ECLI:NL:RBAMS:2024:1075

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
9812152 EL 22-33
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake vernietiging effectenleaseovereenkomsten en terugbetaling door Dexia

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 22 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en Dexia Nederland B.V. [eiser] vorderde de verklaring voor recht dat drie effectenleaseovereenkomsten, die zijn afgesloten door haar overleden echtgenoot, rechtsgeldig zijn vernietigd. De vordering is gebaseerd op het ontbreken van schriftelijke toestemming van [eiser] voor het aangaan van deze overeenkomsten, zoals vereist onder artikel 1:88 BW. Dexia betwistte de vorderingen en voerde aan dat de vordering uit onverschuldigde betaling was verjaard en dat Leaseproces niet beschikte over een toereikende volmacht om namens [eiser] op te treden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] niet op de hoogte was van de overeenkomsten tot na de vernietigingsbrief van 1 februari 2006. De kantonrechter oordeelde dat de vordering uit onverschuldigde betaling tijdig was gestuit en dat Dexia niet had aangetoond dat Leaseproces niet gevolmachtigd was. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] toegewezen, waarbij Dexia werd veroordeeld tot terugbetaling van de door haar overleden echtgenoot betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 2 maart 2006. Tevens werd Dexia veroordeeld in de proceskosten van [eiser].

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Privaatrecht
Zaaknummer 9812152 EL 22-33
vonnis van de kantonrechter van 22 februari 2024
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna [eiser] en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 april 2022;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek;
  • de rolbeslissing van 5 oktober 2023;
  • de akte van [eiser] van 2 november 2023;
  • de akte van Dexia van 28 november 2023.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Wijlen [naam] (verder: [naam] ) heeft de volgende leaseovereenkomsten (hierna: de overeenkomsten) ondertekend met als wederpartij (de rechtsvoorganger van) Dexia:
Nr
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[nummer 1]
26-06-1997
WinstVerDubbelaar
60 mnd
€ 13.344,27
II.
[nummer 2]
29-05-1998
Feestplan II
120 mnd
€ 9.445,19
III.
[nummer 3]
26-11-1998
WinstVerDriedubbelaar
36 mnd
€ 10.227,43
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
26-06-2002
- € 840,10
Ja
II.
28-05-2008
€ 243,81
Nvt
III.
26-11-2001
€ 1.176,35
Nvt
2.3.
[eiser] was ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten gehuwd met [naam] . [eiser] heeft [naam] geen schriftelijke toestemming verleend voor het aangaan van deze overeenkomsten.
2.4.
Bij brief van 1 februari 2006 (hierna: de vernietigingsbrief) heeft [eiser] een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de overeenkomsten als bedoeld in artikel 1:89 BW.

3.De vorderingen en het verweer

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat de onderhavige overeenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd en Dexia te veroordelen om al hetgeen door [naam] krachtens die overeenkomsten aan Dexia is
betaald, aan [eiser] terug te betalen, vermeerderd met, primair, de wettelijke rente daarover telkens vanaf de dag der door contractant gedane betalingen, of althans subsidiair vanaf de door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot aan die der voldoening.
3.2.
Dexia betwist de vorderingen van [eiser] . Daartoe stelt zij zich voor zover hier van belang op het standpunt dat Leaseproces niet beschikt over een toereikende volmacht, de vordering uit onverschuldigde betaling van [eiser] is verjaard en voert verder aan dat het beroep op vernietiging als bedoeld in de artikelen 1:88/1:89 BW niet slaagt.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

Machtiging
4.1.
Dexia betwist allereerst - bij gebreke van een recente volmacht - dat Leaseproces gevolmachtigd is om namens [eiser] deze procedure op te starten. Zij verzoekt de kantonrechter daarom om Leaseproces te gelasten een recente volmacht te overleggen waaruit de wil blijkt van [eiser] om Dexia nog immer in rechte te betrekken.
