ECLI:NL:RBAMS:2024:130

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
81-043730-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie met oogmerk illegale handel in professioneel vuurwerk

Op 12 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie met als oogmerk de illegale handel in professioneel vuurwerk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, tussen 19 augustus 2016 en 2 november 2017 betrokken was bij de inkoop, opslag en verkoop van professioneel vuurwerk. Dit vuurwerk werd in Polen aangeschaft, opgeslagen in een bunker in Duitsland en vervolgens verkocht aan Nederlandse klanten. De rechtbank heeft in totaal 14 vuurwerktransporten bewezen verklaard, met een totale hoeveelheid van 82.469 kg vuurwerk, waaronder cobra's, flowerbeds, shells en romeinse kaarsen. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, vanwege zijn leidende rol in de organisatie. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was, dat zij bevoegd was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81-043730-22
Datum uitspraak: 12 januari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 13 en 14 november 2023. Verdachte (hierna: [verdachte] ) was hierbij aanwezig. Op 12 januari 2024 is het onderzoek gesloten en uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. J.S. de Weijer en H.H.M. Beune (hierna: de officier van justitie) en van wat [verdachte] en zijn raadsman mr. J.P.M. Denissen naar voren hebben gebracht.
Op de zitting zijn de zaken van [verdachte] en medeverdachten [medeverdachte 1] (81-043803-22), [medeverdachte 2] (81-043893-22) en [medeverdachte 3] (81-043904-22) gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld. De rechtbank doet in alle vier de zaken tegelijk uitspraak.

2.Tenlastelegging

[verdachte] wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij, in de periode van 19 augustus 2016 tot en met 2 november 2017 in Beverwijk en/of Spaarndam (Nederland) en Bad Bentheim en/of Ochtrup (Duitsland), heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, met als oogmerk de illegale handel in professioneel vuurwerk.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

Op grond van artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) moet de rechtbank, voordat zij aan de inhoudelijke beoordeling van de zaak toekomt, eerst onderzoeken of de dagvaarding geldig is, of de rechtbank bevoegd is om over de zaak te oordelen en of de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
3.1
Geldigheid van de dagvaarding
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard, omdat de ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie zodanig algemeen en ruim is geformuleerd, dat het voor [verdachte] onvoldoende duidelijk is waarvan hij wordt beschuldigd, ook niet wanneer de tenlastelegging wordt bezien in samenhang met het strafdossier. Te meer nu het misdrijf waarop de criminele organisatie het oogmerk zou hebben, niet separaat ten laste is gelegd. Hierdoor kan hij zich niet effectief verdedigen. De raadsman verwijst in dit kader ook naar een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 januari 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:262. De ten laste gelegde pleegperiode beslaat namelijk een ruime periode en er zijn ook geen concrete uitvoeringshandelingen opgenomen. Verder is het dossier bijzonder omvangrijk en niet enkel gericht op de verdenking van deelname aan een criminele organisatie.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging voldoende duidelijk is. Zij merkt daarbij op dat deelname aan een criminele organisatie ten laste kan worden gelegd zonder grondfeiten. Daar is in dit geval voor gekozen om proceseconomische redenen. Verder wijkt het vonnis waar de raadsman naar verwijst op cruciale punten af van deze zaak. Het door de raadsman aangehaalde vonnis geeft een ondergrens aan. De tenlastelegging in deze zaak voldoet hier ruimschoots aan.
Oordeel van de rechtbank
Artikel 261 Sv bepaalt dat de dagvaarding een opgave moet bevatten van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn. Hieraan ligt ten grondslag dat één van de functies van de tenlastelegging is dat de verdachte weet waarvoor hij vervolgd wordt en waartegen hij zich moet verdedigen.
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding voldoet aan de eisen van artikel 261 Sv op grond van het volgende. Om te beginnen volgt uit jurisprudentie van de Hoge Raad dat voor een op artikel 140 Sr (deelname aan een criminele organisatie) toegesneden tenlastelegging niet de eis geldt dat daarin gespecificeerd wordt op welke concrete misdrijven het oogmerk van de organisatie is gericht en uit welke handelingen de deelneming aan die organisatie heeft bestaan (vergelijk ECLI:NL:PHR:2018:1494 bij HR 12 februari 2019; ECLI:NL:HR:2019:218; HR 26 november 1985, NJ 1986/389; en HR 13 oktober 1987, NJ 1988/425). Verder is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat de tenlastelegging voldoende duidelijk is wanneer deze wordt bezien in samenhang met het strafdossier. Daarbij komt dat voorafgaand aan de zitting, op 23 oktober 2023, een informeel (digitaal) overleg heeft plaatsgevonden, waaraan de raadsman heeft deelgenomen, en waarin de officier van justitie nader heeft toegelicht waar het zwaartepunt van de verdenking op ligt en welke stukken zij daarvoor relevant vindt. Op 26 oktober 2023 heeft de officier van justitie – zoals aangekondigd tijdens het informele overleg – een bewijsmiddelenoverzicht (in de visie van het Openbaar Ministerie) aan de rechtbank en de procespartijen toegezonden. Gelet op al deze omstandigheden tezamen, vindt de rechtbank dat het voor [verdachte] voldoende duidelijk is geweest waartegen hij zich moest verdedigen. De dagvaarding is dus geldig.
3.2
Bevoegdheid rechtbank
Standpunt van de raadsman
Ten aanzien van de bevoegdheid van de rechtbank is door de raadsman aangevoerd dat niet is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid, zoals bedoeld in artikel 7 Sr. Van het vuurwerk is niet gebleken op welke wijze dit in Nederland strafbaar zou zijn. Het vuurwerk is uitsluitend beoordeeld naar Duitse maatstaven en de conclusie was dat het vuurwerk in Duitsland niet zonder meer strafbaar is. Verder speelt ook mee dat in de tenlastelegging pleegplaatsen in Duitsland worden genoemd. De conclusie moet dan ook luiden dat Nederland geen rechtsmacht heeft en de rechtbank niet bevoegd is.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de rechtbank wel bevoegd is. In deze zaak is een op artikel 140 Sr toegesneden feit ten laste gelegd en niet de handel in professioneel vuurwerk.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
De Hoge Raad heeft zich in zijn uitspraak van 2 februari 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BK6328) uitgelaten over de vraag of sprake is van rechtsmacht voor een feit begaan in het buitenland als in de tenlastelegging van dat feit zowel Nederland als een ander land als pleegplaats zijn genoemd. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat er in dat geval ook vervolging mogelijk is in Nederland voor de strafbare gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden Voor die buitenlandse gedragingen geldt dan niet de eis van dubbele strafbaarheid van artikel 7 lid 1 Sr.
