ECLI:NL:GHAMS:2018:1288

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
18 april 2018
Zaaknummer
200.125.720/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en vernietiging van leaseovereenkomsten door echtgenote zonder toestemming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de nietigheid van diverse leaseovereenkomsten die door de echtgenote van de appellant, Dexia Nederland B.V., zijn ingeroepen. De echtgenote heeft gesteld dat zij geen schriftelijke toestemming heeft gegeven voor het aangaan van deze overeenkomsten, waardoor deze vernietigbaar zijn op grond van artikel 1:89 BW. Dexia heeft zich op verjaring beroepen, maar het hof heeft geoordeeld dat de vernietigingsbrief van de echtgenote voldoende duidelijk was en dat de verjaringstermijn niet was overschreden. Het hof heeft vastgesteld dat de leaseovereenkomsten moeten worden aangemerkt als overeenkomsten van koop op afbetaling en dat de echtgenote het recht had om deze overeenkomsten te vernietigen. Het hof heeft de vorderingen van de echtgenote ten aanzien van de overeenkomsten 7 tot en met 11 toegewezen en Dexia veroordeeld tot terugbetaling van de inleg, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft het bestreden vonnis gedeeltelijk vernietigd en Dexia in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.125.720/ 01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: 773553 DX EXPL 06-467
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 april 2018
inzake
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tevens (voorwaardelijk) incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
tevens (voorwaardelijk) incidenteel appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Dexia en [geïntimeerde] genoemd.
Dexia is bij dagvaarding van 4 maart 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van
5 december 2012, onder bovengenoemd zaak- en rolnummer gewezen tussen haar als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie en [geïntimeerde] als eiser in conventie en verweerder in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in (voorwaardelijk) incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in (voorwaardelijk) incidenteel appel, met producties;
- akte van [geïntimeerde] , met producties;
- antwoordakte van Dexia, met één productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Dexia heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen en [geïntimeerde] - uitvoerbaar bij
voorraad - zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen hij ter uitvoering van het vonnis waarvan beroep van Dexia heeft ontvangen, met rente, met beslissing over de proceskosten, met rente en nakosten.
[geïntimeerde] heeft in het principaal hoger beroep geconcludeerd tot verwerping daarvan, in het incidenteel hoger beroep tot een verklaring voor recht en terugbetaling zoals in zijn memorie is vermeld en in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep zoals in zijn memorie is vermeld, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
In het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep heeft Dexia geconcludeerd tot
niet-ontvankelijkverklaring, althans verwerping, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1 (1.1 tot en met 1.7) de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten als vaststaand zal aannemen.

3.Beoordeling

3.1
Bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) heeft dit hof op de voet van artikel 7:907, eerste lid, BW een overeenkomst tussen Dexia en anderen verbindend verklaard voor de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 2 van de WCAM-overeenkomst. [geïntimeerde] heeft tijdig een opt-outverklaring uitgebracht, zodat de WCAM-overeenkomst hem niet bindt.
3.2
Deze procedure ziet op de volgende door [geïntimeerde] met (de rechtsvoorgangster van) Dexia gesloten leaseovereenkomsten:
Nr
Contractnummer
Datum
Naam overeenkomst
Leasesom
1
[nummer]
05-09-1997
Feestplan
€ 22.912,13
2
[nummer]
21-04-1998
Feestplan II
€ 13.895,99
3
[nummer]
17-09-1999
Korting Cadeau
€ 24.586,68
4
[nummer]
26-10-2000
Feestplan
€ 13.947,35
5
[nummer]
26-10-2000
Winstverdriedubbelaar
€ 14.157,27
6
[nummer]
20-12-2000
Winstver10dubbelaar
€ 12.136,80
7
[nummer]
12-11-1998
Winstverdriedubbelaar
€ 7.774,43
8
[nummer]
27-02-1998
Winstverdriedubbelaar
€ 21.337,11
9
[nummer]
23-05-1997
Winstverdubbelaar
€ 10.032,79
10
[nummer]
22-02-1999
Cash Clicken
€ 6.627,12
11
[nummer]
27-03-2000
Vrijdag Garantieplan
€ 3.828,09
Deze overeenkomsten zullen hierna worden aangeduid met de nummers 1 tot en met 11.
