ECLI:NL:RBAMS:2023:262

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
13/730019-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf in drugshandelzaak met meerdere verdachten

Op 23 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met de internationale handel in verdovende middelen. De verdachte, geboren in 1976 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van deelname aan deze organisatie en van het vervoeren van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op verschillende data, waarbij de officieren van justitie, mrs. A.M. Lobregt en H. Oppe, de vordering hebben ingediend en de verdediging werd vertegenwoordigd door mr. W. van Vliet.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding voor het eerste feit nietig is, maar geldig voor de overige feiten. De verdachte werd beschuldigd van het vervoeren van 8,6 en 7,65 kilogram cocaïne op 25 oktober 2017. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, wist dat hij cocaïne vervoerde, gezien de omstandigheden van de zaak en de verklaringen van de betrokkenen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft geen geldboete opgelegd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht op de opgelegde straf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee andere rechters.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730019-18 (Promis)
Datum uitspraak: 23 januari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
laatste bekende adres: [adres 1] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 maart 2020, 12 juli 2022, 22 november 2022, 24 november 2022 en 23 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. A.M. Lobregt en H. Oppe en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte mr. W. van Vliet naar voren heeft gebracht.
Dit vonnis vloeit voort uit het onderzoek 13Rosasiet waarin meerdere verdachten terecht stonden. De rechtbank wijst gelijktijdig vonnis in de zaken van de medeverdachten [medeverdachte 1] (13/731001-18), [medeverdachte 2] (13/728208-16), [medeverdachte 3] (13/728203-16), [medeverdachte 4] (13/728246-16) en [medeverdachte 5] (13/730056-17).

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is , kort gezegd, ten laste gelegd dat:
1.
hij in de periode van 13 juni 2015 tot en met 31 oktober 2017 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die als oogmerk had de (internationale) handel in verdovende middelen, (gewoonte)witwassen, het bezit van wapens en munitie en/of (onder meer) het telen, verwerken, verkopen, invoeren en uitvoeren van cocaïne, heroïne, hennep en hasj;
2.
hij zich op 25 oktober 2017 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de handel in 8,603 en 7,650 kilogram cocaïne.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt deel uit van dit vonnis.

3.Voorvragen

3.1.
Geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft bepleit dat de dagvaarding ten aanzien van feiten 1 nietig is. De officieren van justitie hebben betoogd dat de dagvaarding geldig is.
Na overleg in raadkamer heeft de rechtbank ter terechtzitting van 22 november 2022 geconcludeerd dat de dagvaarding nietig is voor wat betreft de onder 1 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie. Dit zal hieronder worden toegelicht.
Een van de fundamenten van het strafprocesrecht is dat de terechtzitting plaatsvindt op de grondslag van de tenlastelegging. Artikel 261 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat de dagvaarding een opgave dient te bevatten van het feit dat ten laste wordt gelegd. Een van de functies van de tenlastelegging is dat de verdachte weet waarvoor hij vervolgd wordt en waartegen hij zich moet verdedigen.
Over de onder feit 1 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie oordeelt de rechtbank dat de tenlastelegging - bezien in samenhang met het strafdossier - zodanig algemeen en ruim is opgesteld, dat het voor verdachte onduidelijk is waarvan hij precies wordt beschuldigd. Hierdoor kan hij zich niet effectief verdedigen tegen de beschuldiging. De ten laste gelegde pleegperiode beslaat namelijk meer dan twee jaren, in de tenlastelegging zijn geen uitvoeringshandelingen opgenomen, als medeplegers worden naast de medeverdachten ook “één of meer andere natuurlijke perso(o)n(en)” genoemd en het oogmerk van de organisatie is het plegen van (gewoonte)witwassen, het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie en zo goed als alle mogelijke Opiumwetfeiten met betrekking tot cocaïne, heroïne, hennep en hasj. Als het gaat om de vraag waartegen verdachte zich vervolgens moet verdedigen, biedt het dossier onvoldoende soelaas. De zaaksdossiers uit het onderzoek 13Rosasiet zijn namelijk niet alleen omvangrijk, maar zien ook op een grote hoeveelheid (136) onbekende gebleven personen. Op zitting hebben de officieren van justitie toegelicht dat de verdenking en de pleegperiode bovendien mede gebaseerd zijn op de bevindingen uit het Italiaanse onderzoek Los Blancos (waarvan alleen de startinformatie onderdeel uitmaakt van het strafdossier) en de onderzoeken 13Slag en 13Owasso (die geen onderdeel uitmaken van het strafdossier). Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de dagvaarding niet voldoet aan de vereisten van artikel 261 Sv.
De rechtbank zal de dagvaarding dan ook nietig verklaren voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde en acht de dagvaarding geldig voor wat betreft het overige.
3.2.
Bevoegdheid rechtbank, ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en schorsingsredenen
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het (resterende) ten laste gelegde feit, de officieren van justitie zijn ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feiten en omstandigheden
Op 25 oktober 2017 neemt de politie waar dat medeverdachte [medeverdachte 3] om 09.07 uur zijn auto parkeert op De Lent in Muiderberg. Om 10.05 uur wordt gezien dat een taxi op de Lent stopt en dat verdachte daaruit een gevulde zwarte tas met witte opdruk pakt en wegloopt in de richting van de om de hoek gelegen straat Horrewaarde.
Om 11.15 uur neemt de politie waar dat verdachte, met een gevulde zwarte tas met witte opdruk en een gevulde rugzak, uit de woning [adres 2] komt. Verdachte stapt, met de tassen, als passagier in bij de eerder waargenomen taxi en rijdt naar de parkeerplaats van het BP tankstation langs de A12 ter hoogte van Harmelen. Op de parkeerplaats is gezien dat verdachte met de zwarte tas en de rugzak naar een vrachtwagen met Pools kenteken loopt, instapt, en vervolgens, zonder die tassen, weer uit de vrachtwagen stapt. Vervolgens rijdt verdachte met de taxi terug naar de [adres 2] en gaat daar naar binnen. De vrachtwagen met Pools kenteken is weggereden van de parkeerplaats en kort daarna staande gehouden. Bij de doorzoeking van de vrachtwagen zijn de zwarte tas met witte opdruk en de rugzak aangetroffen. In elk van deze tassen zaten zeven blokken cocaïne met een totaalgewicht van 8,6 en 7,65 kilogram. De bestuurder van de vrachtwagen, [naam bestuurder] , verklaarde dat hij de tas en rugzak van verdachte had gekregen en dat verdachte hem had opgedragen de tassen naar Polen te brengen.
4.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
4.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde omdat niet blijkt dat hij moet hebben geweten van de aanwezigheid van de cocaïne in de tassen.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Overwegingen
Verdachte heeft twee tassen met daarin 8,6 en 7,65 kilogram cocaïne vervoerd van Muiderberg naar een tankstation langs de A12. Aldaar heeft verdachte de cocaïne overgedragen aan een door hem geregelde vrachtwagenchauffeur [naam bestuurder] voor verder transport naar Polen. [naam bestuurder] heeft, nadat de politie zijn vrachtwagen had staande gehouden, direct verklaard dat hij verdovende middelen had gekregen van verdachte. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank de verklaring van verdachte, dat hij niet zou hebben geweten dat er cocaïne in de tassen zat, volstrekt onaannemelijk.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een of meer anderen 8,6 en 7,65 kilogram cocaïne heeft vervoerd, afgeleverd en verstrekt.