In de tenlastelegging worden zowel pleegplaatsen in Nederland (Beverwijk en Spaarndam) als in Duitsland (Bad Bentheim en Ochtrup) genoemd. De rechtbank constateert dat het ten laste gelegde feit in beide landen is gepleegd (zoals hierna onder 4.4 zal worden besproken). Dat betekent dat Nederland rechtsmacht heeft en de rechtbank bevoegd is. De rechtbank verwerpt het verweer.
3.3
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van [verdachte] vanwege de ruime overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat hierdoor geen adequate verdediging meer mogelijk is. De redelijke termijn is (bijna) vijf jaar geleden aangevangen, met de doorzoeking van de woning van [verdachte] op 20 november 2018. Inmiddels zijn twee medeverdachten, [naam overledene 1] en [naam overledene 2] , overleden. Zij kunnen daardoor niet meer op verzoek van de verdediging worden gehoord, terwijl de verdediging daar wel belang bij heeft. [naam overledene 1] wordt namelijk – samen met [verdachte] – omschreven als leidinggevende van de criminele organisatie en [naam overledene 2] heeft belastend over [naam overledene 1] en [verdachte] verklaard. Zo heeft [naam overledene 2] tijdens een politieverhoor het volgende verklaard:

V: Op 18 november 2016 had u bij de firma Mysk een Mercedes met het kenteken [kenteken] gehuurd. Deze auto staat in het bezoekersregister van Muni Berka die dag geregistreerd met als bestemming: " [verdachte] ." wat kunt u hierover verklaren?
A: Die heb ik toen gehuurd voor [naam overledene 1] ja. Dat klopt”.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij ontvankelijk is in de vervolging. De rechten van de verdediging zijn door het overlijden van twee medeverdachten niet in onevenredige mate geschonden. Daarbij merkt de officier van justitie op dat [naam overledene 1] een maand na de doorzoeking van de woning van [verdachte] (in 2018) is overleden, waardoor een zeer spoedige berechting niet tot gevolg zou hebben gehad dat [naam overledene 1] wel nog had kunnen worden gehoord. Het voorgaande geldt in zekere mate ook voor [naam overledene 2] . Hij is in januari 2020 overleden.
Oordeel van de rechtbank
In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn begint te lopen vanaf het moment dat door de Staat ten aanzien van een verdachte een handeling wordt verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting mocht ontlenen dat een strafvervolging tegen hem zal hem worden ingesteld. Vanaf dat moment moet een strafzaak in beginsel binnen twee jaar tot een afronding komen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De rechtbank is van oordeel – gelijk de raadsman en de officier van justitie – dat de redelijke termijn in deze zaak is gestart op 20 november 2018. Dit is de dag waarop de woning van [verdachte] is doorzocht op grond van een machtiging van een rechter-commissaris, waarbij onder meer gegevensdragers, administratie en geld in beslag zijn genomen. Aan [verdachte] is daarbij weliswaar – zover de rechtbank kan zien – niet expliciet medegedeeld dat tegen hem een strafvervolging zal worden ingesteld, maar uit de aard van deze opsporingshandelingen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [verdachte] daaraan in redelijkheid de verwachting mocht ontlenen dat hij strafrechtelijk zou worden vervolgd. De zaak had in beginsel uiterlijk twee jaar later, op 20 november 2020, afgerond moeten zijn met een eindvonnis van de rechtbank. De rechtbank doet pas op 12 januari 2024 uitspraak. De redelijke termijn is dus met zo’n drie jaar en drie maanden overschreden. Van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding kunnen rechtvaardigen, is niet gebleken.
De vraag is dan of, gelet op wat de raadsman hierover naar voren heeft gebracht, deze termijnoverschrijding ook tot de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie moet leiden. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 17 juni 2018 bepaald dat de overschrijding van de redelijke termijn als zodanig geen grond vormt voor de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, ook niet in uitzonderlijke gevallen (ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, r.o. 3.21). De aanspraak op een redelijke termijn voor de behandeling van een strafzaak strekt er echter niet toe de verdedigingsrechten te waarborgen, zoals het recht getuigen te ondervragen, zo oordeelde de Hoge Raad in zijn uitspraak van 13 september 2016 (HR 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2059, NJ 2017/51, r.o. 2.3.2). De Hoge Raad vervolgde dat de in het arrest uit 2008 geformuleerde uitgangspunten en regels alleen verband houden met het recht op behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn en niet gelden voor de beoordeling van inbreuken op de verdedigingsrechten. Die uitgangspunten en regels gelden dus ook niet als die inbreuk het gevolg is van enkel tijdsverloop. Dit betekent dat inbreuken op verdedigingsrechten opzichzelfstaand moeten worden beoordeeld en dat daarop een eigenstandig sanctiearsenaal van toepassing is. De Hoge Raad heeft daarover in zijn uitspraak van 13 september 2016 het volgende overwogen (r.o. 2.3.4): “
Bij een inbreuk op de verdedigingsrechten van de verdachte die niet onder het bereik van art. 359a Sv valt, komt de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging niet in aanmerking, behoudens in het uitzonderlijke geval dat die inbreuk van dien aard is en zodanig ernstig dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM. Daarbij verdient opmerking dat het in de eerste plaats moet gaan om een inbreuk die onherstelbaar is en die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is gecompenseerd. Bovendien moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen - in de bewoordingen van het EHRM - dat "the proceedings as a whole were not fair". Uit een en ander volgt dat de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging slechts in uitzonderlijke gevallen in beeld kan komen. Aan de motivering van die beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring worden hoge eisen gesteld”.
De rechtbank moet in deze zaak dus beoordelen of met het niet kunnen (doen) horen van de getuigen [naam overledene 1] en [naam overledene 2] , het voor [verdachte] niet langer mogelijk is geweest een adequate verdediging te voeren en daarmee sprake is van een dusdanige inbreuk op zijn verdedigingsrechten dat daardoor niet langer kan worden gesproken van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. De rechtbank vindt dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier, maar ook het requisitoir, blijkt dat de verklaring van [naam overledene 2] niet heeft bijgedragen aan de verdenking tegen [verdachte] . De verdenking tegen [verdachte] is gestoeld op (met name) de bezoekersregistratie van het bunkercomplex Muni Berka, waar het vuurwerk werd opgeslagen, tezamen met de transportdocumenten en facturen betreffende datzelfde vuurwerk, de bij [verdachte] aangetroffen administratie en de bakengegevens van de destijds bij hem in gebruik zijnde auto. Daarnaast is ook waarde gehecht aan de verklaringen van enkele getuigen, maar de verklaring van [naam overledene 2] behoort daar niet toe. Nu de verklaring van [naam overledene 2] niet heeft bijgedragen aan de verdenking tegen [verdachte] , valt ook niet, althans niet zonder nadere toelichting, in te zien dat het niet nader kunnen horen van [naam overledene 2] tot gevolg heeft dat geen adequate verdediging kon worden gevoerd. Ten aanzien van [naam overledene 1] heeft de raadsman in zijn geheel niet toegelicht dat en waarom het niet langer kunnen horen van deze getuige heeft gemaakt dat geen adequate verdediging meer mogelijk is. Een en ander maakt dat naar het oordeel van de rechtbank de sanctie van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie niet aan de orde is. De rechtbank zal bij de bepaling van de strafmaat rekening houden met de schending van de redelijke termijn.
Het verweer van de raadsman wordt, gelet op het voorgaande, verworpen zodat de officier van justitie kan worden ontvangen in zijn vervolging.
3.4
Conclusie voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Aanleiding en verloop onderzoek 03Fazant
In november 2017 is onderzoek 03Fazant gestart naar aanleiding van informatie uit onderzoek 03Diek en TCI-informatie.
[verdachte] kwam in beeld als verdachte nadat een wijkagent ter ore kwam dat er in de eerste week van november 2017 een vermoedelijk rode container vol cobra’s zou worden geleverd bij een militaire bunker in Duitsland, nabij Bad Bentheim. Ene [naam 1] uit Hengelo zou hierachter zitten. Deze [naam 1] zou in 2016 ook zijn opgepakt voor vuurwerkhandel.
De politie vermoedde dat de genoemde militaire bunker, het militaire bunkercomplex Muni Berka betrof. Op 2 november 2017 heeft de politie een bezoek gebracht aan Muni Berka en gesproken met de beheerder van het bunkercomplex, [naam beheerder] . Later die dag werd de politie gebeld door [naam beheerder] . Hij vertelde dat er zojuist een vrachtwagen met een rode container aan kwam rijden. De politie is direct ter plaatse gekomen. Bij de ingang zagen zij een vrachtwagen met een rode container. Zij hebben de vrachtwagen gecontroleerd. Hierin troffen zij 20 pallets (94 dozen) aan met professioneel vuurwerk afkomstig van de Poolse firma Triplex. Tijdens de controle zag de politie dat een zwarte Audi A6 aan kwam rijden. De Audi A6 had een Nederlands kenteken beginnend met ‘ [kenteken] -’. Kort voordat de Audi A6 ter hoogte van de ingang was, remde de auto, reed achteruit en vertrok met hoge snelheid. [naam beheerder] liet weten dat hij van de beveiliging had vernomen dat de Audi A6 van [verdachte] was en dat het kenteken [kenteken] betrof.
Vervolgens is door de politie nader onderzoek verricht, wat heeft geresulteerd in deze zaak, waarin verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] door het Openbaar Ministerie ervan worden beschuldigd deel te hebben genomen aan een criminele organisatie die zich bezig hield met de illegale handel in professioneel vuurwerk. Zij zouden professioneel vuurwerk hebben ingekocht in Polen, deze vervolgens hebben opgeslagen in Duitsland om vanuit daar het vuurwerk te verstrekken aan afnemers uit Nederland.
[verdachte] wordt, samen met de inmiddels overleden [naam overledene 1] , gezien als de leidinggevende van de criminele organisatie. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] als uitvoerders. Zij zouden hebben geholpen bij lossen van de vrachtwagens met illegaal vuurwerk en bij het afleveren daarvan aan de afnemers. [medeverdachte 3] wordt gezien als facilitator, omdat hij zorg zou hebben gedragen voor een opslaglocatie (Muni Berka) en de overige deelnemers aan de criminele organisatie daar toegang toe zou hebben verschaft.
De rechtbank buigt zich over de vraag of bewezen kan worden dat sprake is geweest van een criminele organisatie en [verdachte] hieraan heeft deelgenomen.
4.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het feit bewezen kan worden, omdat sprake is geweest van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, gericht op de illegale handel in professioneel vuurwerk ten behoeve van financieel gewin, waaraan alle verdachten hebben deelgenomen. Dit blijkt uit de manieren waarop het crimineel samenwerkingsverband (CSV) werkte en de frequentie waarmee en de momenten waarop de verdachten aanwezig zijn geweest in Muni Berka. De organisatie is er verantwoordelijk voor geweest dat grote hoeveelheden professioneel vuurwerk vanuit Polen zijn geïmporteerd naar Duitsland, waar dit vuurwerk in oude munitiebunkers in Muni Berka werd opgeslagen. Vanuit de bunkers in Muni Berka heeft het CSV het vuurwerk via drie modus operandi aan Nederlandse particulieren verkocht en ingevoerd in Nederland. Uit de bezoekersregistratie van Muni Berka blijkt dat op het moment dat de vrachtwagens uit Polen met het vuurwerk van Triplex arriveerden, er ook altijd één of meer leden van het CSV op het terrein van Muni Berka aanwezig waren. Ook kwamen leden van het CSV regelmatig gelijktijdig bij het bunkercomplex aan, soms zelfs in dezelfde auto. Op die momenten waren er vaak geen andere personen aanwezig op het bunkercomplex. Uit de bestelbonnen en facturen van Triplex blijkt dat er professioneel vuurwerk werd geleverd. Dit wordt ondersteund door meerdere getuigenverklaringen. Ook kan bewezen worden dat [verdachte] heeft deelgenomen aan het CSV, als leidinggevende. [verdachte] had binnen de organisatie een zeer prominente rol. Hij regelde de inkoop, opslag en verkoop van het vuurwerk en was ook fysiek betrokken bij vrijwel alle aspecten van de organisatie, waaronder het ontvangen en lossen van de vrachtwagens in Muni Berka en de aflevering van het vuurwerk aan de kopers.
4.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht [verdachte] vrij te spreken en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Van een criminele organisatie is geen sprake, omdat de vaststelling van aanwezigheid op een bepaalde locatie op een bepaald moment, zelfs in een bepaalde samenstelling, nog niet maakt dat gesteld kan worden dat die personen een organisatie hebben gevormd. In het bijzonder nu daarbij ook niet meer dan dat kan worden vastgesteld. Verder bevat het dossier onvoldoende bewijs dat sprake was van professioneel vuurwerk, omdat er geen deskundigen zijn die het vuurwerk hebben onderzocht. Enkel de facturen en bestelbonnen zijn bekeken en dat is onvoldoende om vast te stellen dat sprake was van professioneel vuurwerk. Voor zover is gekeken naar de teksten op de dozen, geldt dat niet is vastgesteld dat de inhoud van de dozen daarmee overeenkomt. Er is niet in de dozen gekeken. Voor zover de rechtbank al bewezen vindt dat het professioneel vuurwerk betrof, kan de door het Openbaar Ministerie gestelde hoeveelheid van 368.902 kg niet worden bewezen, hooguit ‘enige hoeveelheid’. Ook is er onvoldoende bewijs dat het vuurwerk bij particulieren terecht is gekomen. Op basis van het dossier kan niets worden vastgesteld, alleen ingevuld. De getuigenverklaringen maken dat niet anders. Daarnaast kunnen de door het Openbaar Ministerie gebruikte getuigenverklaringen niet voor het bewijs worden gebruikt. De politieverklaring van [naam getuige 1] moet worden uitgesloten van het bewijs. Deze is onbetrouwbaar omdat [naam getuige 1] bij de rechter-commissaris terugkomt op zijn eerdere verklaring. In ieder geval kan deze verklaring niet bijdragen aan het bewijs, omdat hij niet verklaart over zijn eigen waarnemingen, maar over die van [naam overledene 1] . Ten aanzien van de verklaring van [naam getuige 2] is aangevoerd dat onduidelijk is of met ‘ [naam 1] ’ [verdachte] wordt bedoeld en dat [naam getuige 2] geen expert is in vuurwerk en het niet duidelijk is of hij in de dozen heeft gekeken. Ten aanzien van de verklaring van [naam broer] is aangevoerd dat op basis van deze verklaring niet kan worden uitgesloten dat het vuurwerk in Duitsland bleef. Ten aanzien van de verklaring van [naam getuige 3] is aangevoerd dat [naam getuige 3] juist heeft verklaard dat hij geen vuurwerk bij [verdachte] heeft gekocht.
Tot slot kan ook niet worden vastgesteld dat [verdachte] een leidende rol binnen de organisatie heeft gehad, te meer nu uit het dossier eerder het beeld naar voren komt dat [naam overledene 1] een overwegend initiërende, leidende en aansturende rol had. De door de officier van justitie aangedragen argumenten passen eerder bij een uitvoerende rol dan een leidende rol.
4.4
Oordeel van de rechtbank
4.4.1
Toetsingskader criminele organisatie
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [1] moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr worden verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon – om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt – moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Het 'oogmerk' van de organisatie moet zijn gericht op het plegen van misdrijven, maar niet is vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is. Het oogmerk behoeft in de tenlastelegging niet nader omschreven te zijn, maar zal uit de bewijsmiddelen moeten blijken. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Van 'deelneming' aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. In het bestanddeel ‘deelneming aan’ een organisatie als bedoeld in art. 140 lid 1 Sr ligt tevens het opzet van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor 'deelneming' voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
4.4.2
Toetsingskader toegepast op de zaak
4.4.2.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de in bijlagen II en III opgenomen bewijsmiddelen.
4.4.2.2
Opmerking vooraf over de getuigenververklaringen
De raadsman heeft aangevoerd dat een aantal van de getuigenverklaringen niet voor het bewijs mogen worden gebruikt. De rechtbank verwerpt deze verweren en overweegt hiertoe als volgt.
(Politie)verklaring [naam getuige 1]
Op 4 maart 2020 is getuige [naam getuige 1] door de politie gehoord. Hierin heeft hij – samengevat – verklaard dat hij weleens met [naam overledene 1] naar Muni Berka is meegereden en daar hand- en spandiensten heeft verricht door het klaarmaken van vuurwerkbestellingen, van [naam overledene 1] de methode heeft gehoord hoe het met de bestellingen in zijn werk ging en dat hij [verdachte] en [medeverdachte 2] bij de bunker in Muni Berka heeft gezien. In zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 21 juli 2023 is [naam getuige 1] op sommige onderdelen van zijn eerdere verklaring teruggekomen. In zijn verhoor bij de rechter-commissaris geeft hij – samengevat – aan dat hij met [naam overledene 1] meereed naar bunker en daar ging hardlopen in het bos, dat hij niet in de bunker is geweest en niemand heeft gezien. De rechtbank heeft echter geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de politieverklaring van [naam getuige 1] . Het dossier bevat aanwijzingen dat [naam getuige 1] bang is voor de organisatie. Zo wordt in het proces-verbaal van bevindingen met nummer 1265 [2] door de verbalisant opgemerkt dat de getuige op 4 maart 2020 is gehoord, maar bij de ondertekening van zijn verklaring op 17 maart 2020 een aantal zaken aangepast wilde hebben, dat de getuige voorzichter was geworden en tijdens het gesprek aangaf dat hij niet bang was voor [verdachte] , maar wel voor de groep eromheen. In het licht hiervan, alsook gezien het tijdsverloop, vindt de rechtbank het verklaarbaar dat [naam getuige 1] bij de rechter-commissaris deels terug wilde komen op zijn eerder afgelegde verklaring bij de politie. Dit is echter geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die eerdere politieverklaring uit 2020. De andere bewijsmiddelen in het dossier geven immers voldoende steun aan de politieverklaring van [naam getuige 1] . Dat [naam getuige 1] van een derde ( [naam overledene 1] ) over een modus operandi heeft gehoord is evenmin een reden om zijn politieverklaring niet voor het bewijs te gebruiken. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (het de-auditu-arrest [3] ), mogen verklaringen van personen die mededelingen van derden weergeven als bewijsmiddel worden gebruikt, te meer nu dit dossier ook andere ondersteunende bewijsmiddelen bevat. Kortom, de rechtbank ziet geen reden om tot bewijsuitsluiting van de politieverklaring van [naam getuige 1] over te gaan.
Verklaringen [naam getuige 2] , [naam broer] en [naam getuige 3]
Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van getuigen [naam getuige 2] en [naam broer] wel degelijk redengevend zijn voor het bewijs. Hun verklaringen staan niet op zichzelf, maar moeten in onderling verband en in samenhang met de rest van het dossier worden bezien. Aan de verklaring van [naam getuige 3] dat hij geen vuurwerk bij [verdachte] heeft gekocht hecht de rechtbank geen geloof, nu deze op zichzelf staat en op wezenlijke punten wordt weersproken door de bewijsmiddelen in het dossier.
4.4.2.3
Bewijsmotivering
Inkoop en opslag van vuurwerk
Uit de CMR-vrachtbrieven en facturen van Triplex blijkt dat professioneel vuurwerk van de Poolse onderneming Triplex bij het bunkercomplex Muni Berka in Duitsland werd bezorgd en dat Starlight Firerocks, Fire-Line Fireworks, Fireworks Crazy Limited of [naam 2] op die stukken als geadresseerde (ontvanger) stond vermeld. Uit het dossier blijkt ook dat bij de ingang van Muni Berka de personalia van bezoekers aan de hand van een identiteitsbewijs en het kenteken van het voertuig waarmee zij aankomen wordt genoteerd. Verder wordt ook genoteerd voor welk bedrijf en die huurder van een bunker bij Muni Berka de bezoekers komen. Dat de bezoekersregistratie van Muni Berka correct is, volgt uit de verklaring van beheerder [naam beheerder] . Hij heeft verklaard dat iedereen zich moest legitimeren als ze Muni Berka willen betreden en dat bezoekers vanaf 2017 alleen met een geregistreerde weknemer van de huurder van een bunker het terrein mochten betreden.
