëiste persoon, wat ook door de Poolse autoriteiten wordt bevestigd in de aanvullende informatie van 29 februari 2024. De opgeëiste persoon was überhaupt niet op de hoogte van het door de raadsvrouw ingestelde hoger beroep. Er doet zich derhalve een situatie voor waarbij de verdachte niet in-persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, en zich geen van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden hebben voorgedaan.
Rest de vraag of de rechtbank dient af te zien van weigering. De verdediging is van mening dat hier geen reden voor is. Verder blijkt nergens uit dat er nog contact is geweest tussen de advocaat en de opgeëiste persoon na juni 2018. De opgeëiste persoon was immers niet op de hoogte (en kon ook niet op de hoogte zijn geweest) van het feit dat er sprake was van een procedure in hoger beroep.
Er blijkt weliswaar uit de aanvullende informatie van 28 maart 2024 dat er een adresinstructie is afgegeven, maar daarbij is tevens aangegeven dat deze adresinstructie in 2006 aan de opgeëiste persoon is verstrekt. Deze adresinstructie betrof een eerdere procedure: de opgeëiste persoon is namelijk reeds in 2007 door de rechtbank tot een levenslange gevangenisstraf veroordeeld, waarna dit vonnis in 2009 werd vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank in Katowice: deze heeft de opgeëiste persoon in 2015 vrijgesproken. In appel is dit vonnis vernietigd en is de zaak terugverwezen naar de rechtbank in Katowice, waarna de procedure begon te lopen die geleid heeft tot het vonnis van 2 december 2019 van de Circuit Court in Katowice (XVI K 31/16. Het kan niet zo zijn dat de adresinstructie uit 2006 nog steeds van kracht is. Uit de aanvullende informatie van 23 februari 2024 blijkt dat er nog gepoogd is om de opgeëiste persoon op te roepen voor het hoger beroep, maar uit niets blijkt dat die oproep de opgeëiste persoon daadwerkelijk heeft bereikt.
Er kan hierom niet tot het oordeel worden gekomen dat de opgeëiste persoon op ondubbelzinnige wijze of stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon aanwezig te zijn. Evenmin is hij kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Dat hij in eerste aanleg op een aantal zittingen aanwezig is geweest doet hier niet aan af, zo heeft de rechtbank eerder besloten. [4]
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat afgezien kan worden van de weigeringsgrond in artikel 12 OLW en dat overlevering geen schending oplevert van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
De opgeëiste persoon heeft in de aanloop naar de onderhavige procedure zijn adres opgegeven. Er is bovendien op 21 januari 2006 een adresinstructie afgegeven, zo blijkt uit de aanvullende informatie van 28 maart 2024. Er is wel sprake van een bijzondere procedure, met meerdere terugverwijzingen, maar ook wordt in de aanvullende informatie van 28 maart 2024 vermeld dat de toenmalige adresinstructie gold voor de gehele procedure, inclusief hoger beroepsprocedures. De oproepen voor de zittingsdagen in de procedure in hoger beroep zijn aan dit adres verzonden. Indien deze oproepen de opgeëiste persoon niet bereikt hebben omdat hij daar inmiddels niet meer woonde, is dat aan hemzelf te wijten.
Het was dus de verantwoordelijkheid van de opgeëiste persoon om op de hoogte te blijven van de voortgang van de procedure en eventuele adreswijzigingen door te geven. Het is zeker gezien de aard van de beschuldiging niet een procedure waarbij je zou vergeten dat die loopt. De opgeëiste persoon was op de hoogte, althans, hij had op de hoogte kunnen en moeten zijn, en het is aan hem te wijten als hij niet op de hoogte was.
Oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [5]
Om die reden valt de procedure voorafgaand aan het arrest van
the Katowice Court of Appealvan 8 februari 2021 (met kenmerk II AKa 231/20) onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Weliswaar heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit aangekruist dat de opgeëiste persoon vertegenwoordigd is door een gemachtigd advocaat en is in de aanvullende informatie van 23 februari 2024 van de uitvaardigende justitiële autoriteit aangegeven dat dit ook gold voor de procedure in hoger beroep. Uit de toelichting (zowel in het EAB als in de aanvullende informatie van 29 februari 2024) blijkt echter dat het om een
ex officioadvocaat ging, [advocaat], en dat de opgeëiste persoon deze advocaat niet gemachtigd had. Dat deze advocaat – zo blijkt uit de aanvullende informatie – ook in hoger beroep aanwezig was en optrad ten gunste van de opgeëiste persoon, doet hier niet aan af.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg op verschillende zittingsdagen in 2016, 2017 en 2018 aanwezig is geweest. In deze procedure werd hij al bijgestaan door [advocaat], die
ex officioals advocaat aan hem was toegewezen. Deze advocaat (met wie de opgeëiste persoon dus op enig moment contact moet hebben gehad) heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van
the Circuit Courtin Katowice van 2 december 2019 waarbij de opgeëiste persoon tot levenslang was veroordeeld. Uit de aanvullende informatie van 23 februari 2024 van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat deze advocaat de opgeëiste persoon vertegenwoordigd heeft op de zittingsdagen in hoger beroep op 21 januari 2021 en 18 februari 2021, op welke dag de beslissing van
the Court of Appealin Katowice werd uitgesproken.
