ECLI:NL:RBAMS:2024:1461

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
C/13/740346 / HA RK 23-308
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verkoop en overdracht van in beslag genomen aandelen in GeoGenix B.V. met betrekking tot cessie en executiebevoegdheid

In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 14 maart 2024, wordt het verzoek van [verzoeker] behandeld, die om toestemming vraagt voor de verkoop van in beslag genomen aandelen in GeoGenix B.V. Het verzoek is gebaseerd op artikel 474g lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en betreft de verkoop van 9.999 aandelen van [verweerder]. De rechtbank heeft eerder een mondelinge behandeling gehouden, waarbij partijen hebben gedebatteerd over de vraag of [verzoeker] beschikt over een executoriale titel en of de cessie van de vordering van ITS aan [verzoeker] rechtsgeldig is. De rechtbank heeft [verzoeker] de gelegenheid gegeven om nader bewijs te overleggen over zijn inningsbevoegdheid en de rechtsgeldigheid van de cessie. De rechtbank oordeelt dat de procedure zich leent voor bewijslevering en dat de verweren van [verweerder] niet voldoende zijn om de executie te blokkeren. De rechtbank heeft ook beslist dat [verzoeker] zekerheid moet stellen voor de proceskosten van [verweerder]. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling, waarbij [verzoeker] bewijsstukken moet overleggen en [verweerder] daarop kan reageren.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer / rekestnummer: C/13/740346 / HA RK 23-308
Beschikking van 14 maart 2024
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1] (Zuid-Afrika),
verzoekende partij (hierna: [verzoeker] ),
advocaat: mr. J.A. Endtz te Amsterdam,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats 2] (Italië),
verwerende partij (hierna: [verweerder] ),
advocaat: mr. D.J.J. Folgering te 's-Hertogenbosch.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen 1 tot en met 6,
- de tussenbeschikking van 21 december 2023,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 februari 2024 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
De datum van de beschikking is – vervroegd – bepaald op heden.
1.3.
Het verzoek van [verzoeker] is gestoeld op artikel 474g lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en strekt ertoe dat de rechtbank bepaalt dat en binnen welke termijn tot verkoop en overdracht van in beslag genomen aandelen kan worden overgegaan. Volgens het tweede lid van dit artikel gelast de rechtbank alvorens de gevraagde beschikking te geven de oproeping van de deurwaarder, de beslaglegger, de geëxecuteerde, de vennootschap, en – zo nodig – verdere belanghebbenden, om op het verzoek te worden gehoord.
1.4.
De deurwaarder en de vennootschap zijn abusievelijk niet voor de mondelinge behandeling opgeroepen. De mondelinge behandeling is wel doorgegaan. Partijen voeren debat over wezenlijke voorvragen, zoals of [verzoeker] beschikt over een vordering jegens [verweerder] en over een executoriale titel om deze ten uitvoer te kunnen leggen. De mondelinge behandeling is gebruikt voor het partijdebat over deze voorvragen, zodat de afwezigheid van de deurwaarder en de vennootschap (nog) niet relevant was.
1.5.
In deze tussenbeschikking behandelt de rechtbank de voorvragen en beslist de rechtbank dat [verzoeker] de gelegenheid krijgt om bij akte nader bewijs te overleggen met toepassing van artikel 284 lid 1 Rv. [verweerder] zal hierop bij antwoordakte mogen reageren.
1.6.
Daarna zal de rechtbank naar bevind van zaken over het verdere verloop van de procedure beslissen, met de mogelijkheid dat opnieuw een mondelinge behandeling zal worden bepaald met oproeping van de deurwaarder en de vennootschap.

2.De feiten

2.1.
In 2017 is [verzoeker] als externe adviseur betrokken geraakt bij Integrated Energy B.V., welke vennootschap later is hernoemd tot GeoGenix B.V. (hierna:
GeoGenix). GeoGenix is in Nederlands gevestigd en heeft dochterondernemingen in de afvalverwerking en energieopwekking met zogeheten
waste-to-energy-projecten in Albanië en Zimbabwe. [verweerder] zat destijds in het bestuur van GeoGenix.