4.4.2.
De bewijsmiddelen
De rechtbank heeft op grond van de wettige bewijsmiddelen die in bijlage 2 bij dit vonnis zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, de overtuiging gekregen, en acht dan ook bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierna beschreven in rubriek 5.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
2.
op 25 oktober 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), heeft afgeleverd en verstrekt en vervoerd:
- een zwarte tas (item 5472147) inhoudende 7 blokken cocaïne, totaal (brutogewicht) 8.603 kilogram en
- een groene rugzak (item 5472150) inhoudende 7 blokken cocaïne, totaal (brutogewicht) 7.650
kilogram.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte voor de door hen onder 2 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, en een geldboete van € 10.000,-. De officieren van justitie zien aanleiding om de geldboete op te leggen, omdat veel geld wordt verdiend met de handel in verdovende middelen endatgeld moet worden afgeroomd, opdat verdachte beseft dat die handel niet loont. Tot slot hebben de officieren van justitie de gevangenneming van verdachte gevorderd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de redelijke termijn, waarbinnen de strafzaak in eerste instantie behoort te worden afgedaan, fors is overschreden en dat dit dient te leiden tot een aanzienlijke vermindering van de straf. Vrachtwagenchauffeur [naam bestuurder] is een gevangenisstraf van 20 maanden opgelegd. Het verwijt dat [naam bestuurder] kan worden gemaakt is groter dan het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt, aangezien verdachte de tassen slechts naar [naam bestuurder] heeft gebracht, terwijl [naam bestuurder] de intentie had de tassen buiten het grondgebied van Nederland te brengen. Tot slot, blijkt uit het Poolse strafblad van verdachte dat hem op 4 april 2018 in Polen een gevangenisstraf van vijf jaren is opgelegd. Hoewel artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht formeel niet van toepassing is, zou daar ten gunste van verdachte wel rekening mee moeten worden gehouden.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een hoeveelheid van ruim zestien kilogram cocaïne in zijn bezit gehad en binnen Nederland vervoerd naar en overgedragen aan een Poolse vrachtwagenchauffeur, die de cocaïne voor verdachte naar Polen zou vervoeren. De stof cocaïne levert een gevaar op voor de volksgezondheid en de handel daarin gaat gepaard met zware criminaliteit en ondermijning van de samenleving.
De rechtbank acht de oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur, overeenkomstig de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, dan ook aangewezen. Daarbij is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat het verwijt dat verdachte wordt gemaakt groter is dan dat dat de vrachtwagenchauffeur is gemaakt. De vrachtwagenchauffeur zou de cocaïne weliswaar van Nederland naar Polen brengen, maar hij is daartoe aangezocht door verdachte die de vrachtwagenchauffeur daartoe ook de cocaïne ter hand heeft gesteld en een internationaal opererend vrachtwagenchauffeur loopt een groter risico gepakt te worden. Blijkens het uittreksel uit het
European Criminal Records Information Systemvan 11 november 2022, is verdachte op 4 april 2018 een gevangenisstraf van vijf jaren opgelegd vanwege illegaal drugsgebruik en het produceren van die drugs, ongeoorloofd bezit van wapens/vuurwapens, afpersing/dwang/pressie jegens een vertegenwoordiger van overheidsgezag en het anderen helpen bij of aanzetten tot illegaal gebruik van verdovende middelen. Omdat de rechtbank niet goed kan inschatten welke straffen de onderliggende handelingen in Nederland zouden opleveren, houdt de rechtbank ten voordele noch ten nadele van verdachte rekening met zijn veroordeling in Polen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 27 maanden passend. Hierop zal de rechtbank drie maanden gevangenisstraf in mindering brengen omdat de zaak niet is afgedaan binnen de redelijke termijn van twee jaren na de aanhouding van verdachte op 16 februari 2018 in Polen ter uitlevering aan Nederland. De rechtbank ziet geen aanleiding om een geldboete op te leggen en geen grond of aanleiding om de gevangenneming van verdachte te bevelen.

9.Het beslag

Blijkens de door de officieren van justitie overgelegde beslaglijst is onder verdachte geld in beslag genomen. De rechtbank is met de officieren van justitie van oordeel dat het geld aan verdachte kan worden geretourneerd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart de dagvaarding nietig voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
2.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, lid 4, van de Opiumwet.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
24 maanden..
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Wijst af de vordering tot gevangenneming van verdachte.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1. Geld buitenlands, -, 5560662, 4830 PLN, waarde 1004,20;
2. Geld buitenlands, -, 5560665, 100 USD, waarde 84,60.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en E. Slager, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. Slaats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 januari 2023.