Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
BEVEL GEVANGENHOUDING
[opgeëiste persoon]
Openbaar Ministerie (Valsheid in geschrift)(C-510/19, ECLI:EU:C:2020:953).
nietkan worden beschouwd als een uitvoerende rechterlijke autoriteit in de zin van artikel 6, tweede lid (en artikel 27, derde lid, onder g en vierde lid) Kaderbesluit 2002/584/JBZ, omdat deze autoriteit in het kader van de uitoefening van haar beslissingsbevoegdheid “een individuele instructie kan ontvangen van de uitvoerende macht en bijgevolg niet voldoet aan de noodzakelijke voorwaarden om te worden aangemerkt als een „uitvoerende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6, lid 2, (…) van dit kaderbesluit” (punt 67 in samenhang met punt 64). [1]
contra legemis, een kaderbesluitconforme uitleg niet is toegestaan. Het gevolg daarvan is dat de bepalingen van de Overleveringswet moeten worden toegepast zoals zij nu luiden, totdat de wetgever de Overleveringswet in overeenstemming met Kaderbesluit 2002/584/JBZ heeft gebracht.
vrijwel directna zijn aanhouding een rechter om opheffing van de overleveringsdetentie kan verzoeken en waarin in elk geval
spoedig na die aanhouding– ongeacht of de opgeëiste persoon daarom heeft verzocht – een rechter beoordeelt of de overleveringsdetentie gehandhaafd blijft, voldoen aan de eisen van artikel 12 Kaderbesluit 2002/584/JBZ, zoals uitgelegd in het licht van artikel 6 Handvest.
vrijwel directna zijn aanhouding aan een rechter om opheffing van de overleveringsdetentie kan verzoeken.
spoedig na de aanhoudingeen rechterlijke toets plaatsvindt of de overleveringsdetentie wordt voortgezet, legt de rechtbank artikel 21, negende lid, OLW zo uit, dat zij
verplichtis om steeds kort na het bevel tot inverzekeringstelling als bedoeld in artikel 21, achtste lid, OLW
ambtshalvegebruik te maken van de bevoegdheid om te beoordelen en te beslissen of dat bevel gehandhaafd blijft.
contra legem. En een dergelijke uitleg is evenmin in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Nu het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat de officier van justitie bij het arrondissementsparket te Amsterdam geen “uitvoerende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6 tweede lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ kan zijn, is het voor de opgeëiste persoon immers duidelijk en voorzienbaar dat de rechtbank “al het mogelijke” moet doen om de volle werking van Kaderbesluit 2002/584/JBZ te verzekeren, dat wil zeggen om aan de Overleveringswet een kaderbesluitconforme uitleg te geven. [7]
mutatis mutandishetgeen de rechtbank hiervoor over het stellen van prejudiciële vragen heeft overwogen.
- Na aanhouding, voorgeleiding en (verlengde) inverzekeringstelling wordt van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam verwacht dat deze de zaak zo spoedig mogelijk aanbrengt bij de raadkamer van de rechtbank Amsterdam (IRK) teneinde deze in de gelegenheid te stellen een beslissing te nemen over de voortzetting van de detentie tot het moment dat de rechtbank op zitting over de overleveringsdetentie zal hebben beslist;
- De (raadkamer van de) rechtbank te Amsterdam (IRK) zal in zaken waarin reeds eerder een bevel tot (verlengde) inverzekeringstelling is genomen een oordeel geven over de voorzetting van de overleveringsdetentie.