3.3
[X] (hierna: [X] ), met wie [geïntimeerde] ten tijde van het aangaan van de leaseovereenkomsten was gehuwd, heeft [geïntimeerde] geen (schriftelijke) toestemming verleend voor het aangaan van de overeenkomsten.
3.4
Bij aangetekende brief van 8 maart 2005 heeft [X] , voor zover relevant, het volgende aan Dexia geschreven:
“In de afgelopen jaren zijn tussen mijn echtgenoot en uw bank (…) meerdere effectenleasecontracten tot stand gekomen. Het gaat daarbij - voorzover ik kan nagaan - om de volgende contracten:
(Hof: vervolgens worden overeenkomsten 1 tot met 6 met naam en nummer genoemd, …)
Nu mijn toestemming ontbreekt beroep ik mij op de vernietigingsgrond als opgenomen in artikel 1:89 BW, hetgeen tot gevolg heeft dat de zonder mijn toestemming gesloten contracten met terugwerkende kracht geacht moeten worden niet tot stand te zijn gekomen.
(…)”
Deze brief is door Dexia ontvangen op 10 maart 2005.
3.5
Dexia beroept zich op verjaring van de rechtsvordering van [X] tot vernietiging.
3.6
De leaseovereenkomsten moeten worden aangemerkt als overeenkomsten van koop op afbetaling (huurkoop) in de zin van artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder d BW. [X] heeft op grond van artikel 1:89 lid 1 BW het recht de leaseovereenkomsten te vernietigen, omdat zij voor het aangaan daarvan door haar echtgenoot geen schriftelijke toestemming heeft gegeven.
3.7
Het hof ziet aanleiding eerst de onvoorwaardelijke grief I in incidenteel appel te behandelen. Hiermee komt [geïntimeerde] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat met de vernietigingsbrief alleen de in die brief met naam en nummer genoemde overeenkomsten 1 tot en met 6 zijn vernietigd. [geïntimeerde] meent dat met de vernietigingsbrief ook de overeenkomsten 7 tot en met 11 tijdig en rechtsgeldig zijn vernietigd. Daartoe wijst hij op de zin
“het gaat daarbij - voor zover ik kan nagaan - om de volgende contracten”. Volgens [geïntimeerde] blijkt uit de vernietigingsbrief dat [X] de intentie had om daarbij alle verlieslatende overeenkomsten te vernietigen. Dexia betwist dit en voert aan dat [X] niet kon volstaan met de zinsnede
“voor zover ik kan nagaan”om alle in het geding zijnde overeenkomsten te vernietigen.
3.8
Aan de vernietigingsbrief kan - gelet op artikel 3:30, eerste lid, BW - de eis worden gesteld dat daaruit blijkt om welke rechtshandeling(en) het gaat, dat de eega van de gebondenheid aan die rechtshandeling(en) bevrijd wil zijn en wat de reden of rechtsgrond is voor de vernietiging. Het hof is van oordeel dat in de brief van
8 maart 2005 aan die vereisten is voldaan. In deze brief noemt [X] weliswaar zes overeenkomsten met naam en nummer, maar zij begint die opsomming met
‘voor zover ik kan nagaan’. In het slot van de brief beroept zij zich op de vernietigingsgrond ten aanzien van
‘de zonder mijn toestemming gesloten contracten’. Niet valt in te zien waarom met de geciteerde zinsneden voor Dexia niet voldoende duidelijk was dat de vernietiging betrekking had op alle door [geïntimeerde] afgesloten verlieslatende overeenkomsten. Anders dan Dexia stelt behoeven de leaseovereenkomsten waarop de vernietiging betrekking heeft in een geval als het onderhavige niet alle expliciet in de vernietigingsbrief te worden genoemd (zie o.m. de uitspraken van dit hof van
27 juli 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:3069) en 28 maart 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:1045), waarin vergelijkbare vernietigingsbrieven voorlagen. Gesteld noch gebleken is dat de overeenkomsten 7 tot en met 11 niet-verlieslatend waren. In het licht van het vorenstaande slaagt de onvoorwaardelijke grief I in incidenteel appel, zodat het bestreden vonnis op dit punt niet in stand kan blijven.