Dit verweer slaagt niet. Door Dexia is niet betwist dat Leaseproces door [eiser] gevolmachtigd is. Zij wil bewijs dat dit niet veranderd is. Hiervoor is geen grond. Dat in het verleden een enkele keer is voorgekomen dat een cliënt was overleden, betekent niet dat dit ook voor deze zaak geldt. Dexia heeft niet onderbouwd dat er aanleiding bestaat om te veronderstellen dat juist [eiser] haar machtiging heeft ingetrokken of is overleden. Daar komt bij dat Leaseproces stukken heeft overgelegd (te weten onder meer de getuigenverklaring van [eiser] ) waaruit volgt dat er recent contact is geweest met [eiser] .
Huurkoop en artikel 1:88/1:89 BW
4.2.
Er is sprake van huurkoop. Dit betekent dat [naam] voor het aangaan van elke overeenkomst de schriftelijke toestemming van [eiser] behoefde (HR 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2837 en HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM3868). Aangezien deze schriftelijke toestemming ontbreekt, had [eiser] de bevoegdheid een beroep te doen op de vernietigbaarheid als bedoeld in artikel 1:88 en 1:89 BW.
Beroep Dexia op verjaring vordering uit onverschuldigde betaling
4.3.
Dexia stelt dat de door [eiser] ingestelde vordering uit onverschuldigde betaling is verjaard, dat de gemachtigde van [eiser] (hierna Leaseproces) niet gevolmachtigd was om namens [eiser] enige verjaring te stuiten en dat niet (voldoende tijdig) een door [eiser] aan Leaseproces verleende volmacht voor het verrichten van een stuitingshandeling is overgelegd nadat Dexia de vertegenwoordigingsbevoegdheid van Leaseproces uitdrukkelijk had bestreden.
4.4.
[eiser] heeft bovengenoemde stellingen van Dexia gemotiveerd betwist. [eiser] verwijst daarbij naar de brieven van Leaseproces van 24 januari 2012 en 27 oktober 2016 (zie productie 8 bij conclusie van repliek) voor al haar cliënten (waaronder [naam] ) en de eega’s van de betreffende cliënten, waarmee de verjaring van al hun rechten ten aanzien van al hun vorderingen jegens Dexia zijn gestuit. Ook heeft [eiser] een afschrift overgelegd uit de administratie van Leaseproces van de digitaal door [eiser] verleende toestemming/volmacht, die luidt als volgt:

Ik geef Leaseproces toestemming om de verjaring van de vordering op Dexia te stuiten. Deze toestemming geldt ook voor mijn eventuele partner en/of familieleden.”
4.5.
Met de verwijzing in de brieven naar de eega’s van de personen die op de bij de brieven gevoegde lijsten waren vermeld (zoals [naam] ) wordt voldaan aan de eisen van een rechtsgeldige stuiting als bedoeld in artikel 3:317 BW. Verder brengt de digitaal verleende toestemming mee dat ervan moet worden uitgegaan dat Leaseproces bevoegd was namens [eiser] de verjaring van de rechtsvordering uit onverschuldigde betaling te stuiten. Daarnaast heeft Dexia niet terstond, namelijk onmiddellijk na ontvangst van de brief van 24 januari 2012, om bewijs van de volmacht van Leaseproces gevraagd. Daarna kan op artikel 3:71 lid 1 BW geen beroep meer worden gedaan. Voor een nadere onderbouwing van het voorgaande wordt verwezen naar het arrest van het hof Amsterdam van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:3735) en het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:6389, rov. 6.7 tot en met 6.16). Ten slotte is als gevolg van de op het moment van vernietiging van de overeenkomst(en) reeds aanhangige collectieve procedure de verjaring van de restitutievordering gestuit en wel tot zes maanden nadat hof Amsterdam in zijn beschikking van 25 januari 2007 de WCAM-overeenkomst verbindend heeft verklaard (zie Hoge Raad 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3018 en Hoge Raad 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:936). Uit het voorgaande volgt dat de vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling tijdig is gestuit en dat betekent dat het daartegen gerichte verjaringsverweer van Dexia wordt verworpen.
