ECLI:NL:RBAMS:2018:8508

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2018
Publicatiedatum
29 november 2018
Zaaknummer
13.751689-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse rechtsstaat en levenslange gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 november 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van ernstige strafbare feiten, waaronder moord en mishandeling. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure doorlopen, waarbij verschillende zittingen zijn gehouden op 26 oktober, 9 november en 23 november 2018. Tijdens deze zittingen zijn vragen gesteld aan de Poolse justitiële autoriteiten over de rechtsstaat in Polen en de mogelijkheid van een levenslange gevangenisstraf. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 15 november 2018 de zorgen over de Poolse rechtsstaat en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht besproken. De rechtbank concludeert dat er geen reëel gevaar is dat de opgeëiste persoon een eerlijk proces zal worden onthouden in Polen, ondanks de zorgen over de rechtsstaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn genoemd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751689-18
RK-nummer: 18/6221
Datum uitspraak: 26 november 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 augustus 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 augustus 2018 door
Sąd Okręgowy (Regional Court in Szczecin), Polen, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [detentieadres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 oktober 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich laten bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. L.F. Bögemann, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft op voornoemde datum het onderzoek ter zitting geschorst voor bepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om nadere vragen aan de Poolse uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen.
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 9 november 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie
mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich laten bijstaan door zijn raadsvrouw,
mr. M.M.R. Slaghekke, advocaat te Amsterdam, die waarneemt voor mr. L.F. Bögemann, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Bij tussenuitspraak van 15 november 2018 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend en onmiddellijk geschorst tot de zitting van 23 november 2018 teneinde de Poolse justitiële autoriteiten nadere vragen te stellen over de Poolse rechtsstaat, artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (
hierna: Handvest), en over de mogelijk op te leggen levenslange gevangenisstraf, artikel 4 Handvest.
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 23 november 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie
mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon heeft zich laten bijstaan door zijn raadsvrouw,
mr. L.F. Bögemann, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
Met instemming van de officier van justitie en de raadsvrouw heeft de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter zitting van 9 november 2018.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable decision on remand in custody of the District Court in Myślibórz , 2nd Penal Divisionvan 27 augustus 2018 (II Kp 313/18).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Polen strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven
moord
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel
diefstal

5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

5.1
Poolse rechtsstaat, artikel 47 Handvest
5.1.1
Inleiding
Bij brief van 26 oktober 2018 hebben de Poolse justitiële autoriteiten de vragen betreffende de Poolse rechtsstaat beantwoord die de rechtbank in haar tussenuitspraak in de Poolse zaak van de opgeëiste persoon C. van 4 oktober 2018 heeft opgesteld [1] .
Bij tussenuitspraak van 15 november 2018 [2] heeft de rechtbank vervolgens de navolgende vragen gesteld:
ten aanzien van hetgeen in de brief van 26 oktober 2018 onder B door de Poolse justitiële autoriteit is aangevoerd
1. Wat houdt ‘
a decision on the discontinuation of proceedings’ in?
2. Betekent dit dat de
President of the Republiceen lopende strafrechtelijke procedure definitief kan beëindigen, of kan de strafprocedure hierna opnieuw worden gevoerd voor een andere rechter of een andere rechtbank?
ten aanzien van de verklaring van de opgeëiste persoon ter zitting van de Internationale rechtshulpkamer
1. Werkt de moeder en/of tante van [slachtoffer in de strafzaak] (opmerking rechtbank: slachtoffer in deze zaak) voor
the Regional Court in Szczecin, dan wel voor de andere instanties die bevoegd zijn voor de procedures waaraan deze opgeëiste persoon zal worden onderworpen?
2. Zo ja:
- wat is haar/hun functie(s)?
- wat zijn de bevoegdheden die uit haar/hun functie(s) voortvloeien?