2.2.
Het in Albanië gevestigde Integrated Technology Services Sh.p.k. (hierna:
ITS) was enig aandeelhouder van GeoGenix. De heer [naam 1] (hierna:
[naam 1]) was bestuurder van ITS.
2.3.
Bij notariële akte van 20 maart 2018 heeft [verweerder] 49.999 aandelen in GeoGenix gekocht van ITS. De koopsom bedroeg € 463.000,- en zou volgens de notariële akte in maandelijkse termijnen van € 6.500,- aan ITS worden voldaan. [verweerder] heeft geen enkele deelbetaling van deze koopsom voldaan.
2.4.
Volgens een aandeelhoudersbesluit van ITS van 11 juni 2020 is naast [naam 1] ook mevrouw [naam 2] (hierna:
[naam 2]) benoemd tot bestuurder van ITS. Dit besluit vermeldt onder meer:
Both directors of the company will be responsible for the administration of the company independently of each other.
2.5.
Volgens een cessieakte gedateerd op 3 augustus 2020 (hierna: de
cessieakte) is de vordering van ITS op [verweerder] van in totaal € 463.000,- gecedeerd aan [verzoeker] tegen een koopsom van € 393.550,-. In artikel 5.3 van de cessieakte staat dat de cessie wordt beheerst door Nederlands recht. De cessieakte is namens ITS ondertekend door uitsluitend [naam 1] .
2.6.
Tot het bestuur van GeoGenix zijn [verzoeker] op 2 maart 2022 en de heer [naam 3] (hierna:
[naam 3]) op 23 november 2022 toegetreden.
2.7.
Op 2 december 2022 is [verweerder] uit het bestuur getreden van GeoGenix.
2.8.
Op 10 mei 2022 heeft [verweerder] in totaal 40.000 van zijn aandelen in GeoGenix verkocht en geleverd aan Franco Tosi Meccanica S.P.A. (hierna:
Tosi) en ICARE Holding S.A. (hierna:
ICARE). De totale koopprijs bedroeg € 624.000,-, maar aan de opeisbaarheid daarvan zijn voorwaarden verbonden zoals dat de
waste-to-energy-projecten een minimale waarde moeten hebben gerealiseerd van € 60 miljoen.
2.9.
Bij e-mail van 31 maart 2023 – met cc aan [verzoeker] – heeft [naam 3] aan [verweerder] kenbaar gemaakt dat [naam 3] en [verzoeker] geïnteresseerd zijn in een overname van de aandelen van [verweerder] in GeoGenix. Vervolgens hebben [naam 3] en [verweerder] hier per whatsapp en e-mail vruchteloos verder over onderhandeld.
2.10.
Bij deurwaardersexploot van 4 september 2023 heeft [verzoeker] aan het
Ufficio Unico degli Ufficiali Giudiin Rome, Italië de volgende stukken afgeleverd, inclusief ingevuld aanvraagformulier om dit aan [verweerder] in Italië te laten betekenen conform artikel 18 van de Europese betekeningsverordening: [1]
  • de grosse van de notariële akte genoemd onder 2.3,
  • een brief van 4 september 2023 van [verzoeker] gericht aan [verweerder] waarin [verzoeker] mededeling doet van voornoemde cessie aan [verweerder] en om betaling verzoekt van € 390.000,- in totaal aan opeisbare deelbetalingen.
2.11.
Op 7 september 2023 heeft [verzoeker] executoriaal beslag laten leggen op de aandelen van [verweerder] in GeoGenix.
2.12.
Bij deurwaardersexploot van 8 september 2023 heeft [verzoeker] via dezelfde weg als beschreven onder 2.10 in Italië het beslag op de aandelen van [verweerder] in GeoGenix laten betekenen aan [verweerder] .

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt, na wijziging van zijn oorspronkelijke verzoek, dat de rechtbank bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad zal bepalen dat:
I [verzoeker] gemachtigd wordt tot onderhandse verkoop van de in beslag genomen 9.999 aandelen van [verweerder] in GeoGenix;
II de aandelen onderhands verkocht en geleverd zullen worden tegen een reële verkoopprijs binnen zes maanden na dagtekening van deze beschikking;
III bij overschrijding van voornoemde termijn van zes maanden, de deurwaarder zal overgaan tot een openbare verkoop van de aandelen;
IV het deurwaarderskantoor De Groot Evers Gerechtsdeurwaarders en Incassobureau te Amsterdam met de executie wordt belast;
V verkoop zal plaatsvinden door het doen van schriftelijke, onderhandse, onvoorwaardelijke en onherroepelijke biedingen bij de deurwaarder op een door de deurwaarder daarvoor vast te stellen dag en tijdstip;
VI de deurwaarder nadere regels kan vaststellen die dienstig zijn aan een ordelijk verloop van het biedingsproces en aan de verkrijging van een zo hoog mogelijke opbrengst en dat de deurwaarder deze regels op eerste verzoek aan geïnteresseerden ter beschikking zal stellen;
VII de verkoop zal worden geadverteerd tenminste vier weken voor de door de deurwaarder te bepalen dag waarop uiterlijk de biedingen bij hem moeten worden gedaan;
VIII de taxatiekosten die de deurwaarder maakt worden aangewezen als executiekosten die kunnen worden voldaan uit de verkoopopbrengst.
3.2.
[verweerder] voert verweer, wat uiteenvalt in drie onderdelen. Kort gezegd voert [verweerder] aan dat [verzoeker] a) niet inningsbevoegd is, b) niet executiebevoegd is en c) misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid.
4. Incidenteel verzoek van [verweerder] tot zekerheidsstelling
Zekerheidsstelling wordt tot het liquidatietarief toegewezen
4.1.
[verweerder] heeft in zijn verweerschrift tevens incidenteel verzocht dat [verzoeker] zekerheid stelt voor de proceskosten van [verweerder] in de zin van artikel 224 Rv. Zijn proceskosten begroot [verweerder] op de werkelijke proceskosten, althans op een door de rechtbank te bepalen bedrag.
4.2.
Volgens [verweerder] bestaat aanleiding voor toewijzing van de werkelijke proceskosten, omdat sprake is van misbruik van procesrecht aan de zijde van [verzoeker] . Het verzoek is volgens [verweerder] gebaseerd op valse documenten en nietige executiehandelingen. [verzoeker] baseert zijn verzoek dan ook op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende en op stellingen waarvan hij op voorhand wist dat deze geen kans van slagen hebben. Omdat [verzoeker] in Zuid-Afrika woont en [verweerder] niet bekend is met enig vermogen van [verzoeker] in Nederland waarop hij zich zou kunnen verhalen is zekerheidsstelling geboden.
4.3.
[verzoeker] heeft bij incidenteel verweerschrift de rechtbank verzocht om primair de zekerheidsstelling af te wijzen en subsidiair toe te wijzen tot het gebruikelijke bedrag aan proceskosten, door middel van een depotstorting op de derdengeldrekening van de advocaat van [verweerder] . Van misbruik van procesrecht is volgens hem geen sprake.
4.4.
Tot uitgangspunt strekt dat voor een veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten, ook in een verzoekschriftprocedure, alleen plaats kan zijn in buitengewone omstandigheden, zoals misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van het verzoek, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de verzoeker zijn verzoek baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen als grond voor een veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter, dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). [2]
4.5.
Tegen deze achtergrond heeft de rechtbank in aanloop naar de mondelinge behandeling per e-mail van 19 februari 2024 aan de advocaten meegedeeld dat de verzochte zekerheidsstelling slechts zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.542,-, (griffierecht en twee punten volgens het liquidatietarief aan salaris advocaat) door [verzoeker] te voldoen met een depotstorting op de derdengeldrekening van de advocaat van [verweerder] . [verzoeker] heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling hieraan gehoor gegeven door over te gaan tot de depotstorting.
Aanvullende zekerheidsstelling wordt afgewezen
4.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerder] de rechtbank (opnieuw) verzocht om het bedrag van zekerheidsstelling te verhogen naar de werkelijke proceskosten. [verweerder] voert daarbij aan dat [verzoeker] van tevoren had kunnen bedenken dat [verweerder] de rechtsgeldigheid van de cessie van ITS aan [verzoeker] en de executoriale titel in twijfel zou trekken, waarop [verzoeker] had moeten anticiperen door alle relevante documenten op voorhand met het verzoekschrift te overleggen in het kader van zijn substantiëringsplicht. Dat [verzoeker] dit heeft verzaakt en vervolgens op zitting pas allerlei relevante stukken heeft aangeboden, is volgens [verweerder] misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen zodat een veroordeling van [verzoeker] in de werkelijke proceskosten toewijsbaar zal zijn.
4.7.
[verzoeker] heeft desgevraagd toegelicht dat hij voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift niet bekend was met de verweren van [verweerder] en ook niet had verwacht dat [verweerder] de rechtsgeldigheid van de cessie zou betwisten. [verzoeker] betwist dat sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen.
4.8.
De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling beslist dat het verzoek tot aanvullende zekerheidsstelling tot een bedrag van de werkelijk gemaakte proceskosten van [verweerder] zal worden afgewezen, omdat op voorhand niet is gebleken dat sprake is van misbruik van procesrecht door [verzoeker] . [verzoeker] heeft een verdedigbaar standpunt waarvoor hij toegang tot de rechtspraak mag verlangen.
4.9.
Aangezien partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de proceskosten tussen partijen in het incident compenseren.

5.De beoordeling van het verzoek

[verzoeker] wordt toegelaten tot bewijslevering over zijn inningsbevoegdheid
5.1.
[verweerder] betwist dat [verzoeker] een vordering op hem heeft, omdat geen sprake zou zijn van een rechtsgeldige cessie van ITS aan [verzoeker] aangezien:
de cessieakte geen concrete datum bevat voor betaling van de koopsom door [verzoeker] aan ITS en uit niets blijkt dat [verzoeker] aan ITS heeft betaald;
ITS naar Albanees vennootschapsrecht niet rechtsgeldig is vertegenwoordigd, want de handtekening van [naam 2] ontbreekt en [naam 1] was toen als bestuurder niet zelfstandig vertegenwoordigingsbevoegd;
het er alle schijn van heeft dat de cessieakte is geantedateerd, doordat de cessiemededeling aan [verweerder] van 4 september 2023 pas drie jaar na de beweerde cessie heeft plaatsgevonden terwijl in de tussentijd [naam 3] en [verweerder] met medeweten van [verzoeker] hebben gesproken over een overname van de door [verweerder] gehouden aandelen in GeoGenix. Het bevreemdt dat er toen niets is gezegd over de beweerde cessie en dat er vervolgens rauwelijks beslag is gelegd.
5.2.
[verzoeker] heeft het verweer van [verweerder] gemotiveerd weersproken en ter onderbouwing bewijsstukken aangeboden, zoals hierna genoemd.
5.3.
De rechtbank oordeelt dat of en wanneer [verzoeker] de koopsom van de cessie van € 393.550,- aan ITS heeft betaald (punt i), voor de rechtsgeldigheid van de cessie niet uitmaakt. Op zitting heeft de advocaat van [verweerder] dat zelf ook onderkend, toen zijn cliënt ten overstaan van iedereen daarnaar vroeg. Ook heeft [verzoeker] desgevraagd toegelicht dat zijn betalingsplicht aan ITS is verrekend met wat hij nog zou krijgen van ITS voor werk dat hij in Zimbabwe voor de
waste-to-energy-projecten heeft verricht. Die mogelijkheid van verrekening met de koopsom is voorbehouden in de cessieakte en geeft nog geen aanleiding om te twijfelen aan de authenticiteit van de cessieakte.
5.4.
[verzoeker] heeft verder op zitting voldoende toegelicht waarom hij niet eerder mededeling van de cessie aan [verweerder] heeft gedaan, zodat uit het tijdstip van de mededeling nog niet kan worden afgeleid dat de cessieakte is geantedateerd (punt iii). Zo heeft [verzoeker] desgevraagd toegelicht dat hij de cessie bewust niet bij [verweerder] heeft gemeld, ook niet ten tijde van de gesprekken tussen [naam 3] en [verweerder] over overname van diens aandelen, omdat [verweerder] over onvoldoende liquide vermogen beschikte om [verzoeker] op andere manieren te betalen. Ook de investering van anderen (Tosi en ICARE) in GeoGenix maakte dat hij nog geen mededeling van de cessie heeft gedaan. Het aandelenbelang van [verweerder] in GeoGenix was het enige uitwinbare verhaalsobject voor [verzoeker] dat toereikend zou zijn. [verzoeker] vreesde dat [verweerder] zijn (resterende) aandelenbelang in GeoGenix zou vervreemden als [verweerder] van de cessie op de hoogte zou raken, waardoor [verzoeker] zich genoodzaakt zag om zijn verhaalspositie veilig te stellen door pas vlak voor het leggen van beslag de cessiemededeling te timen. Nu verder geen feiten of omstandigheden zijn gesteld die maken dat de datering van de cessieakte in twijfel moet worden getrokken, staat voldoende vast dat deze op 3 augustus 2020 is opgemaakt.
5.5.
De beantwoording van de vraag of ITS als rechtspersoon bij het aangaan van de cessieakte rechtsgeldig is vertegenwoordigd (punt ii), komt aan op toepassing van Albanees recht vanwege de in Nederland heersende incorporatieleer. Dit regelt artikel 10:119 aanhef en onder c Burgerlijk Wetboek (BW) in combinatie met de artikelen 10:118 en 10:117 BW. Onbetwist staat vast dat [naam 1] bij zijn ondertekening van de cessieakte bestuurder was van ITS, maar volgens [verweerder] had [naam 1] volgens Albanees recht daarbij de medeondertekening van [naam 2] nodig.
5.6.
[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat de cessie rechtsgeldig heeft plaatsgevonden en dat [naam 1] zelfstandig bevoegd was ITS te vertegenwoordigen. Daartoe verwijst hij naar het aandeelhoudersbesluit (zie 2.4) en de statuten van ITS (die nog niet tot de processtukken horen). Daarnaast biedt hij aan de opinie van een Albanese advocaat of notaris te overleggen op het punt van de rechtsgeldigheid van de cessie.
5.7.
Om te bewijzen dat ITS tegenover [verzoeker] rechtsgeldig is vertegenwoordigd bij het aangaan van de cessieakte, zal [verzoeker] op de datum zoals onder de beslissing vermeld, worden toegelaten om, zoals op zitting aangeboden, te overleggen:
- een uittreksel uit de Albanese handelsregisters over ITS,
- de statuten van ITS,
- een opinie van een Albanese advocaat of notaris over de rechtsgeldigheid van de cessie.
[verzoeker] dient deze stukken in de Nederlandse of Engelse taal te overleggen, opgemaakt en ondertekend door een beëdigd vertaler, zoals bedoeld in artikel 1.1.9 van het procesreglement voor verzoekschriften van 1 januari 2024, voor zover het origineel in het Albanees of andere vreemde taal is opgesteld. De akte mag inhoudelijk slechts zijn voorzien van een korte toelichting op de bewijsstukken waaruit concreet volgt dat ITS tegenover [verzoeker] rechtsgeldig is vertegenwoordigd bij het aangaan van de cessie. Daarbij merkt de rechtbank op voorhand op dat op de vraag naar bevoegdheidsbeperkingen en de externe werking daarvan het Albanese recht eveneens van toepassing is, met dien verstande dat geen beroep op bevoegdheidsbeperkingen mogelijk is indien [verzoeker] deze niet kende en redelijkerwijze niet behoefde te kennen. [3]
5.8.
Anders dan [verweerder] meent, bestaat ruimte voor bewijslevering in deze verzoekschriftprocedure volgens artikel 284 lid 1 Rv, nu de aard van de zaak zich niet daartegen verzet. Het bezwaar van [verweerder] tegen het overleggen van nader bewijs door [verzoeker] vanwege diens substantiëringsplicht wordt verworpen, omdat niet is gebleken dat het verzoek van [verzoeker] niet voldoet aan de eisen die artikel 278 Rv daaraan stelt. [verzoeker] kon de betwisting van [verweerder] van de rechtsgeldigheid van de cessie niet voorzien. Het bewijsaanbod is voldoende ter zake dienend en het enkele feit dat stukken nog niet in het geding zijn gebracht biedt geen basis om een partij uit te sluiten van elke nadere bewijslevering. [4]
[verzoeker] wordt toegelaten tot bewijslevering over zijn executiebevoegdheid
5.9.
Verder betwist [verweerder] dat [verzoeker] over een executoriale titel beschikt die hij ten uitvoer kan leggen, omdat volgens hem de notariële akte waaraan [verzoeker] zijn executierecht ontleent pas op 24 oktober 2023 door [verweerder] is ontvangen en dus na de beslaglegging van 7 september 2023. Volgens [verweerder] is daarmee niet voldaan aan het bepaalde in artikel 431a Rv, namelijk dat bij de overgang van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een executoriale titel op een ander, betekening van die overgang zal moeten plaatsvinden aan de schuldenaar vóórdat die ander tot executie kan overgaan.
5.10.
[verzoeker] heeft dit op de mondelinge behandeling weersproken en aangeboden om een afleverbewijs te overleggen waaruit blijkt dat het deurwaardersexploot van 4 september 2023 in Italië al op 6 september 2023 aan [verweerder] is overhandigd via de weg van artikel 18 van de Europese betekeningsverordening.
5.11.
De rechtbank stelt voorop dat de notariële akte concreet omschrijft dat de koopsom € 463.000,- bedraagt, welk bedrag vanaf april 2018 in maandelijkse termijnen van € 6.500,- zal moeten worden voldaan. Omdat de vordering daarmee voldoende concreet is omschreven, voldoet de akte aan de eisen die artikel 430 Rv en bestaande rechtspraak aan een authentieke akte stellen wil het executoriale kracht krijgen. [5]
5.12.
Om te bewijzen dat de notariële akte samen met de cessieakte en de cessiemededeling aan [verweerder] zijn overhandigd op 6 september 2023, zal [verzoeker] op de datum zoals onder de beslissing vermeld, worden toegelaten om het door hem op zitting aangeboden afleverbewijs te overleggen (zie ook onder 5.8).
Geen misbruik van executiebevoegdheid
5.13.
[verweerder] heeft tot slot nog aangevoerd dat [verzoeker] misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid, omdat de executie slechts een manier is om [verweerder] op listige wijze uit GeoGenix te werken. [verzoeker] had een gewone betaling in geld moeten eisen en niet rauwelijks beslag moeten leggen. Daarbij dient volgens [verweerder] een belangenafweging in zijn voordeel uit te pakken, omdat zijn belang zwaarder weegt dan dat van [verzoeker] bij het doorzetten van de executie. Dit zwaarwegende belang van [verweerder] is volgens hem erin gelegen:
  • dat het aandelenpakket onder invloed van [verzoeker] als bestuurder van GeoGenix te laag gewaardeerd gaat worden voor een snelle verkoop, zonder voldoende rekening te houden met langlopende concessieovereenkomsten die onlangs zijn afgesloten en miljoenenwaarden vertegenwoordigen;
  • dat [verzoeker] in Zuid-Afrika woont zonder vermogen in Nederland, waardoor [verweerder] een groot restitutierisico loopt in het geval dat de cessie ongeldig is en niet [verzoeker] maar ITS de inningsbevoegde schuldeiser blijkt te zijn.
5.14.
[verzoeker] heeft toegelicht dat hij niet uit is op het verkrijgen van de aandelen van [verweerder] , maar slechts op een reële prijs voor de aandelen ter voldoening van zijn vordering. Bij de waardering van de aandelen kan wat [verzoeker] betreft worden aangesloten bij de prijsbepaling van [verweerder] zelf bij zijn verkoop van 40.000 aandelen aan Tosi en ICARE, aangezien de langlopende concessieovereenkomsten van 2017 voor het project in Albanië en mei 2022 voor het project in Zimbabwe zijn. Dat laatste is dus precies rond de tijd dat [verweerder] 40.000 aandelen verkocht aan Tosi en ICARE en dus een goede prijsindicatie, aldus steeds [verzoeker] .
5.15.
Naar het oordeel van de rechtbank is – als moet worden aangenomen dat [verzoeker] bevoegd is de vordering te executeren – geen sprake van misbruik van executiebevoegdheid. Als uitgangspunt geldt dat een schuldeiser met een executoriale titel een te respecteren belang heeft bij executie. Slechts bij hoge uitzondering kan sprake zijn van misbruik van executiebevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW. Voorbeelden daarvan zijn gevallen waarin een te executeren vonnis klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag, of indien door feiten klaarblijkelijk een noodtoestand voor de geëxecuteerde is ontstaan, waardoor onverwijlde tenuitvoerlegging onaanvaardbaar is. [6] Dergelijke omstandigheden zijn niet gebleken en de enkele keuze van [verzoeker] om de notariële akte te executeren in plaats van eerst [verweerder] om betaling te verzoeken, is daarvoor onvoldoende. Artikel 3:276 BW bepaalt immers dat de schuldeiser zijn vordering in beginsel op alle goederen van zijn schuldenaar kan verhalen. [verzoeker] heeft zijn beweegredenen om terstond te executeren bovendien toegelicht. Het staat [verweerder] vrij, als komt vast te staan dat hij bevrijdend aan [verzoeker] kan en moet betalen, om de vordering en de inmiddels gemaakte executiekosten te voldoen. [verweerder] heeft ook aangevoerd dat hij in dat geval bereid is de vordering te voldoen. Door de vordering en de executiekosten te betalen kan hij verdere executie voorkomen.
5.16.
Met het belang van [verweerder] dat een reële prijs voor de aandelen wordt betaald zal overigens rekening worden gehouden als de rechtbank toekomt aan het bepalen van de wijze waarop een executoriale verkoop van de aandelen vorm zal krijgen. Daarvoor is van belang dat ook de deurwaarder die met een eventuele verkoop wordt belast, wordt geraadpleegd.
5.17.
Als na bewijslevering komt vast te staan dat [verzoeker] rechtsgeldig de vordering op [verweerder] gecedeerd heeft gekregen en deze kan executeren, legt het door [verweerder] opgevoerde restitutierisico onvoldoende gewicht in de schaal om de executie tegen te houden. [verzoeker] verzoekt om verkoop tegen een reële verkoopprijs. Daarbij zal het standpunt van [verweerder] over de wijze van waardering van de aandelen worden meegewogen en zo nodig ook met de deurwaarder op een nog te voeren zitting worden besproken.
5.18.
Kortom, indien [verzoeker] slaagt in zijn bewijslevering en daarmee komt vast te staan dat hij een vordering heeft op [verweerder] en beschikt over een titel om tot tenuitvoerlegging daarvan over te gaan, kan de executie worden doorgezet. Daarbij zal, na oproeping van de deurwaarder en GeoGenix, moeten worden beoordeeld binnen welke termijn tot verkoop en overdracht van de in beslag genomen aandelen kan worden overgegaan.
5.19.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
bepaalt dat [verzoeker] zekerheid dient te stellen voor € 1.542,- aan proceskosten, door deponering van dit bedrag op de derdengeldrekening van de advocaat van [verweerder] ,
6.2.
stelt vast dat [verzoeker] voorafgaand aan de mondelinge behandeling aan 6.1 heeft voldaan,
6.3.
compenseert de proceskosten in het incident in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af,
in de hoofdzaak
6.5.
verwijst de zaak naar de interne rekestenrol van
11 april 2024voor het nemen van een akte door [verzoeker] zoals beschreven onder 5.7 en 5.12,
6.6.
bepaalt dat [verweerder] daarop vier weken later bij antwoordakte mag reageren,
6.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.P. Pompe, rechter, bijgestaan door mr. M.A.A. van Achterberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2024.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 2020/1784.
2.Hoge Raad 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1934; Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828.
3.Hoge Raad 28 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR364.
4.Hoge Raad 2 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1813, r.o. 3.3.2.
5.Hoge Raad 26 juni 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0646; Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2015:1001.
6.Hoge Raad 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4575 (