2.3Oordeel van de rechtbank
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft in een lange reeks van arresten schendingen van artikel 3 EVRM vastgesteld vanwege overbevolking van de gevangenissen in Roemenië al dan niet in samenhang met een of meer andere detentieomstandigheden. Ook recentelijk heeft het Hof nog zulke schendingen vastgesteld (zie bijv. EHRM 3 maart 2016, 57831/13, 68807/13, 69701/13, 69716/13, 80547/13, 142/14, 1730/14, 17108/14, 20213/14, 21880/14 en 29617/14 (Chiriac e.a./Roemenië); EHRM 15 maart 2016, 77444/13 (Rebegea/Roemenië); EHRM 7 april 2016, 32435/13, 34092/14, 46833/14, 48459/14, 49302/14, 51491/14, 52446/14, 53438/14, 54354/14, 54542/14, 54682/14, 55491/14, 56258/14, 58288/14, 59242/14, 60919/14, 61680/14 en 62661/14 (Matei e.a./Roemenië)). Deze laatste arresten hebben onder meer betrekking op detentieperioden in de jaren 2013, 2014 en 2015.
Op basis van deze arresten en het
Rapport au Gouvernement de la Roumanie relatif à la visite effectuée en Roumanie par le Comité européen pour la prévention de la torture et des peines ou traitements inhumains ou dégradants (CPT) du 5 au 17 juin 2014, CPT/Inf (2015) 31 van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT), heeft de rechtbank vastgesteld dat er vanwege de
algemenedetentieomstandigheden in Roemenië, met name vanwege overbevolking in de gevangenissen, een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest).
In zo een geval rust op de rechtbank de verplichting om te beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat
de opgeëiste persoondit gevaar zal lopen vanwege de te verwachten omstandigheden van zijn detentie in de uitvaardigende lidstaat (zie
Aranyosi en Căldăraru, punt 92).
Daarom zijn aan de uitvaardigende justitiële autoriteit vragen gesteld, opdat deze alle noodzakelijke aanvullende gegevens verstrekt met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting in de uitvaardigende lidstaat zal worden gedetineerd (
Aranyosi en Căldăraru, punt 95).
Door de Roemeense autoriteiten verstrekte aanvullende gegevens
Bij faxbericht van 12 april 2016 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit aanvullende gegevens verstrekt, die vervat zijn in:
- een brief van de
National Administration of Penitentiariesvan 12 april 2016 en
- een brief van de
Director Galati Penitenciaryvan 12 april 2016.
De brief van de
National Administration of Penitentiariesbevat een algemene uiteenzetting van de regelgeving inzake de selectie van de gevangenis, van de regelgeving inzake de verschillende detentieregimes en van omstandigheden als medische bijstand, voeding, luchten en activiteiten.
In het bijzonder houdt deze brief het volgende in:
- een gedetineerde zit zijn straf uit in een gevangenis die zo dicht mogelijk is gelegen bij de woonplaats van die gedetineerde;
- na een quarantaineperiode van ongeveer eenentwintig dagen wordt provisioneel het toepasselijke detentieregime toegepast. Dat regime is afhankelijk van de duur van de vrijheidsstraf;
- op een later moment wordt het detentieregime definitief vastgesteld, waarbij een reeks van factoren (a tot en met g) van belang is;
- gezien deze factoren zijn de gevangenissen waarin de opgeëiste persoon zijn straf kan uitzitten die in de nabijheid van zijn woonplaats zijn gelegen de gevangenissen in Galaţi (gesloten regime en maximum beveiligd regime) en Brăila (open regime en semi-open regime);
- de
National Administration of Penitentiariesgarandeert dat de betrokkene “2 m2 or 3 m2 of personal space in which are included the pertaining bed and the furniture” ter beschikking staat;
- de Roemeense gevangenissen bieden toegang aan “the representatives of control bodies that function based on the international treaties and conventions to which Romania is part, in order to evaluate detention conditions”;
- de Ombudsman “has the possibility to verify the observance of the rights and detention conditions provided to the imprisoned persons from the detention locations subordinated to the National Administration of Penitentiaries”.
De brief van de
Director Galati Penitenciaryhoudt het volgende in:
“(…)
1. According to Decision nr. 564/2013, Galati Prison encloses the following types of
detainees:
Preventive arrest at judicial authorities in Galati and Braila Counties
Convicted permanently in closed regime with residence in Galati and Braila Counties
Convicted permanently in maximum security regime with residence in Galati ,
Vrancea , Buzau and Braila Counties
Convicted permanently in open regime only for productive activities
(…)
2. At the penitentiary Galati , all detention rooms (with the related annexes and food room)
have an area of approximately 24 m2 and 72mc.
