Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
“het gaat daarbij - voor zover ik kan nagaan - om de volgende contracten”. Volgens [geïntimeerde] blijkt uit de vernietigingsbrief dat [X] de intentie had om daarbij alle verlieslatende overeenkomsten te vernietigen. Dexia betwist dit en voert aan dat [X] niet kon volstaan met de zinsnede
“voor zover ik kan nagaan”om alle in het geding zijnde overeenkomsten te vernietigen.
8 maart 2005 aan die vereisten is voldaan. In deze brief noemt [X] weliswaar zes overeenkomsten met naam en nummer, maar zij begint die opsomming met
‘voor zover ik kan nagaan’. In het slot van de brief beroept zij zich op de vernietigingsgrond ten aanzien van
‘de zonder mijn toestemming gesloten contracten’. Niet valt in te zien waarom met de geciteerde zinsneden voor Dexia niet voldoende duidelijk was dat de vernietiging betrekking had op alle door [geïntimeerde] afgesloten verlieslatende overeenkomsten. Anders dan Dexia stelt behoeven de leaseovereenkomsten waarop de vernietiging betrekking heeft in een geval als het onderhavige niet alle expliciet in de vernietigingsbrief te worden genoemd (zie o.m. de uitspraken van dit hof van
27 juli 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:3069) en 28 maart 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:1045), waarin vergelijkbare vernietigingsbrieven voorlagen. Gesteld noch gebleken is dat de overeenkomsten 7 tot en met 11 niet-verlieslatend waren. In het licht van het vorenstaande slaagt de onvoorwaardelijke grief I in incidenteel appel, zodat het bestreden vonnis op dit punt niet in stand kan blijven.
Hetgeen hiervoor onder 3.8 is overwogen heeft tot gevolg dat het beroep op verjaring van Dexia nu ten aanzien van overeenkomsten 1 tot en met 11 moet worden beoordeeld, en niet slechts ten aanzien van overeenkomsten 1 tot en met 6 (zoals in eerste aanleg het geval was). Het hof is, met de kantonrechter, van oordeel dat Dexia er niet in is geslaagd bewijs te leveren dat [X] eerder dan drie jaar voor de vernietigingsbrief van 8 maart 2005 daadwerkelijk op de hoogte was van de onderhavige leaseovereenkomsten. Dexia wijst ter onderbouwing van de door haar gestelde bekendheid bij [X] op verschillende omstandigheden, maar haar argumenten betreffen in essentie slechts veronderstellingen en aannemelijkheden. Hetgeen Dexia stelt, is niet voldoende om te kunnen vaststellen dat [X] eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrief daadwerkelijk op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomsten. De getuigenverklaringen bieden daar ook geen aanknopingspunt voor.
4.Beslissing
17 april 2018.