- indien de moeder van [slachtoffer in de strafzaak] en/of de tante op enigerlei wijze
invloed zou(den) kunnen uitoefenen op het strafproces tegen de opgeëiste persoon, wat zijn dan de voorzieningen die kunnen worden getroffen om de
onafhankelijkheid van de behandelend(e) rechter/rechtbank te waarborgen?
De Poolse justitiële autoriteiten hebben het navolgende geantwoord:
Bij brief van 20 november 2018:

The Regional Court in Szczecin, the IIIrd Criminal Division in answer to the questions contained in your letter of the l6 November 2017 explains, that the formulation “decision on the discontinuance of proceedings” means in the Polish legal system a definitive termination of proceedings (…),
As regards the second issue raised by you, and namely the circumstance whether “the President of the Republic may terminate a criminal procedure or that it means that a criminal procedure may be conducted before another judge or court” so these issues are settled by the judgement, quoted by you in the introductions, of the Constitutional Tribunal of the 17th July 2018, reference symbol of files K 9/17 together with the reasons for this judgement. According to this judgement, the exercise by the President of the right of grace, which is constitutionally vested in him, and the application of the individual abolition even before the passing of final and binding judgement, does not constitute a violation of the principle of the trisection of authority and restriction of the right to court, which in the opinion of the commentators cited in the reasons for the a/m judgement, results from the circumstance, that the constitutional notion “of the right of grace” has a wider meaning than the code notion “pardon” and in so far as the second notion concerns strictly the release or mitigation of a final and binding conviction, so in the first notion may also lie contained the act of individual abolition.(…)
Bij brief van 21 november 2018:
“(…) I kindly inform that in the Regional Court in Szczecin (…) is not employed a person with the name [achternaam slachtoffer in strafzaak] . At the same time, I inform that with reference to the question contained in item H of the letter of the a/m Public Prosecutor’s Office, the Court of this place has no knowledge to such an extent.
Whereas from the information obtained from the district courts of the Regional Court in Szczecin it follows that:
1. (…),
2. In the District Court in Myślibórz (…) is employed Mrs [moeder slachtoffer in strafzaak] [the mother of [slachtoffer in de strafzaak] ], on the post of a senior court secretary (…), performing the function of the deputy manager of the secretariat (…) of the IInd Criminal Division (…) and mrs [neef slachtoffer in strafzaak] [the cousin of [slachtoffer in de strafzaak] and the daughter of the sister of [moeder slachtoffer in strafzaak] ], on the post of a senior court secretary (…), performing the function of the manager of the secretariat (…) of the IInd Criminal Division (…)”.
Bij brief van 20 november 2018 (de rechtbank begrijpt:22november 2018):

The Regional Court in Szczecin, the IIIrd Criminal Division (…) in answer to the question contained in your letter of the 22nd November 2018, confirms that (…) Mrs [moeder slachtoffer in strafzaak] and Mrs [neef slachtoffer in strafzaak] do not perform any adjudicating functions, they perform only administrative functions.
At the same time the Court indicates, that the Polish criminal procedure provides for a possibility of moving, by a party to proceedings, for an exclusion of a judge, if there would exist a circumstance of such a kind, that it could raise justified doubts with regard to the impartiality in a given case, and therefore if the sentenced person would have, in spite of the above described circumstance, any doubts, he may in the course of the proceeding before this court, submit a suitable motion on the grounds of art. 41 § 1 of the Polish criminal code.
5.1.2
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd. Zakelijk weergegeven heeft zij haar standpunt als volgt onderbouwd.
De nadere antwoorden die de Poolse justitiële autoriteiten hebben verstrekt ten aanzien van onderdeel B uit hun brief van 26 oktober 2018, nemen de zorgen betreffende de rechtsstaat in Polen niet weg. Een zaak kan worden geseponeerd en nadien klaarblijkelijk weer bij een nieuwe rechter worden aangebracht. De antwoorden versterken de (dreigende) schending op individueel niveau waardoor de overlevering moet worden geweigerd.