3. Without outbuildings, the detention rooms have an area of approximately 18 m2 and
52 mc.
According to the execution regime that shall be established for the defendant and
according to the number of the detainees that will be accommodated in the same room, the
detainee shall have a given area. Considering the amount of penalty that the defendant has to
execute, respectively 2 years and 4 months, the detainee would serve his sentence in semi
open regime. In accordance with OMI 433/2013, article 1, paragraph 3, letter b, the rooms accomodation must provide at least 6 cubic meters of air per person deprived of liberty, framed in semi-open or open regime.
Please note that, in accordance with the above mentioned decision, nr. 564/2013, the
Braila Penitenciary encloses deteinees in semi-open and open regime with residence in Galati and Braila . We must also mention that we have no knowledge concerning the accomodation
conditions from Braiala Penitenciary.
Exceptionally, the nature and the way of committing the crime, the convicted person
and his behavior until the determining the regime of enforcement may determine the inclusion
of a person convicted enforcement regime immediately below or next higher in degree of
severity, under the conditions established by the implementing regulation of this law.
In Galati Penitenciary the space average that may be assured to the detainees is of 2 m2
4. 1f the defendant shall execute the punishment in semi-open regime, concerning the
activities performed, according to Law 254/2013, art 37, paragraph 3 and 4:
(…)
If he/she shall execute the punishment in closed regime concerning the activities performed, according to Law 245/2013, paragraph 3 and 4:
(…)
According to GO nr.1897 / 2008, 109,, paragraph 1: (…)”
Beoordeling van de aanvullende gegevens
Uit de brief van de
National Administration of Penitentiariesen de brief van de
Director Galati Penitenciary, in onderlinge samenhang beschouwd, volgt dat de opgeëiste persoon bij plaatsing in de gevangenis in Galaţi gemiddeld 2 m2 en bij plaatsing in de gevangenis in Brăila 2 m2
of3 m2 “personal space” ter beschikking zal staan. Volgens de brief van de
Director Galati Penitenciarywordt de opgeëiste persoon naar verwachting in het semi-open regime geplaatst. Aangezien uit de aanvullende gegevens niet blijkt dat in de gevangenis in Galaţi het semi-open detentieregime wordt toegepast, gaat de rechtbank ervan uit dat de opgeëiste persoon naar verwachting in de gevangenis in Brăila wordt geplaatst.
Zoals gezegd, heeft de opgeëiste persoon in de gevangenis in Brăila 2 m2
of3 m2 “personal space” ter beschikking. Gelet op deze mededeling dient ervan uit te worden gegaan dat de kans op beide mogelijkheden even groot is. De rechtbank zal daarom uitgaan van het laagste aantal, te weten 2 m2 “personal space”.
Een hoeveelheid van 2 m2 “personal space” levert volgens de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens een “strong presumption” op dat de detentieomstandigheden vernederend in de zin van artikel 3 EVRM – en dus, gelet op art. 52 lid 3 Handvest, vernederend in de zin van artikel 4 Handvest – zijn. Zoals de officier van justitie heeft betoogd sluit het Europees Hof voor de Rechten van de Mens evenwel niet uit dat deze “presumption” wordt weerlegd door het cumulatieve effect van alle detentieomstandigheden. Van belang kunnen bijvoorbeeld zijn de bewegingsvrijheid van gedetineerden in de gevangenis, de onbelemmerde toegang tot natuurlijk licht en lucht en relatief lange dagelijkse periodes van “outdoor exercises” (
Varga e.a./Hongarije, § 77).
De rechtbank stelt voorop dat indien de uitvaardigende justitiële autoriteit zou menen dat van dergelijke “compenserende” omstandigheden sprake is, verwacht mag worden dat zij hiervan een gemotiveerde en gedetailleerde opgave doet. De rechtbank beschikt niet over gegevens inzake de detentieomstandigheden in de gevangenis in Brăila waaruit zij zulke “compenserende” omstandigheden kan afleiden.
Weliswaar bevatten beide brieven een uiteenzetting van de regelgeving inzake de detentieregimes, maar deze uiteenzetting is niet zodanig gedetailleerd dat de rechtbank kan toetsen of de feitelijke detentieomstandigheden in de gevangenis in Brăila in hun geheel zodanig gunstig zijn, dat deze het op zichzelf onvoldoende aantal m2 “personal space” zouden kunnen compenseren.