Eén van de bedrijven die bunkers huurde bij Muni Berka betreft Euregio Feuerwerk (hierna: Euregio). [naam partner] (eigenaresse van Euregio), [medeverdachte 3] (partner van [naam partner] ) en [naam broer] (broer van [medeverdachte 3] ) waren voor het personeel van Muni Berka de contactpersonen van Euregio.
Uit de bezoekersregistratie van Muni Berka blijkt dat de chauffeurs van de vrachtwagens met vuurwerk van Triplex zich lieten registreren als bezoeker van Euregio, niet als bezoeker van één van de vier bedrijven – Starlight Firerocks, Fire-Line Fireworks, Fireworks Crazy Limited of [naam 2] – die als geadresseerde op de CMR-vrachtbrieven stonden vermeld. Uit de CMR-vrachtbrieven blijkt ook dat er daarbij professioneel vuurwerk werd geleverd. Dit terwijl [naam partner] heeft verklaard dat Euregio geen professioneel vuurwerk bij Triplex bestelde. Verder volgt uit de bezoekersregistratie dat op het moment dat de vrachtwagens met vuurwerk bij Muni Berka aankwamen, meerdere betrokken verdachten – [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [naam broer] en/of [naam overledene 1] – aanwezig waren op het terrein. Door meerdere vrachtwagenchauffeurs is verklaard dat de vrachtwagen werd uitgeladen door de personen die de vrachtwagen eerder bij de ingang opwachtten en dat één van die personen ook de transportdocumenten voor ontvangst van de lading tekende/ stempelde. De vier bedrijven die als geadresseerden op de CMR-vrachtbrieven stonden vermeld kwamen niet voor in het bezoekersregister van Muni Berka. Uit verklaringen van de vertegenwoordigers van de bedrijven Fireworks Crazy Limited en [naam 2] blijkt ook dat zij niets afwisten van vuurwerkleveringen bij Muni Berka. Tot slot blijkt uit de verklaring van [naam broer] dat het vuurwerk van Triplex dat in de bunker van Muni Berka werd opgeslagen, later ook weer weg was uit de bunker.
Verkoop van vuurwerk
Uit de stukken blijkt dat het professionele vuurwerk uit de bunker in Muni Berka in ieder geval via twee modus operandi (MO) door de verdachten – [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [naam broer] en/of [naam overledene 1] – aan Nederlandse particulieren werd verkocht en Nederland werd binnen gebracht, zoals hierna wordt beschreven.
MO 1 – Levering aan klanten buiten Muni Berka
Met de eerste modus operandi werd voor de levering van het vuurwerk door verdachten afgesproken met klanten, Nederlandse particulieren, (bij winkelcentra) in het nabijgelegen Bad Bentheim. Dit volgt uit de verklaring van getuige [naam getuige 1] , die meermalen als bezoeker van Euregio bij Muni Berka werd geregistreerd, samen met [naam overledene 1] . Hij heeft het volgende verklaard: ‘
heeft mij wel een keer de methode verteld hoe het met de bestellingen in zijn werk ging: Degenen die vuurwerk wilde hebben moesten naar een winkelcentrum in Duitsland rijden. Hier werden de auto's overgenomen door personen die naar de bunker reden. De bestelling werd hier ingeladen en daarna werden de auto's weer terug naar het winkelcentrum gereden’. Uit de bezoekersregistratie van Muni Berka blijkt ook dat [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en/of [naam overledene 1] het bunkercomplex regelmatig meerdere keren per dag bezochten met ‘vreemde’ voertuigen; voertuigen met Nederlandse kentekens die op naam stonden van auto(verhuur)bedrijven of (onbekende) particulieren. Als de bezoekersregistratie wordt gelegd langs de gegevens van het peilbaken op de Mercedes Sprinter ( [kenteken] ) van [verdachte] , blijkt dat deze bezoeken werden voorafgegaan en gevolgd door ritjes met de Mercedes Sprinter naar (winkelcentra in) Bad Bentheim. Dat professioneel vuurwerk op deze manier aan (Nederlandse) particulieren is verkocht, wordt duidelijk als de gegevens uit de bezoekersregistratie worden gelegd naast de bevindingen uit onderzoek 13Matje. Uit dat onderzoek blijkt dat [naam 3] en [naam 4] op 6 oktober 2017 in de vroege ochtend naar Duitsland zijn gereden met een Volkswagen Crafter ( [kenteken] ) om daar vuurwerk te kopen. Rond 6:30 uur reden zij Duitsland binnen. Uit de bezoekersregistratie volgt dat [medeverdachte 1] om 07.15 uur met de Volkswagen Crafter ( [kenteken] ) bij Muni Berka werd geregistreerd. [verdachte] werd op dat moment ook met zijn Audi A6 bij Muni Berka geregistreerd. Rond 10.15 uur reed de Volkswagen Crafter ( [kenteken] ) richting Amsterdam. Vervolgens werd gezien dat drie personen op een parkeerplaats in Beverwijk grote dozen vanuit de Volkswagen Crafter ( [kenteken] ) in een Volkswagen Caddy ( [kenteken] ) laadden. Korte tijd later werden [naam 4] en [naam 3] aangehouden en zijn in beide voertuigen in totaal 22 flowerbeds aangetroffen, afkomstig van Triplex. Het vuurwerk is onderzocht door een materiedeskundige en gekwalificeerd als professioneel vuurwerk.
MO 2 – Levering aan klanten in Muni Berka
Volgens de tweede modus operandi kwamen de klanten, Nederlandse particulieren, zelf het vuurwerk ophalen bij Muni Berka. Twee getuigen hebben over deze werkwijze verklaard. [naam getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat personen pakketten met vuurwerk op kwamen halen bij de bunker in Muni Berka en dat ‘ [naam 1] ’ de pakketten stond uit te delen en geld in ontvangst nam. [naam broer] heeft – op de vraag of hij weleens had gezien hoe en door wie het vuurwerk werd weggehaald – verklaard dat busjes het terrein van Muni Berka opkwamen. Dat vuurwerk werd geleverd aan klanten op het bunkercomplex wordt ondersteund door de gegevens uit de bezoekersregistratie van Muni Berka, waaruit blijkt dat de bezoeken van de betrokken verdachten vaak samenvielen met de bezoeken van derden, zoals [naam getuige 3] en [naam 5] , die net als de verdachten werden geregistreerd als bezoeker van Euregio. Zo zijn op 30 november 2016 [verdachte] en [naam overledene 1] gelijktijdig met [naam getuige 3] en [naam 6] als bezoeker van Euregio geregistreerd en op 19 en 22 december 2016 is [verdachte] gelijktijdig met [naam 5] als bezoeker van Euregio geregistreerd. Dat ook daadwerkelijk vuurwerk op deze wijze aan (Nederlandse) particulieren is verkocht, blijkt uit een registratie in het BVH (het incidentregistratiesysteem van de politie) van 6 december 2016. Dit betrof een melding van een verdachte situatie in Hoogeveen. Verbalisanten troffen daar twee mannen aan die bezig waren met het overladen van grote dozen met vuurwerk vanuit een Mercedes ( [kenteken] ) in een andere Mercedes ( [kenteken] ). Eerder die dag, werden [naam getuige 3] en [naam 6] met de genoemde Mercedessen geregistreerd bij Muni Berka, enkele minuten nadat [verdachte] daar ook arriveerde.