De moeder en nicht van het slachtoffer werken bij de rechtbank in Myślibórz . Zij zijn daar als senior secretaris werkzaam en zijn beiden hoofd van de afdeling voor de divisie strafzaken. Myślibórz betreft een nevenzittingsplaats van de rechtbank in Szczecin die het EAB heeft uitgevaardigd. Het initiatief om een EAB uit te vaardigen lag echter bij de rechtbank in Myślibórz . Dit roept vragen op over de onpartijdigheid die niet worden weggenomen door de mededeling dat de moeder en de nicht van het slachtoffer enkel administratie functies hebben. Ook de mededeling dat een rechter kan worden gewraakt als deze niet onpartijdig is, biedt geen garantie voor een eerlijk proces.
5.1.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft hiertegen aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat er geen sprake van is dat de opgeëiste persoon geen eerlijk proces zal krijgen in Polen.
In de aanvullende informatie betreffende onderdeel B uit de brief van 26 oktober 2018 spreken de Poolse justitiële autoriteiten over een ‘
definitive termination’. Hiermee is de vraag van de rechtbank beantwoord en zijn de zorgen voor deze bedreiging weggenomen.
Met betrekking tot de familieleden van het slachtoffer heeft de officier van justitie aangevoerd dat
the Regional Court in Szczecinhet EAB heeft uitgevaardigd en dat
the District Court in Myślibórz , 2nd Penal Division, waar de moeder en nicht van het slachtoffer werken, geen nevenvestiging is van de uitvaardigende justitiële autoriteit. Daarnaast hebben de familieleden een puur administratieve functie en hebben zij niets met de toewijzing en de beoordeling van de strafzaak van de opgeëiste persoon te maken.
5.1.4
Oordeel van de rechtbank
5.1.4.1 Inleiding
Uit het arrest LM van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) in de zaak C-216/18 PPU, volgt dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit achtereenvolgens de volgende drie vragen dient te beantwoorden bij een mogelijke schending van het recht op een eerlijk proces:
1. Dreigt een reëel gevaar dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast wegens structurele of fundamentele gebreken wat de rechterlijke macht van de uitvaardigende lidstaat betreft, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van die staat in gevaar brengen? Zo ja:
2. In hoeverre kunnen de structurele of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van de uitvaardigende lidstaat betreft, zoals die uit de ter beschikking staande gegevens blijken, gevolgen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties van die staat die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen? Zo ja:
3. Zijn er, in het licht van de specifieke zorgen die de opgeëiste persoon tot uitdrukking heeft gebracht en de eventueel door hem verstrekte inlichtingen, zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat hij een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt.
In haar uitspraak van 4 oktober 2018 heeft de rechtbank vraag 1 bevestigend beantwoord ten aanzien van de Poolse situatie.
De rechtbank stelt vast dat de tweede vraag, namelijk of de vastgestelde structurele gebreken negatieve gevolgen
kunnen hebbenop het niveau van de rechterlijke instanties van die staat die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen, gelet op de beantwoording van de gestelde vragen in beginsel eveneens bevestigend kan worden beantwoord.
Dit leidt er toe dat de rechtbank nu vraag 3 moet beantwoorden en daarbij moet meewegen hetgeen bekend is geworden bij de beantwoording van vraag 1 en 2. Bij de beantwoording van vraag 3 heeft het debat zich toegespitst op de ‘
discontinuation of the proceedings’ en de rol van de familie van het slachtoffer.
5.1.4.2 Betreffende de ‘decision on the discontinuation of proceedings’
Ten aanzien van de mededelingen in de brief van 26 oktober 2018 onder B, alsmede de beantwoording van de nader gestelde vragen hierover op 20 november 2018, overweegt de rechtbank het volgende.
De Poolse justitiële autoriteiten hebben aangegeven dat
a decision on the discontinuation of proceedingsnaar Pools recht inhoudt dat er van een definitieve beëindiging van de procedure sprake is (“
a definitive termination of proceedings”). Dit houdt naar het oordeel van de rechtbank in dat een eenmaal beëindigde strafprocedure niet opnieuw kan worden gestart en deze beslissing in ieder geval niet kan worden aangewend om een strafzaak voor een andere rechterlijke instantie aan te brengen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft dit geen relevante negatieve gevolgen op het niveau van de rechtbank Szczecin die bevoegd is voor de strafprocedure waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
De brief van de Poolse justitiële autoriteiten van 26 oktober 2018, onder A, C, D en E bevat ook overigens geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de strafzaak tegen de opgeëiste persoon bij
the Regional Court in Szczecindaadwerkelijk negatief zal worden beïnvloed door de eerder genoemde gebreken. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank ook in zoverre niet dat de opgeëiste persoon na overlevering aan Polen een reëel gevaar loopt om geen eerlijk proces te krijgen bij de rechtbank in Szczecin.
5.1.4.3 Betreffende de familieleden van het slachtoffer die bij een Poolse rechtbank
werkzaam zijn
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat de moeder en de nicht van het slachtoffer beiden als
senior court secretarybij
the District Court in Myślibórzwerken - dat het nationale aanhoudingsbevel dat aan het EAB ten grondslag ligt heeft uitgevaardigd - en respectievelijk als
deputy manager of the secretariaten
manager of the secretariat of the IInd
Criminal Divisionfungeren, een bijzondere situatie oplevert.
Uit de aanvullende informatie van de Poolse justitiële autoriteiten blijkt echter dat beide familieleden
nietwerken bij de rechtbank die de strafzaak tegen de opgeëiste persoon zal behandelen (
the Regional Court in Szczecin). Evenmin beschikt de rechtbank over informatie waaruit blijkt dat zij op enigerlei wijze bij
the Regional Court in Szczecinbetrokken zijn.
In de aanvullende informatie van 22 november 2018 hebben de Poolse justitiële autoriteiten voorts het volgende te kennen gegeven ten aanzien van de familieleden:

(they) do not perform any adjudicating functions, they perform only administrative functions (…)”
De rechtbank beschikt niet over aanknopingspunten die aanleiding geven om aan deze mededeling te twijfelen.
Om die reden is de rechtbank van oordeel dat ook de omstandigheid dat familieleden van het slachtoffer bij de rechtbank werken die het nationale aanhoudingsbevel heeft afgegeven, geen gevolgen heeft op het niveau van de rechtbank in Szczecin waarvoor het strafproces van de opgeëiste persoon zal plaatsvinden.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat er sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, nu noch zijn persoonlijke situatie, noch de aard van de strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd, noch de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt tot een dergelijke conclusie aanleiding geeft.
5.2
Levenslange gevangenisstraf, artikel 4 Handvest
5.2.1
Inleiding
Bij voornoemde tussenuitspraak van 15 november 2018 heeft de rechtbank ten aanzien van de mogelijkheid dat op grond van de geldende Poolse wetgeving bij een veroordeling voor moord een tijdelijke gevangenisstraf van maximaal 25 jaar of een levenslange gevangenisstraf kan worden opgelegd, de volgende vragen gesteld:
Bevat de Poolse wetgeving – buiten de in de verstrekte informatie genoemde mogelijkheid van gratie direct na het onherroepelijk worden van het vonnis – nog een regeling tot herbeoordeling van levenslange gevangenisstraffen?
Zo ja, hoe luidt de inhoud van deze regeling?
Bij brief van 20 november 2018 hebben de Poolse justitiële autoriteiten deze vraag als volgt beantwoord:

Whereas within the scope of information whether the Polish legislation apart from the pardon, provides for a conditional release of a sentenced person after a certain time, the Court of this place explains, that this issue is regulated by art. 78 of the Polish criminal code, pursuant to the contents of which, (…) a person sentenced to life imprisonment may be conditionally released after the serving of 25 years.
