ECLI:NL:RBAMS:2024:1992

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
13-107534-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot opheffing van inverzekeringstelling in verband met Europees Aanhoudingsbevel

Op 5 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam, in de Internationale rechtshulpkamer, een beslissing genomen over de inverzekeringstelling van een opgeëiste persoon, geboren in Roemenië en momenteel gedetineerd in Nederland. De opgeëiste persoon was op 28 maart 2024 aangehouden op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft het dossier bestudeerd, inclusief het proces-verbaal van verhoor en de stukken van de officier van justitie. Eerder was er al een procedure geweest met betrekking tot dit EAB, die eindigde in de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar eerdere uitspraken waarin werd vastgesteld dat er een reëel gevaar bestond voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in Roemenië, wat in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat, gezien de eerdere niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie en de omstandigheden van de zaak, de overleveringsdetentie opgeheven moet worden. De beslissing is genomen in overeenstemming met artikel 21 van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Internationale rechtshulpkamer

Parketnummer : 13-107534-24

Beslissing toetsing inverzekeringstelling

De autoriteiten van Roemenië hebben om overlevering verzocht van de opgeëiste persoon:

[opgeëiste persoon] ,

geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] (Roemenië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
nu gedetineerd in [detentieplaats] .
Raadsvrouw mr. N.M. Delsing.
De opgeëiste persoon is op 28 maart 2024 aangehouden op grond van een Europees Aanhoudingsbevel. De rechtbank heeft kennis genomen van het dossier, waaronder het
bevel tot inverzekeringstelling en voortzetting inverzekeringstellingvan 29 maart 2024 van de officier van justitie en het proces-verbaal van verhoor van de opgeëiste persoon bij de officier van justitie van diezelfde datum.
De rechtbank verwijst naar haar beslissing van 25 november 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:5778), waarin onder meer als volgt is overwogen:
Om te verzekeren dat, los van een verzoek om opheffing, steeds spoedig na de aanhouding een rechterlijke toets plaatsvindt of de overleveringsdetentie wordt voortgezet, legt de rechtbank artikel 21, negende lid, OLW zo uit, dat zij verplicht is om steeds kort na het bevel tot inverzekeringstelling als bedoeld in artikel 21, achtste lid, OLW ambtshalve gebruik te maken van de bevoegdheid om te beoordelen en te beslissen of dat bevel gehandhaafd blijft.
Deze rechterlijke toetsing vindt thans, korte tijd na het bevel tot inverzekeringstelling en dus spoedig na de aanhouding, plaats.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het EAB. De rechtbank stelt vast dat bij uitspraak van 29 augustus 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:6595) de officier van justitie niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vordering tot het in behandeling nemen van ditzelfde EAB, wegens overschrijding van de redelijke termijn, nadat de rechtbank eerder op 21 juli 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2017:414) de beslissing over de overlevering had uitgesteld in verband met haar bij uitspraak van 28 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:2630) gegeven oordeel dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië voor de opgeëiste persoon sprake is van een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De reden dat de overleveringsprocedure destijds is geëindigd in een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie – en niet in een weigering van de overlevering – is louter gelegen in de omstandigheid dat sprake was van een situatie als genoemd in artikel 11 OLW gelezen in samenhang met het arrest van Aranyosi en Căldăraru [1] die niet voorkomt onder de limitatieve weigeringsgronden.
Naar het oordeel van de rechtbank moet daarom haar rechtspraak over Europese aanhoudingsbevelen waarop al onherroepelijk is beslist analoog worden toegepast, [2] ook al is hier geen sprake van een eerdere onherroepelijke uitspraak waarbij de overlevering is toegestaan of geweigerd.
De rechtbank is op grond van bovengenoemde van oordeel dat de overleveringsdetentie moet worden opgeheven.
Gelet op artikel 21 van de Overleveringswet.

BESLISSING

De rechtbank beslist:

- dat het bevel tot inverzekeringstelling en de overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon]worden opgeheven.
Deze beslissing is genomen op 05 april 2024 door
mr. E.G.M.M. van Gessel, rechter,
en in tegenwoordigheid van I.M.A. de Vries, griffier.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198.
2.Zie ECLl:NL:RBAMS:2023:1661.