De rechtbank voegt hier nog aan toe dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens recentelijk een schending van artikel 3 EVRM heeft geconstateerd vanwege de detentieomstandigheden in de gevangenis in Brăila (detentieperiode van twee jaren en negen maanden vanaf 31 mei 2013; 1,23-3,55 m2; “specific grievances: overcrowding, lack of adequate light and ventilation, insufficient sanitary facilities and access to showers”) (
Matei e.a./Roemenië, hierboven genoemd).
Ook indien de opgeëiste persoon toch in de gevangenis in Galaţi zou worden geplaatst, geldt hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot compenserende omstandigheden in de gevangenis in Brăila
mutatis mutandisook voor de gevangenis in Galaţi . Ook in verband met de detentieomstandigheden in de gevangenis in Galaţi heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens recentelijk een schending van artikel 3 EVRM vastgesteld (detentieperiode van één jaar en zeven maanden vanaf 7 augustus 2014; 1,6-2 m2; “specific grievances: overcrowding, insufficient access to warm water”) (
Matei e.a./Roemenië,hierboven genoemd).
De rechtbank concludeert dan ook dat een reëel gevaar bestaat dat de opgeëiste persoon in geval van overlevering in Roemenië zal worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 Handvest.
Kaderbesluitconforme uitleg van de Overleveringswet
Het Hof van Justitie heeft Kaderbesluit 2002/584/JBZ inzake het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten zo uitgelegd, dat de uitvoerende justitiële autoriteit in een dergelijk geval de beslissing over de tenuitvoerlegging moet uitstellen, totdat zij aanvullende gegevens verkrijgt op grond waarvan zij het bestaan van een dergelijk gevaar kan uitsluiten (
Aranyosi en Câldâraru, punt 98).
De omstandigheden dat een Duitse uitvoerende rechterlijke autoriteit de overlevering van de opgeëiste persoon aan Roemenië heeft geweigerd vanwege een dreigende schending van artikel 3 EVRM en dat artikel 3 EVRM een absoluut karakter heeft, brengen niet mee dat de rechtbank, in afwijking van de uit het arrest
Aranyosi en Câldâraruvoortvloeiende verplichting, de overlevering moet weigeren. De uitspraak van de Duitse uitvoerende rechterlijke autoriteit dateert van voor het arrest van het Hof van Justitie. Bovendien volgt uit het arrest dat weigering van de overlevering vanwege een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling niet is toegestaan, dat het Hof van Justitie de omstandigheid dat sprake is van zo een reëel gevaar als een omstandigheid ziet die – in beginsel – van tijdelijke aard is en dat daarom aan de uitvaardigende lidstaat een redelijke termijn moet worden gegund om dat gevaar weg te nemen.
Op de rechtbank rust de verplichting om de Overleveringswet zo veel mogelijk kaderbesluitconform uit te leggen. Een kaderbesluitconforme uitleg is naar het oordeel van de rechtbank mogelijk en leidt niet tot een uitleg
contra legem.
Artikel 30, eerste lid, OLW verklaart de artikelen 277, tweede lid, en 281, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing. Stelt de rechtbank de beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB uit – zoals zij in het onderhavige geval verplicht is te doen –, dan onderbreekt of schorst zij daartoe het onderzoek ter zitting. Ook al ligt aan het uitstel de conclusie ten grondslag dat een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 Handvest bestaat, een dergelijk uitstel is niet in strijd met de artike1 11 OLW juncto artikel 28, tweede lid, OLW. Weliswaar schrijven deze bepalingen voor dat de rechtbank de overlevering weigert, indien naar het oordeel van de rechtbank een op feiten en omstandigheden gebaseerd gegrond vermoeden bestaat dat overlevering zou leiden tot een flagrante schending van het EVRM. De rechtbank komt aan eventuele toepassing van deze bepalingen echter pas toe, nadat zij het onderzoek ter zitting heeft gesloten en nadat zij zich heeft gebogen over de voorvraag van de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB. Daarvan is geen sprake in geval van uitstel en dus van onderbreking of schorsing van het onderzoek ter zitting.
De rechtbank verwerpt dan ook het primaire verweer.
Uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, volgt dat zij geen aanleiding ziet voor inwilliging van het subsidiaire verzoek.
De rechtbank zal de beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB uitstellen totdat zij aanvullende gegevens verkrijgt op grond waarvan zij het bestaan van een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling kan uitsluiten.