De rechtbank maakt uit het feit dat de opgeëiste persoon tot 2018 op zittingsdagen (in eerste aanleg) aanwezig was, op dat het adres dat hij in 2006 had opgegeven, in ieder geval toen nog niet gewijzigd was. Ook in 2021 werd post die aan hem gericht was, daar in ontvangst genomen door een volwassen huisgenoot.
Voorts en niet in de laatste plaats is het navolgende van belang voor de beoordeling van de rechtbank. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat zijn Poolse adres - op enig moment in 2019 en hangende de procedure in eerste aanleg naar Nederland is vertrokken, niet gewijzigd is. In Nederland heeft de opgeëiste persoon zich vervolgens niet ingeschreven op enig adres. Bij zijn aanhouding heeft hij zich geïdentificeerd met een vals identiteitsbewijs, waaruit blijkt dat hij “onder de radar” probeerde te blijven. Het is dus aan hem zelf te wijten dat eventuele oproepen voor de zitting in hoger beroep hem niet bereikt hebben. De strafzaak waarin de opgeëiste persoon gedurende een reeks van jaren betrokken was betrof een zeer spraakmakende zaak met veel aandacht vanuit de Poolse media vanwege de ernst van de feiten, en een procedure met meerdere instanties en herzieningen, waardoor het onaannemelijk is dat de opgeëiste persoon zich op geen enkele wijze bewust is geweest van het nog lopende proces. Bovendien was de opgeëiste persoon kennelijk op de vlucht voor de Poolse justitie zoals blijkt uit het gebruik van een vals identiteitsbewijs.
Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom in de onderhavige situatie worden vastgesteld dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon impliceert, omdat hij uit eigen beweging afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dan wel het aan hemzelf te wijten is dat oproepen voor dat proces hem niet bereikt hebben.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 14 en 28, te weten:
-moord en doodslag, zware mishandeling
-opzettelijke brandstichting
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het reeds aangenomen algemene gevaar op schending van het grondrecht op een eerlijk proces ook specifiek van toepassing is op de opgeëiste persoon.
Gelet op de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon, de aard van de strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld en de feitelijke context van de uitvaardiging van het EAB is er sprake van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat het gevaar bestaat van een schending van het door artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de EU (Handvest) gewaarborgde grondrecht op een eerlijk proces wegens structurele of fundamentele gebreken met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht van de uitvaardigende lidstaat, als de opgeëiste persoon aan Polen wordt overgeleverd.
Allereerst is de procedure in hoger beroep behandeld onder leiding van twee NEO-KRS rechters. Vervolgens dient aangetoond te worden dat de structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak door middel van het aanvoeren van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de gebreken een invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak. Het is bijzonder lastig om tot concrete elementen te komen om zulke gebreken aan te tonen. Er zijn een aantal algemene eigenaardigheden, waaronder het feit dat er maar twee zittingsdagen voor de behandeling werden uitgetrokken, en dat de behandeling in absentia en zonder gemachtigd advocaat heeft plaatsgevonden. Ook verklaart de Poolse advocaat dat het onbegrijpelijk is dat er geen nieuw bewijs is ingebracht na de vrijspraak, en het alsnog tot een veroordeling is gekomen.
De opgeëiste persoon meent overigens dat de behandeling van zijn zaak in hoger beroep gedoemd was te mislukken vanwege zijn politieke verleden, waaronder zijn activisme (“de opgeëiste persoon schroomde niet om zeer actief actie te voeren”) tegen de regeringspartij PIS. Hij liep mee in demonstraties, was zeer fel in protesten tegen excessief politiegeweld, verstoorde pro-PIS-demonstraties, en is meerdere keren gearresteerd in verband met zijn politieke werkzaamheden. Dit maakt dat ook de tweede stap van het stappenplan inzake het vaststellen van een schending in het concrete geval van de opgeëiste persoon genomen kan worden, en de overlevering geweigerd dient te worden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat niet is aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Er is onvoldoende onderbouwing door de opgeëiste persoon aangeleverd om een dergelijk gevaar aan te nemen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de hiervoor beschreven stelling van de opgeëiste persoon dat hij zich in politieke zin kritisch heeft uitgelaten en dat dit tot deze uitkomst van het proces heeft geleid en daarmee de tweede stap kan worden genomen, op geen enkele wijze is onderbouwd.
Nu de opgeëiste persoon onvoldoende elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat – noch die doen vermoeden dat – die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de zin van artikel 47 Handvest en bestaat er ook geen aanleiding om aanvullende gegevens op te vragen. [7]
Het verweer wordt verworpen.

6.Verweer ten aanzien van levenslange gevangenisstraf

Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de tenuitvoerlegging van een levenslange gevangenisstraf in Polen strijdig is met artikel 3 EVRM. Daarbij is er op gewezen dat er een nieuwe wet in Polen in werking is getreden, de wet van 7 juli 2022, waarmee de mogelijkheid is geïntroduceerd tot het opleggen van een levenslange gevangenisstraf zonder de mogelijkheid van
parole.