Beroep Dexia op verjaring vernietiging ex artikel 1:88/89 BW
4.6.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 oktober 2015 (JOR 2015/337 m.nt. mr. T.M.C. Arons, ECLI:NL:HR:2015:3018) beslist dat de stuitende werking op de voet van artikel 3:316 lid 1 BW van een collectieve vordering in de zin van artikel 3:305a BW zich uitstrekt tot de verjaring van een op die collectieve actie, ingesteld op 13 maart 2003, aansluitende, individuele vordering tot vernietiging van rechtshandelingen krachtens artikel 1:89 BW en dat dit ingevolge het bepaalde in artikel 3:52 lid 2 BW ertoe leidt dat ook de verjaring van de bevoegdheid tot het uitbrengen van een buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging wordt gestuit. Voorts heeft de Hoge Raad daarin bepaald dat een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring als hiervoor bedoeld, die wordt uitgebracht voor het tijdstip waarop de in artikel 3:316 lid 2 BW bedoelde termijn van zes maanden is verstreken, tijdig is uitgebracht.
4.7.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 19 mei 2017 (ECLI:NL:HR:2017:936) volgt dat tot uitgangspunt moet worden genomen dat de verjaring van de bevoegdheid tot vernietiging van de effectenleaseovereenkomst(en) is gestuit indien uiterlijk zes maanden na 25 januari 2007, dat wil zeggen uiterlijk op 25 juli 2007, een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring is afgegeven.
4.8.
Vastgesteld wordt dat de overeenkomst en méér dan drie jaar voorafgaand aan het aanhangig maken van de collectieve vordering zijn afgesloten. Dat betekent dat bovengenoemd arrest van de Hoge Raad niet van toepassing is indien [eiser] op 13 maart 2000 bekend was met deze overeenkomst(en).
4.9.
In het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2023 ECLI:NL:RBAMS:2023:1221 is het toetsingskader voor zaken als de onderhavige, weergegeven. Beoordeling van deze zaak aan de hand van dat toetsingskader leidt tot het volgende.
4.10.
Voor de beoordeling van het beroep op verjaring door Dexia is van belang op welk tijdstip [eiser] daadwerkelijk bekend werd met de overeenkomsten. Het verjaringsberoep van Dexia kan alleen slagen wanneer Dexia daarvoor voldoende stelt en onderbouwt. Om Dexia daartoe in staat te stellen moet [eiser] voldoende gegevens verstrekken over de (financiële) gezinssituatie en andere feiten, die relevant kunnen zijn voor het vaststellen van het tijdstip van daadwerkelijke bekendheid van [eiser] met de overeenkomsten. Doet [eiser] dat niet dan heeft zij het verweer tegen het verjaringsberoep onvoldoende onderbouwd.
4.11.
Eerst zal worden beoordeeld of [eiser] haar verweer tegen het verjaringsberoep van Dexia voldoende heeft onderbouwd.
4.12.
Door [eiser] is een schriftelijke verklaring van haarzelf overgelegd. [naam] is overleden en kan derhalve niet meer verklaren.
4.12.1.
In de verklaring van [eiser] staat vermeld:
“Ik, [eiser] , verklaar het volgende:
a.
In juni 1997 was ik 50 jaar oud. Samen met mijn man heb ik twee kinderen. Mijn dochters zijn in 1969 geboren. Eén studeerde in Amsterdam en de ander woonde in Leiden of Haarlem. Mijn man was geboren in 1942 en was dus 55 jaar oud. Hij is helaas in 2013 overleden. Mijn man was psychiatrisch verpleegkundige, kunstschilder en conservator van het ziekenhuis. Ik was ziekenverzorgde en ben gaan werken in een bejaardentehuis.
Op welke wijze is (zijn) het (de) in de procedure betrokken effectenleasecontract(en) (hierna: de contracten) tot stand gekomen? Is in verband daarmee een tussenpersoon thuis op bezoek gekomen?
Zo ja, wie waren daarbij aanwezig?
Dat weet ik niet. Het afsluiten van die overeenkomsten heeft mijn man mij niet verteld. Ook achteraf heb ik niet gehoord hoe dat is gegaan.
Uit welke bron(nen) en van welke bankrekening(en) kwam het geld voor de inleg vandaan?
Dat moet de algemene rekening zijn geweest. Daar ga ik althans van uit omdat ik daar geen inkijk in had. Ik deed geen financiële zaken.
Op welk tijdstip, op welke wijze en op welke plaats kreeg de echtgenoot (niet zijnde de [naam] ) wetenschap van het bestaan van de contracten?
Dat is eigenlijk pas geweest toen hij had gehoord van Leaseproces en zich daarbij wilde aansluiten. Dat was pas in 2006. Daarvoor heeft hij mij ooit verteld dat hij teleurgesteld was van een spaarplan dat was geëindigd. Hij vond het hoog gênant om dat soort dingen te vertellen dus veel meer dan dat was het niet. Hij hield veel zaken voor zichzelf. Eigenlijk tot aan zijn dood. Maar voor zijn aanmelding bij Leaseproces had hij mijn handtekening ook nodig. Dat het ging om een product waarmee werd belegd met geleend geld heb ik nooit geweten, dat hoor ik van u (gemachtigde) pas voor het eerst.
Welke bankrekeningen hadden de [naam] en de echtgenoot? En per bankrekening:
- op welke na(a)m(en) was deze gesteld?
- wie had daarvan een pas?
- voor welke uitgaven/betalingen werd deze bankrekening gebruikt?
Wij hadden een rekening bij de ING, die heb ik nu nog. Dat was een rekening die ooit is omgezet naar een gezamenlijke rekening, maar wanneer dat was durf ik niet te zeggen. Ook durf ik niet te zeggen waarom het een en/of rekening is geworden. Voor mij maakte dat namelijk ook niets uit. Ik keek nooit op die rekening, maar ik kon wel geld halen bij de bank. Volgens mij hadden wij daarnaast geen andere rekeningen.
Welke inkomsten(bronnen) hadden de [naam] en de echtgenoot en op welke bankrekening(en) werden deze inkomsten gestort?
Wij ontvingen allebei salaris en dat kwam binnen op de ING rekening. Verder waren er volgens mij geen inkomsten.
Wie verzorgde in het betreffende uishouden de financiële administratie en op welke wijze gebeurde dat?
Dat deed [naam] . Hij verzorgde de financiën volledig. Ik had daar geen omkijken naar.
Wie van beiden ( [naam] en echtgenoot) deed welke soort betalingen?
Eigenlijk deed ik alleen huishoudelijke uitgaven zoals de boodschappen. Ik deed mijn uitgaven met contant geld. Ik kon zelf geld halen bij de pinautomaat. Alle rekeningen en betalen van vaste lasten regelde [naam] allemaal. Toen [naam] kwam te overlijden heb ik daar veel problemen mee gehad. Alles stond op zijn naam.
i.
Wie van beiden ( [naam] en echtgenoot) opende(n) enveloppen met bankdagafschriften? Waar werden deze opgeborgen? Wie van beiden beeft ooit (hetzij na ontvangst, hetzij op een later tijdstip) inzage gehad in een of meer bankafschriften?
Die bewaarde [naam] zelf. Ik opende nooit bankafschriften. ING verstrekte daarvoor speciale mapjes en die stonden in de kast. Ik kon daarbij, maar ik keek er niet in. Dat mocht wel hoor, het was zeker geen geheim ofzo. Op een gegeven moment kwam het allemaal via de computer. Ik had volledig vertrouwen in mijn man. Post op naam van mijn man opende ik überhaupt nooit.
Wie verzorgde de belastingaangifte van de [naam] en de echtgenoot, en wie ondertekende deze?