Aangetroffen informatie / verklaringen over de verdachten
In de woning van [verdachte] zijn documenten van Triplex en een USB-stick met verkooplijsten van vuurwerk aangetroffen. In de auto van [verdachte] is ook een briefje met contactinformatie van de vertegenwoordiger van het transportbedrijf Adecon aangetroffen. Uit de verklaringen van [naam beheerder] en [naam broer] blijkt dat [verdachte] van [medeverdachte 3] toestemming had om de sleutel van de bunker van Euregio op te halen en tot eind 2016 zelfstandig de bunker mocht betreden. Uit de verklaring van [naam getuige 2] volgt dat [verdachte] (en [naam overledene 1] ) personen regelde(n) voor het lossen van vuurwerk. Verder zijn er in de telefoon van [verdachte] meerdere WhatsAppgesprekken tussen hem en [medeverdachte 2] aangetroffen waarin [verdachte] vraagt of [medeverdachte 2] aangeeft dat hij de volgende dag om 06.00 of 07.00 uur meerijdt. Tot slot zijn telefoongesprekken van [medeverdachte 1] afgeluisterd, waaruit blijkt dat hij aan een derde vraagt of diegene een shell wil hebben, een derde vraagt of [medeverdachte 1] een vuurwerkbom kan meenemen en [medeverdachte 1] tegen zijn moeder benadrukt dat hij een bus met “legaal” vuurwerk voor [naam overledene 1] aan het ophalen is.
Professioneel vuurwerk
De raadsman heeft aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat het in deze zaak om professioneel vuurwerk gaat. De rechtbank buigt zich ook ambtshalve over deze vraag en overweegt hierover het volgende.
In artikel 1.1.1 eerste lid van het Vuurwerkbesluit is de definitie van professioneel vuurwerk gegeven: Professioneel vuurwerk is vuurwerk dat is ingedeeld in categorie F4, alsmede vuurwerk dat is ingedeeld in categorie F2 of F3 en dat niet bij of krachtens dit vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.
Hoewel het vuurwerk in deze zaak niet door een deskundige is onderzocht – alleen het vuurwerk in onderzoek 13Matje – vindt de rechtbank dat het dossier voldoende bewijs bevat voor het oordeel dat (in ieder geval een deel van) het vuurwerk wat door Triplex bij Muni Berka is geleverd, professioneel vuurwerk betrof. Zij overweegt daartoe als volgt.
Op 20 november 2018 is in de woning van [verdachte] een USB-stick in beslag genomen waarop lijsten zijn aangetroffen met vuurwerkartikelen. Een materiedeskundige heeft onderzoek gedaan naar de genoemde vuurwerkartikelen en heeft geconstateerd dat een groot deel – waaronder bangers (cobra 6 en cobra 8), shells (mortierbommen), romeinse kaarsen en flowerbeds (batterij enkelschotsbuizen) – voorkomt op Lijst III van de Richtlijn voor Strafvordering Vuurwerkdelicten. Dit betreft vuurwerk dat is ingedeeld in categorie F4 en aangemerkt wordt als professioneel vuurwerk. Vervolgens is nader onderzoek gedaan naar de facturen van de vuurwerktransporten die door Triplex zijn aangeleverd. Uit dat onderzoek blijkt dat een deel van de in de facturen vermelde vuurwerkartikelen overeenkomt met het professionele vuurwerk wat op de USB-stick stond. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat (een deel van) het bij Muni Berka geleverde vuurwerk professioneel vuurwerk betrof. Dit wordt verder ondersteund door de verklaringen van [naam getuige 1] en [naam broer] . [naam getuige 1] heeft verklaard dat het vuurwerk wat in de bunker in Muni Berka werd opgeslagen uit Polen kwam en illegaal was. Ook [naam broer] heeft verklaard dat hij zag dat dozen met professioneel vuurwerk in de bunker werden opgeslagen.
De officier van justitie heeft in het requisitoir 14 vuurwerktransporten benoemd. De rechtbank gaat met de officier van justitie uit van die 14 vuurwerktransporten en het gewicht aan professioneel vuurwerk wat met die transporten is vervoerd, zoals benoemd in bijlage II van dit vonnis. Daarbij merkt de rechtbank op dat het dossier aanleiding geeft om aan te nemen dat er meer transporten zijn geweest, maar de rechtbank zal zich, in het voordeel van [verdachte] , beperken tot de door officier van justitie gemaakt selectie.
Verkoop aan Nederlandse particulieren
De rechtbank vindt ook bewezen dat het professionele vuurwerk door de verdachten is verkocht aan Nederlandse particulieren. Hieromtrent overweegt zij als volgt.
In artikel 1.2.2, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit is het verbod opgenomen om professioneel vuurwerk, indien bestemd voor particulier gebruik, binnen het grondgebied van Nederland te brengen, op te slaan, te vervaardigen, voorhanden te hebben of aan een ander ter beschikking te stellen. Uit de Nota van Toelichting bij het Vuurwerkbesluit (Stb. 2009, 605) volgt dat dit verbod tot doel heeft te voorkomen dat particulieren vuurwerk voorhanden hebben dat in Nederland niet is aangewezen als consumentenvuurwerk. De reden is dat aan het gebruik van professioneel vuurwerk meer gevaren kleven dan aan het gebruik van consumentenvuurwerk.
In artikel 1.2.2, zevende lid, van het Vuurwerkbesluit is een niet-limitatieve opsomming gegeven van gevallen waarin sprake is van “bestemd voor particulier gebruik”. Van ‘bestemd voor particulier gebruik’ is onder meer sprake als “het te koop wordt aangeboden of ter beschikking wordt gesteld aan, gekocht of besteld door een particulier”.