5.2.2
Standpunt van de raadsvrouw
De Poolse justitiële autoriteiten hebben aangegeven dat indien een levenslange gevangenisstraf wordt opgelegd, de opgeëiste persoon na 25 jaar vervroegd vrij kan komen. Verdere regelgeving, waarin is uitgewerkt aan welke voorwaarden de veroordeelde moet voldoen om in aanmerking te komen voor vervroegde vrijlating, is niet voorhanden. Evenmin is de vraag hoe de herbeoordeling procedureel is gewaarborgd beantwoord. Dat geen aandacht wordt besteed aan de objectieve criteria die op voorhand kenbaar moeten zijn voor de veroordeelde en dat er voldoende procedurele waarborgen moeten zijn zodat de mogelijkheid tot vervroegde invrijheidsstelling geen wassen neus betreft, leidt tot de conclusie dat die regelgeving in Polen niet bestaat. Daarom dient ten aanzien van de verdenking van moord de overlevering te worden geweigerd.
5.2.3
Standpunt van de officier van justitie
De Poolse justitiële autoriteiten hebben bevestigd dat indien de opgeëiste persoon tot een levenslange gevangenisstraf wordt veroordeeld, hij na 25 jaar een verzoek om invrijheidsstelling kan doen. Dit is toereikend voor overlevering. Verder kan worden aangenomen dat Poolse rechters zich aan de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Vinter houden.
5.2.4
Oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 5 van het kaderbesluit EAB kan indien het feit dat aan het EAB ten grondslag ligt strafbaar is gesteld met een levenslange gevangenisstraf, de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat in het rechtsstelsel van de uitvaardigende staat de mogelijkheid van herziening van de opgelegde straf – op verzoek of tenminste na 20 jaar – bestaat, dan wel van toepassing van gratiemaatregelen waarvoor de betrokkene krachtens de nationale wetgeving of praktijk van die lidstaat in aanmerking kan komen, strekkende tot niet uitvoering van die straf. Naar het oordeel van de rechtbank volgt daaruit dat als in het recht van de uitvaardigende lidstaat een mogelijkheid van herziening van de opgelegde straf of maatregel — op verzoek of ten minste na 20 jaar — bestaat dit voldoende is om, gelet op het vertrouwensbeginsel, hiervan uit te gaan en overlevering toe te staan.
Gelet op de bij brief van 30 oktober 2018 door de Poolse justitiële autoriteiten verstrekte informatie, bestond bij de rechtbank twijfel of het Poolse recht een herzieningsmogelijkheid bevat indien een levenslange gevangenisstraf wordt opgelegd. Uit de aanvullende informatie van 20 november 2018 blijkt dat dit het geval is. Er bestaat een wettelijke mogelijkheid om na 25 jaar te verzoeken om een vervroegde invrijheidsstelling. In het kader van het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank er van uit dat in Polen aan de criteria die voortvloeien uit de rechtspraak van het EHRM betreffende de toepassing en tenuitvoerlegging van levenslange gevangenisstraffen - namelijk dat er een vooruitzicht op invrijheidstelling wordt geboden en er een mechanisme dient te bestaan, waarbij getoetst wordt of zich zodanige veranderingen aan de zijde van de veroordeelde hebben voltrokken en zodanige vooruitgang is geboekt in zijn of haar resocialisatie, dat verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf niet langer is gerechtvaardigd - is voldaan. Kortgezegd dat het arrest Vinter vs UK van het EHRM, in acht wordt genomen. Er zijn geen aanknopingspunten voorhanden om hieromtrent tot een ander oordeel te komen.
In het licht van het vorenstaande is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een algemeen risico dat opgeëiste personen die in Polen tot een levenslange gevangenisstraf worden veroordeeld, het risico lopen op een schending van artikel 4 Handvest.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 282, 289, 300, 304 en 310 Wetboek van Strafrecht, en 2, 5, en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Sąd Okręgowy (Regional Court in Szczecin)ten behoeve van het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.C.P. de Ridder en I. Verstraeten-Jochemsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 november 2018.
De oudste rechter is buiten staat deze
uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.