De belastingaangifte regelde [naam] ook zelf. Hij had daar geen hulp bij nodig. Mijn eigen aangifte heb ik altijd wel ondertekend. Van die overeenkomsten wist ik niets, dat heeft nooit op mijn aangifte gestaan.
Hebben de [naam] en/of de echtgenoot in de betreffende periode een hypothecaire lening of andere lening afgesloten? En is daarbij de aanwezigheid van de contracten aan de orde gekomen?
Nee. Wij hadden een huis van het gesticht (voormalig provinciaal ziekenhuis) waar wij in woonden. Daar woon ik nu nog steeds dus een hypotheek hadden wij niet.
Hadden de [naam] en/of de echtgenoot in de betreffende periode een pensioenvoorziening, een lijfrentepolis, een belegging in aandelen of een soortgelijke vermogensvoorziening?
Nee, naast het pensioen heb ik niets afgesloten. Mijn man had volgens mij ook niets anders. Maar dat zou ik eigenlijk ook niet weten verder. Hij regelde de financiën.
Over welke uitgaven beslisten de [naam] en de echtgenoot gezamenlijk?
Als er iets kapot ging in huis, dan wist mijn man wat wij konden missen. Wij kozen het dan samen uit.”
4.13.
Dexia voert in de onderhavige zaak onder meer aan dat geen van doorslaggevende aard zijnde bewijskracht mag worden toegekend aan de door [eiser] afgelegde schriftelijke verklaring, nu deze verklaring onvoldoende getoetst is om enige consequenties aan te kunnen
verbinden.
4.14.
Dexia verliest hierbij echter uit het oog dat [eiser] niet hoeft te bewijzen wanneer zij daadwerkelijk kennisnam van het bestaan van de overeenkomsten. Zoals hiervoor reeds is overwogen rust die bewijslast op Dexia. Wel mag van [eiser] worden verwacht dat het verweer tegen het verjaringsberoep van Dexia zo goed is onderbouwd als in het gegeven geval redelijkerwijs van [eiser] kan worden verlangd. Nu echter gesteld noch gebleken is dat in dit geval aan [eiser] ook andere bronnen of aanknopingspunten ter beschikking staan dan haar eigen herinneringen, kan van [eiser] niet worden verlangd dat deze het verweer op iets anders baseert dan op die herinneringen.
4.15.
Voor zover Dexia aanvoert dat het verweer tegen het beroep op verjaring onvoldoende is onderbouwd wordt zij hierin niet gevolgd. De door [eiser] in haar verklaring gegeven informatie over de gezinssituatie destijds, over het beheer van de gezinsfinanciën en over de informatievoorziening omtrent die financiën, onderbouwt voldoende het verweer van [eiser] dat zij in elk geval niet vóór 13 maart 2000 bekend is geworden met de overeenkomsten. Niet gebleken is dat [eiser] op relevante punten méér kan verklaren dan zij heeft gedaan. Het betoog van Dexia betreffende deze verklaringen berust slechts op aannames en veronderstellingen die niet concreet zijn onderbouwd.
Dat de verklaring en het intakeformulier op enkele punten iets afwijken is van onvoldoende gewicht om deze als ongeloofwaardig terzijde te schuiven. Daarbij is van belang dat het punten betreft die niet direct van invloed zijn op de beantwoording van de vraag wanneer [eiser] bekend is geworden met de overeenkomst(en) en dat het om feiten gaat die zich lang geleden hebben voorgedaan (vergelijk gerechtshof Amsterdam 17 april 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1288 en gerechtshof Den Haag 25 september 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3961). Dat [eiser] in de dagvaarding een ander moment van bekend worden met de overeenkomsten noemt dan in de schriftelijke verklaringen is evenmin relevant nu het verschil kan worden verklaard door verschillende opvattingen over wat moet worden verstaan onder ‘daadwerkelijk bekend zijn’ en omdat beide tijdstippen zijn gelegen na 13 maart 2000.
4.16.
