ECLI:NL:RBAMS:2022:7034

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
13/161331-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van schending van verdedigingsrechten in Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Ostrołęka Regional Court in Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1988 in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het beslissen op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor er geen grondslag meer bestond voor de gevangenhouding van de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering geweigerd moet worden omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de zittingen die tot de straf hebben geleid en er geen gemachtigd advocaat aanwezig was. De officier van justitie betoogde echter dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat hij stilzwijgend afstand had gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de zittingen en dat de overlevering zou leiden tot een schending van zijn verdedigingsrechten. Daarom heeft de rechtbank de overlevering geweigerd op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen aanleiding was om af te zien van de toepassing van deze weigeringsgrond, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/161331-22 (EAB I)
RK nummer: 22/3428
Datum uitspraak: 11 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 1 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 mei 2022 door de
Ostrołęka Regional Court, Second Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres]
,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 september 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgementvan de
District Court in Pultuskvan 6 februari 2018 (referentie: II K 372/17). Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 7 september 2022 en 26 september 2022 blijkt dat er in hoger beroep op 19 april 2018 arrest is gewezen door de
Ostrołęka Regional Court.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 8 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman stelt dat de overlevering dient te worden geweigerd. De opgeëiste persoon was niet op de hoogte van de zittingen die tot de straf hebben geleid. Bij de zittingen is geen gemachtigd advocaat aanwezig geweest en ook is er geen advocaat gemachtigd om hoger beroep in te stellen. De oproeping voor de zitting in hoger beroep is niet in persoon aan de opgeëiste persoon betekend, maar afgegeven op het adres van zijn ouders aan ‘een volwassen persoon’. In de aanvullende informatie van 26 september 2022 wordt gesproken over aanzegging van de opgeëiste persoon op een vorige zitting, maar in hoger beroep is er maar één zitting geweest, waar de opgeëiste persoon niet is verschenen.
De officier van justitie betoogt dat de overlevering kan worden toegestaan. Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure. In eerste aanleg is hij namelijk in persoon opgeroepen. Ook heeft hij een zogenaamde ‘adresinstructie’ ontvangen. Vervolgens is er appel ingesteld en is de opgeëiste persoon opgeroepen voor de zitting in hoger beroep op het door hem opgegeven adres. Daarnaast is de datum van de zitting in hoger beroep aan de opgeëiste persoon aangezegd. De opgeëiste persoon heeft stilzwijgend afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
De rechtbank overweegt dat uit het EAB en de aanvullende informatie niet volgt wat de omvang van de beoordeling in hoger beroep is geweest. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en de straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1]
Nu er al meerdere keren aanvullende informatie is gevraagd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit en de beslistermijn is verstreken, ziet de rechtbank geen ruimte om dit nogmaals na te vragen. Nu niet is uitgesloten dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en de straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld, zal de rechtbank daarom - naast de procedure in eerste aanleg - ook de procedure in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW
.
Procedure in eerste aanleg
Uit de aanvullende informatie van 27 september 2022 blijkt dat er in eerste aanleg zes zittingen zijn geweest. De opgeëiste persoon was volgens de aanvullende informatie van 7 september 2022 slechts bij één zitting aanwezig. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom niet komen vast te staan dat het vonnis is gewezen, terwijl de verdachte aanwezig was bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid. Op basis van de stukken kan de rechtbank ook niet vaststellen dat zich één van de in artikel 12, onder a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. De rechtbank kan de overlevering derhalve op grond van artikel 12 OLW weigeren.
Procedure in hoger beroep
Uit de stukken blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op de zitting in hoger beroep. Evenmin kan op basis van de stukken worden vastgesteld dat zich één van de in artikel 12, onder a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. De rechtbank kan de overlevering derhalve op grond van artikel 12 OLW weigeren.
De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om af te zien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren, om de volgende redenen.
De opgeëiste persoon was niet aanwezig toen het vonnis in eerste aanleg werd uitgesproken en het vonnis in eerste aanleg is niet aan hem betekend. De rechtbank kan dus niet vaststellen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van dit vonnis. Het hoger beroep is vervolgens ingesteld door een ex officio advocaat. De rechtbank kan evenmin vaststellen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure in hoger beroep. In de aanvullende informatie van 26 september 2022 is vermeld dat de opgeëiste persoon op de vorige zitting is geïnformeerd over de datum van de zitting in hoger beroep van 19 april 2018. Dit roept vragen op omdat uit de aanvullende informatie van 26 en 27 september 2022 blijkt dat er in hoger beroep maar één zitting is geweest. Weliswaar heeft de opgeëiste persoon voorafgaand aan de procedure in eerste aanleg een zogenaamde ‘adresinstructie’ ontvangen, maar uit de aanvullende informatie volgt niet zonder meer dat die instructie ook geldt voor een eventuele procedure in hoger beroep. Ook anderszins is niet gebleken dat de opgeëiste persoon op de hoogte had kunnen of moeten zijn van de procedure in hoger beroep.
De rechtbank kan daarom ook niet tot het oordeel komen dat de opgeëiste persoon in deze situatie op ondubbelzinnige wijze uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon aanwezig te zijn. Evenmin is hij kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie.
Zoals hiervoor al is overwogen, is er al meerdere keren aanvullende informatie gevraagd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit en is de beslistermijn verstreken. De rechtbank ziet daarom geen ruimte voor het stellen van nadere vragen.
Onder deze omstandigheden kan de rechtbank niet vaststellen dat overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt en zal de rechtbank de overlevering weigeren.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 12 OLW.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Ostrołęka Regional Court, Second Criminal Division(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas).