Uitspraak
1.[appellant 1],
[appellant 1],
2. [appellant 2],
[appellant 2],
[appellanten],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.Eiswijziging
6.Niet oproepen deurwaarder
7.De bespreking van de grieven
grieven in het principaal appelleggen het geschil in volle omvang aan het hof voor.
het voorwaardelijk incidenteel appel) is aangevoerd. Het voorwaardelijk incidenteel appel faalt dan ook.
dat en binnen welke termijn tot verkoop en overdracht van de in beslag genomen aandelen kan worden overgegaan”. Uit die bewoordingen volgt naar het oordeel van het hof niet dat de rechter zich bij de beoordeling van een zodanig verzoek heeft te beperken tot een toetsing aan uitsluitend formele voorschriften en dat materiële verweren slechts kunnen worden opgeworpen in een afzonderlijk te voeren executiegeschil als bedoeld in artikel 438 Rv. Ook uit proceseconomisch oogpunt verdient deze benadering de voorkeur.
Daar de beslaglegger reeds in het bezit is van een executoriale titel, zal de rechtbank de gevraagde beschikking overeenkomstig artikel 474g lid 1 uiteraard alleen weigeren op goede gronden, die ook in een procedure tot verzet tegen executie afdoende zouden zijn. Een discretionaire bevoegdheid daartoe heeft zij niet.”
dat tussen [appellant 1] en [geïntimeerde] (in ieder geval) een huurkoopovereenkomst is gesloten”. Gelet op dit oordeel van de bodemrechter, moet het hof thans als executierechter voorbijgaan aan het verweer van [geïntimeerde] dat partijen niet hebben beoogd een huurkoopovereenkomst te sluiten, maar een koop-aannemingsovereenkomst.
(in ieder geval)” en uit het door partijen in zowel de bodemprocedure als de onderhavige procedure over en weer gestelde blijkt evenwel dat hun rechtsverhouding niet alleen wordt bepaald door de huurkoopovereenkomst, doch tevens door nadere afspraken strekkende tot het uitvoeren van "meerwerk", waarbij voor het hof nog onduidelijk is hoe de aldus ontstane rechtsverhouding(en) moet(en) worden geduid en wie daarbij naast [appellanten] partijen zijn: [geïntimeerde] en/of [Y]. Het hof wijst er daarbij op dat de bodemrechter in r.o. 5.9 van zijn tussenvonnis enerzijds overweegt dat de in reconventie gevorderde verklaring voor recht (inhoudende dat de rechtsverhouding tussen partijen wordt beheerst door de akte van huurkoop van 16 december 2009) toewijsbaar is, doch anderzijds in r.o. 5.13 overweegt dat de overeenkomst elementen van aanneming van werk heeft, waarbij meerwerk tot de mogelijkheden behoort. Hoe een en ander precies moet worden bezien en zich tot elkaar verhoudt, zal uit het vervolg van de bodemprocedure moeten blijken.
voor zover nog niet voldaan. [cursivering hof]”. Uit die bewoordingen volgt dat de bodemrechter nog niet heeft vastgesteld dat er nog een bedrag uit hoofde van de huurkoopovereenkomst (na verrekening van gedane betalingen) verschuldigd is en, zo ja, welk bedrag.
gehelerechtsverhouding tussen partijen in de beoordeling wordt betrokken, niets meer aan [appellanten] verschuldigd is. De handelwijze van [appellanten] om met voorbijgaan aan die gehele rechtsverhouding (en de daarover nog lopende bodemprocedure) de huurkoopovereenkomst te isoleren en op basis van de daarvan opgemaakte notariële akte te executeren, acht het hof een vorm van misbruik van executie. Dit geldt temeer nu als niet weersproken moet worden aangenomen dat de executie ingrijpende en onomkeerbare gevolgen zal hebben (verkoop van aandelen van dochterondernemingen van een concern met 140 werknemers) en aan de zijde van [appellanten] een groot restitutierisico bestaat.