Uit de systematiek van het Vuurwerkbesluit en de Wet Milieubeheer, waarin overtreding van het Vuurwerkbesluit strafbaar is gesteld, blijkt dat het besluit en de wet zijn ingericht op de handhaafbaarheid daarvan door middel van een vergunningenstelsel. Zo moet men voor de opslag, het transport, de verkoop en het afsteken van professioneel vuurwerk in het bezit zijn van een vergunning. Met name is belangrijk dat handhavend kan worden opgetreden tegen degenen die professioneel vuurwerk in strijd met het besluit hebben bestemd voor gebruik door particulieren. Verder volgt uit de Nota van Toelichting bij het vuurwerkbesluit (Stb. 2009, 605) dat het in het Vuurwerkbesluit gehanteerde onderscheid tussen consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk berust op de bestemming die daaraan is gegeven door degene die het betrokken vuurwerk onder zich heeft. Deze bestemming kan worden afgeleid uit de feiten en uit de omstandigheden waaronder het vuurwerk wordt aangetroffen. Vuurwerk waarvan de bestemming niet kan worden vastgesteld, wordt aangemerkt als professioneel vuurwerk. Door deze bepaling wordt voorkomen dat bij het aantreffen van vuurwerk zonder enige aanduiding telkens onderzoek zou moeten worden gedaan naar de bestemming, teneinde te kunnen vaststellen of artikel 1.2.2, eerste lid, dan wel artikel 1.2.2, tweede lid van het Vuurwerkbesluit is overtreden.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat als de bestemming van het professionele vuurwerk niet kan worden vastgesteld, in de zin dat niet kan worden vastgesteld aan wie het vuurwerk wordt verkocht/voor wie het vuurwerk is bedoeld, het professionele vuurwerk wordt geacht te zijn bestemd voor particulier gebruik. Dit omdat het binnen Nederland brengen, opslaan, vervaardigen, voorhanden hebben en aan een ander ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk strafbaar is, tenzij men daarvoor een vergunning heeft. [4]
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat het professionele vuurwerk moet worden geacht te zijn bestemd voor particulier gebruik, ondanks dat dit op basis van het dossier niet onomstotelijk kan worden vastgesteld.
De rechtbank overweegt in aanvulling daarop nog dat het dossier voor deze conclusie ook voldoende aanwijzingen bevat. Zo werd door de verdachten valselijk gebruik gemaakt van de gegevens van Starlight Firerocks, Fire-Line Fireworks, Fireworks Crazy Limited en [naam 2] om te verdoezelen dat het vuurwerk van Triplex aan hen werd geleverd. Vervolgens werd het vuurwerk door hen op schimmige wijze verkocht, met verschillende modus operandi onder meer gericht op het verhullen van de opslagplaats in Muni Berka. Het voorgaande duidt erop dat geen sprake was van de (legale) handel in (consumenten)vuurwerk. Daarbij komt tot slot dat ten aanzien van sommige verkopen ook daadwerkelijk vast is komen staan dat het ging om professioneel vuurwerk en dat dit is geleverd aan particulieren.
Bij deze stand van zaken – en nu [verdachte] verder geen redelijke, ontzenuwende verklaring heeft gegeven – gaat de rechtbank ervanuit dat het professionele vuurwerk dat door verdachten in Muni Berka werd opgeslagen, (in ieder geval deels) bestemd was voor particulier gebruik.
Criminele organisatie
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat de verdachten zich bezig hebben gehouden met de illegale handel in professioneel vuurwerk. Hierbij werd het vuurwerk gekocht in Polen, opgeslagen in Duitsland en verkocht aan Nederlandse klanten, door middel van (in ieder geval) twee modus operandi. Zoals hiervoor omschreven, werd via modus operandi 1 met klanten afgesproken in het nabijgelegen Bad Bentheim waarbij de auto van de klant werd overgenomen door een van de verdachten, die met de auto terugreed naar de opslag in Muni Berka om daar het vuurwerk in de auto te laden om vervolgens de auto terug te brengen naar de klant. Bij modus operandi 2 kwamen de kopers het professioneel vuurwerk zelf ophalen bij de opslag in Muni Berka, onder begeleiding van een of meer verdachten.
De verdachten hebben in elk geval van 19 augustus 2016 tot en met 2 november 2017 samengewerkt, waarbij sprake was van een vaste taakverdeling; [verdachte] en [naam overledene 1] hadden een leidende rol, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hadden uitvoerende taken en [medeverdachte 3] en [naam broer] hadden een faciliterende, ondersteunende rol.
De leidende rol van [verdachte] blijkt uit het volgende. [verdachte] had de sleutel van de bunker en mocht tot eind 2016 zelfstandig de bunker betreden. Ook was [verdachte] altijd aanwezig als het vuurwerk vanuit Polen in Muni Berka werd geleverd en ook wanneer datzelfde vuurwerk vervolgens aan klanten werd verkocht. Hij was ook degene die de mankracht regelde voor het uitladen van de vrachtwagens en het inladen van het vuurwerk in de auto’s van klanten. Hij was ook degene die het geld van de klanten in ontvangst nam. Uit de bij hem aangetroffen documenten, waaronder op de USB-stick, en zijn reisbewegingen naar Triplex leidt de rechtbank af dat hij degene was die het contact met Triplex onderhield en verantwoordelijk was voor de inkoop van het vuurwerk. Dat [naam overledene 1] eveneens is aan te merken als leider van de organisatie, leidt de rechtbank af uit zijn aanwezigheid in Muni Berka op alle momenten aanwezig was als er een vrachtwagen vuurwerk kwam leveren, tot zijn ongeval op 1 december 2016.
De uitvoerende rol van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] wordt afgeleid uit het feit dat zij betrokken waren bij het lossen van de vrachtwagens en de feitelijke levering van het vuurwerk aan klanten. Dit volgt uit de bezoekersregistratie van Muni Berka en uit telefooncommunicatie.
De ondersteunende rol van [medeverdachte 3] , alsook zijn broer [naam broer] , wordt afgeleid uit het feit dat hij de opslagruimte in Muni Berka aan de medeverdachten ter beschikking stelde, hen toegang verschafte tot die opslagruimte en mee heeft geholpen met het lossen van de vrachtwagens. Uit de verklaringen van [naam partner] en [naam beheerder] blijkt immers dat [medeverdachte 3] verantwoordelijk was voor de huur van de bunker(s) en ervoor gezorgd heeft dat de medeverdachten de bunker(s) van Euregio konden betreden.
In het licht van de beschreven feiten en omstandigheden is tussen [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , alsmede [naam overledene 1] en [naam broer] , sprake geweest van een samenwerkingsverband gedurende ruim een jaar met een zekere duurzaamheid, structuur en taakverdeling. Dit samenwerkingsverband had als oogmerk de handel in illegaal vuurwerk, in welk kader het binnen het grondgebied van Nederland brengen, het voorhanden hebben en aan particulieren ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk als misdrijven werden gepleegd en waarbij elke verdachte bewust een wezenlijke rol vervulde.