Hierbij wordt verwezen naar een tijdschriftartikel ten aanzien van de eventuele effecten van deze mogelijkheid en de gevolgen hiervan ten aanzien van overlevering, en onverenigbaarheid van deze wet met artikel 3, EVRM. [8]
Uit het arrest van het EHRM inzake
Trabelsi v Belgium [9] leidt de verdediging af dat sprake is van schending van artikel 3 EVRM indien iemand wordt overgeleverd zonder dat duidelijk is hoe en onder welke omstandigheden door diegene een verzoek kan worden gedaan tot (vervroegde) vrijlating. In het onderhavige geval dient dit te leiden tot het geen gevolg geven aan het verzoek tot overlevering, dan wel aanhouding om nadere informatie in te winnen bij de Poolse autoriteiten.
(“the ECtHR has ruled that the transfer of a suspect, which must be clearly emphasized – and even to a state not bound by the ECHR, without establishing whether and under what conditions, in the event of a life sentence, it will be possible to apply for early release, violates article 3 ECHR”)
De behandeling van de zaak dient te worden aangehouden om informatie te verkrijgen over de status van de wet, of deze betrekking heeft op de situatie van de opgeëiste persoon, en wat de Poolse autoriteiten verklaren over de nieuwe wet en de mogelijke schending van artikel 3, EVRM.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen reden is om nadere informatie op te vragen. In het EAB wordt immers aangegeven dat het Poolse rechtssysteem de mogelijkheid biedt om een beroep te doen op “measures of clemency” en “conditional release”.
De rechtbank heeft al eerder in 2018 en in 2022 geoordeeld dat er in het kader van levenslange gevangenisstraf in Polen geen risico bestaat op een schending van artikel 3 EVRM. [10]
Oordeel van de rechtbank
Indien op een feit een levenslange gevangenisstraf is gesteld kan de overlevering op grond van artikel 5, onderdeel 2, Kaderbesluit 2002/584/JBZ afhankelijk worden gemaakt van de garantie dat:
“in het rechtsstelsel van de uitvaardigende lidstaat de mogelijkheid van herziening van de opgelegde straf of maatregel — op verzoek of ten minste na 20 jaar — bestaat, dan wel van toepassing van gratiemaatregelen waarvoor de betrokkene krachtens de nationale wetgeving of praktijk van die lidstaat in aanmerking kan komen, strekkende tot niet-uitvoering van die straf of maatregel”.
Voor wat betreft een overlevering door Nederland aan een andere lidstaat is deze bepaling echter niet geïmplementeerd in de OLW. Hetgeen in het EAB is aangegeven, is dan ook niet relevant. De rechtbank interpreteert het verweer van de raadsman dan ook als een verweer in de zin van artikel 11 OLW. Er dient dan allereerst een algemeen gevaar op schending van artikel 4 van het Handvest vastgesteld te worden. Het is dus de vraag of door de tenuitvoerlegging van levenslange gevangenisstraf ten aanzien van de opgeëiste persoon in Polen mogelijk sprake is van schending van zijn grondrechten in de zin van artikel 4 van het Handvest.
Uit het door de raadsman overgelegde tijdschriftartikel blijkt dat de wetgeving die het mogelijk maakt om een levenslange gevangenisstraf op te leggen zonder de mogelijkheid van
paroleop 1 oktober 2023 in werking is getreden. De onherroepelijke veroordeling van de opgeëiste persoon door het
Court of Appealin Katowice tot een levenslange gevangenisstraf dateert van 8 februari 2021. De rechtbank is niet gebleken dat de betreffende wet met terugwerkende kracht op een eerdere veroordeling van toepassing is.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van een algemeen gevaar dat voor personen die vóór 1 oktober 2023 in Polen onherroepelijk tot een levenslange gevangenisstraf zijn veroordeeld geen mogelijkheid tot verkorting van die straf bestaat – en dus niet is gebleken van een algemeen gevaar van een schending van artikel 4 van het Handvest – en ziet ook geen aanleiding om nadere vragen te stellen aan de justitiële autoriteit.
Bovendien wordt in onderdeel h) van het EAB het volgende genoemd:
“The legal system of the Republic of Poland allows the sentenced person to apply for the conditional release from serving the remaining penalty.”
Het voorgaande brengt mee dat in deze zaak in het midden kan blijven of een dergelijk algemeen gevaar wel bestaat voor personen die vanaf 1 oktober 2023 tot een levenslange gevangenisstraf worden veroordeeld.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7, 11 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Katowice, V Penal Division(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 17 april 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 11 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:7034.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
6.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
7.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).
8.T. Tyburycy en P. Rogoziński, 2023, ‘Consequences of introducing the possibility of imposing an
9.EHRM, 4 september 2014,
10.Rechtbank Amsterdam, 26 november 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:8508; Rechtbank Amsterdam, 1 november 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6464.