Dexia heeft tegenover de toelichting door [eiser] onvoldoende concrete feiten of omstandigheden genoemd die, indien zij komen vast te staan, kunnen bijdragen aan de conclusie dat [eiser] op een eerdere datum dan 13 maart 2000 daadwerkelijk bekend was met de overeenkomsten. Daarom heeft Dexia, gelet op de toelichting door [eiser] , haar stellingen onvoldoende onderbouwd. Om die reden wordt het bewijsaanbod van Dexia gepasseerd en heeft als uitgangspunt te gelden dat [eiser] niet op een eerdere datum dan 13 maart 2000 daadwerkelijk bekend was met de overeenkomsten.
4.17.
Het beroep van Dexia op verjaring van de bevoegdheid tot vernietigen slaagt dus niet.
De vorderingen van [eiser]
4.18.
Het voorgaande betekent dat de gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomsten met nummer [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] zijn vernietigd is toewijsbaar.
4.19.
Dexia dient aan [eiser] ter zake van de overeenkomsten te betalen al hetgeen [naam] ter zake van de overeenkomsten aan Dexia heeft betaald, verminderd met al hetgeen hij ter zake van deze overeenkomsten van Dexia heeft ontvangen, zoals uitgekeerde dividenden, overige uitkeringen, opbrengsten en eventueel een reeds ontvangen (gedeeltelijke) schadevergoeding (exclusief wettelijke rente). De betreffende bedragen blijken uit de door Dexia (meest recent) overgelegde financiële gegevens van de onderhavige overeenkomst waarvan de juistheid niet is weersproken.
Wettelijke rente en proceskosten
4.20.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het moment waarop Dexia met de terugbetaling in verzuim was, zijnde vanaf een termijn van vier weken na de vernietigingsbrief, waarna er immers redelijkerwijs vanuit mocht worden gegaan dat Dexia niet in de vernietiging berustte, zijnde 2 maart 2006.
4.21.
De gevorderde wettelijke rente ter zake van de overeenkomsten is toewijsbaar als volgt.
4.21.1.
Dexia is vanaf bovengenoemde ingangsdatum wettelijke rente verschuldigd over het saldo van hetgeen aan Dexia is betaald minus hetgeen van Dexia is ontvangen.
4.21.2.
Telkens indien na bovengenoemde ingangsdatum door Dexia een bedrag (exclusief wettelijke rente) is betaald ter zake van deze overeenkomst(en), is vanaf de datum van die betaling de wettelijke rente verschuldigd over hetgeen na aftrek van dat bedrag (exclusief wettelijke rente) nog door Dexia verschuldigd is.
4.21.3.
De wettelijke rente is verschuldigd tot aan de datum van de voldoening van al hetgeen Dexia op grond van de hiervoor onder 4.19. bedoelde berekeningswijze verschuldigd is.
4.21.4.
Voor zover Dexia in het verleden reeds wettelijke rente heeft voldaan kan deze in mindering worden gebracht op het totale bedrag aan wettelijke rente dat Dexia op grond van het voorgaande verschuldigd is.
4.22.
Nadat aan dit vonnis is voldaan zullen partijen geen verplichtingen meer jegens elkaar hebben uit de onderhavige rechtsverhouding.
4.23.
Dexia zal worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten (inclusief nakosten) die in verband met bovenstaande vorderingen zijn gemaakt aan de zijde van [eiser] . De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 125,03
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde € 677,50 (2,5 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
totaal € 1.023,53.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat de overeenkomsten met nummer [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] zijn vernietigd,
5.2.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] ter zake de overeenkomsten met nummers [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] te betalen hetgeen Dexia op grond van de hiervoor in rov. 4.19. bedoelde berekening verschuldigd is,
5.3.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] te betalen de wettelijke rente die Dexia verschuldigd is ter zake de hiervoor genoemde overeenkomst(en) op grond van hetgeen hiervoor is overwogen in rov. 4.20. en 4.21.,
5.4.
veroordeelt Dexia in de kosten van deze procedure ten deze begroot op € 1.023,53, te
betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de
veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten
van betekening betalen,
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: ksf