Uit het voorgaande blijkt dat [verdachte] kan worden aangemerkt als deelnemer aan de criminele organisatie, wist dat het samenwerkingsverband gericht was op de handel in illegaal vuurwerk en hij daadwerkelijk activiteiten heeft ondernomen die in nauw verband staan met de misdrijven die door dit samenwerkingsverband werden nagestreefd, dan wel deze misdrijven ook zelf heeft gepleegd. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat [verdachte] tot dit verband behoorde en er aan heeft deelgenomen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II en III opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte in de periode van 19 augustus 2016 tot en met 2 november 2017 in Nederland en/of Bad Bentheim en Ochtrup, heeft deelgenomen aan een organisatie bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten: [naam overledene 1] en [medeverdachte 3] en [naam broer] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven door het binnen het grondgebied van Nederland brengen en opslaan en voorhanden hebben en aan een ander ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk (bestemd voor particulier gebruik).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een geldboete van € 2.500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 35 dagen.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan [verdachte] geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en om te volstaan met een voorwaardelijke straf, met eventueel een taakstraf. [verdachte] heeft in het verleden verkeerde keuzes gemaakt, maar inmiddels heeft hij zijn leven anders vormgegeven en weer op de rit. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou een ontwrichtende werking hebben, niet alleen op zijn leven, maar ook op dat van zijn gezin. Hij heeft twee jonge kinderen. Als verdachte een gevangenisstraf moet gaan uitzitten, komt de zorg voor de kinderen geheel op de schouders van zijn partner terecht. Bovendien zou het onmenselijk zijn om voor feiten gepleegd 6 á 7 jaar geleden, nu nog een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. In dat kader heeft de raadsman naar voren gebracht dat verdachte en zijn gezin vanwege deze zaak al jaren in onzekerheid leven en ook praktisch bezien – vanwege het conservatoire beslag op onder meer de woning en bankrekeningen – veel last hebben ondervonden van deze zaak en het feit dat de zitting zo lang op zich heeft laten wachten.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
[verdachte] en zijn medeverdachten hebben gedurende ruim een jaar zich bezig gehouden met een grootschalige en lucratieve handel in illegaal (professioneel) vuurwerk. Dit vuurwerk hebben de verdachten besteld vanuit Polen en opgeslagen in een bunkercomplex in Duitsland, waarna het verkocht werd aan Nederlandse particulieren en Nederland werd binnen gebracht. De rechtbank gaat ervanuit dat het gaat om minstens 82.469 kg professioneel vuurwerk, bestaande uit onder meer cobra’s, shells, romeinse kaarsen en flowerbeds, gelet op de 14 vuurwerktransporten die bewezen zijn verklaard (uitgaande van de classificatie 1.3 op het transportdocument). Dat is vuurwerk dat, op grond van de Nederlandse wet- en regelgeving, niet in handen mag komen van personen die geen gespecialiseerde kennis hebben van dat vuurwerk. Het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk in deze enorme hoeveelheid en het ter beschikking stellen aan klanten die het vervolgens verder hebben vervoerd en opgeslagen is zonder meer (levens)gevaarlijk te noemen. De enkele omstandigheid dat het vuurwerk eerst was opgeslagen in een bunker, maakt het voorgaande niet anders. Daar komt bij dat illegaal vuurwerk in toenemende mate wordt gebruikt voor onder andere plofkraken, bedreigingen, afpersingen en als wapen tegen hulpverleners, gezagdragers en overheidsinstellingen. Door deel te nemen aan een criminele organisatie gericht op het handelen in illegaal vuurwerk, heeft [verdachte] deze toepassingen gefaciliteerd. De rechtbank gaat ervanuit dat de verdachten dit enkel voor hun eigen financieel gewin hebben gedaan, nu met de grootschalige handel in vuurwerk veel geld is te verdienen. Het handelen van [verdachte] wordt hem dan ook zwaar aangerekend, te meer nu hij een leidende rol heeft gehad in de organisatie. Verdachte heeft op geen enkele manier verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Dit rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Met de strafoplegging wil de rechtbank niet alleen de ernst van het feit tot uitdrukking te brengen, maar ook een signaal aan de maatschappij afgeven.
Andere relevante omstandigheden
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 10 november 2023. Hieruit blijkt dat hij recent niet is veroordeeld voor een strafbaar feit, maar wel in 2010. Hij is toen veroordeeld voor overtreding van het Vuurwerkbesluit.
Bij het opleggen van een straf wordt ook bekeken of de zaak van een verdachte tijdig wordt afgedaan. Zoals hiervoor onder 3.3 al is vermeld, is de redelijke termijn met drie jaar en drie maanden overschreden. De rechtbank weegt dit als strafverlagende omstandigheid mee.
Verder houdt de rechtbank ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Straf
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde had een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals de officier van justitie heeft geëist in de rede gelegen, maar met name vanwege de overschrijding van de redelijke termijn en de overige strafmatigende omstandigheden vindt de rechtbank dat een lagere gevangenisstraf op zijn plaats is. Aan verdachte wordt daarom een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar opgelegd.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- € 1.000,-, omschrijving: MDRBA17006_497074;
- € 510,-, omschrijving: PL0900-MDRBA17006_497075;
- € 1.000,-, omschrijving: PL0900-MDRBA17006_497073;
- € 170,-, omschrijving: PL0900-MDRBA17006_497095;
- 760 Poolse Zloty (waarde € 159);
- Personenauto Audi, goednummer PL0900-2018130027-2117793.
Verbeurdverklaring
De personenauto Audi (goednummer PL0900-2018130027-2117793) behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.
Teruggave
De inbeslaggenomen geldbedragen (€ 1.000,-, € 510,-, € 1.000,-, € 170,- en 760 Poolse Zloty) kunnen worden teruggegeven aan verdachte. Een relatie met het door verdachte gepleegde strafbare feit kan niet worden vastgesteld.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a en 140 Sr.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf
nietten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart verbeurd:
- Personenauto Audi, vallende onder goednummer PL0900-2018130027-2117793.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
- € 1.000,-, omschrijving: MDRBA17006_497074;
- € 510,-, omschrijving: PL0900-MDRBA17006_497075;
- € 1.000,-, omschrijving: PL0900-MDRBA17006_497073;
- € 170,-, omschrijving: PL0900-MDRBA17006_497095;
- 760 Poolse Zloty (waarde € 159).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 januari 2024.

Voetnoten

1.zie onder meer HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:969.
2.map 13, pag. 5987 e.v.
3.HR 20 december 1926, NJ 1927,85.