Op 5 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam, in de Internationale rechtshulpkamer, een beslissing genomen over de inverzekeringstelling van een opgeëiste persoon, geboren in Roemenië en momenteel gedetineerd in Nederland. De opgeëiste persoon was op 28 maart 2024 aangehouden op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft het dossier bestudeerd, inclusief het proces-verbaal van verhoor en de stukken van de officier van justitie. Eerder was er al een procedure geweest met betrekking tot dit EAB, die eindigde in de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar eerdere uitspraken waarin werd vastgesteld dat er een reëel gevaar bestond voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in Roemenië, wat in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat, gezien de eerdere niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie en de omstandigheden van de zaak, de overleveringsdetentie opgeheven moet worden. De beslissing is genomen in overeenstemming met artikel 21 van de Overleveringswet.