3.9
Bij de verdere beoordeling stelt het hof het volgende voorop. Uit artikel 3:52, eerste lid, aanhef en onder d, BW in samenhang met artikel 1:89, eerste lid, BW volgt dat de rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens het ontbreken van de krachtens artikel 1:88 BW vereiste toestemming verjaart na drie jaren gerekend vanaf het moment waarop deze bevoegdheid tot vernietiging aan de echtgenoot van wie de toestemming was vereist, ten dienste is komen te staan. Ingevolge artikel 3:52, tweede lid, BW kan, na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging een overeenkomst niet meer op dezelfde vernietigingsgrond buitengerechtelijk worden vernietigd. De verjaringstermijn gaat lopen op het tijdstip waarop de betrokken echtgenoot daadwerkelijk bekend is geworden met het bestaan van de overeenkomst. Op degene die zich op verjaring beroept, in dit geval Dexia, rust de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit die bekendheid van de echtgenoot kan worden afgeleid.
3.1
Ten aanzien van overeenkomsten 1 tot en met 6 heeft de kantonrechter Dexia in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van haar stelling dat [X] te laat een beroep op vernietiging heeft gedaan. De kantonrechter heeft [X] als getuige gehoord en heeft vervolgens geoordeeld dat Dexia er niet in is geslaagd haar stelling dat de bevoegdheid om te vernietigen reeds verjaard was toen zij de vernietigingsbrief ontving te bewijzen. Dit leidde de kantonrechter tot het oordeel dat [X] overeenkomsten 1 tot en met 6 tijdig heeft vernietigd. Om die reden zijn de vorderingen van [geïntimeerde] betreffende overeenkomsten 1 tot en met 6 toegewezen.
3.11
Tegen laatstgenoemde beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Dexia met haar grief in principaal appel op.
3.12
Het hof overweegt als volgt.
Hetgeen hiervoor onder 3.8 is overwogen heeft tot gevolg dat het beroep op verjaring van Dexia nu ten aanzien van overeenkomsten 1 tot en met 11 moet worden beoordeeld, en niet slechts ten aanzien van overeenkomsten 1 tot en met 6 (zoals in eerste aanleg het geval was). Het hof is, met de kantonrechter, van oordeel dat Dexia er niet in is geslaagd bewijs te leveren dat [X] eerder dan drie jaar voor de vernietigingsbrief van 8 maart 2005 daadwerkelijk op de hoogte was van de onderhavige leaseovereenkomsten. Dexia wijst ter onderbouwing van de door haar gestelde bekendheid bij [X] op verschillende omstandigheden, maar haar argumenten betreffen in essentie slechts veronderstellingen en aannemelijkheden. Hetgeen Dexia stelt, is niet voldoende om te kunnen vaststellen dat [X] eerder dan drie jaren voor de vernietigingsbrief daadwerkelijk op de hoogte was van het bestaan van de leaseovereenkomsten. De getuigenverklaringen bieden daar ook geen aanknopingspunt voor.
3.13
Dexia heeft in hoger beroep geen bewijsaanbod gedaan.
3.14
Met het voorgaande faalt de principale grief I van Dexia en moet het bestreden vonnis in zoverre worden bekrachtigd. Nu grief I in principaal appel faalt, is aan de voorwaarde voor de behandeling van de voorwaardelijke incidentele grieven niet voldaan, zodat die grieven buiten behandeling kunnen blijven.
3.15
Gelet op het slagen van de onvoorwaardelijke grief I in incidenteel appel moet het bestreden vonnis gedeeltelijk, voor zover de vorderingen van [geïntimeerde] zijn afgewezen, worden vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] ten aanzien van de overeenkomsten 7 tot en met 11 alsnog worden toegewezen. Dexia is de wettelijke rente verschuldigd vanaf 14 maart 2005, nu Dexia bij brief van die datum te kennen heeft gegeven de vernietiging niet te aanvaarden en de overeenkomsten 7 tot en 11 reeds vóór 8 maart 2005 waren geëindigd. Bij de beëindiging van overeenkomst 10 zijn de effecten (uit)geleverd aan [geïntimeerde] . Nu partijen daarover niets hebben aangevoerd, zal het hof ervan uitgaan dat de (verkoop)waarde van de effecten gelijk is aan de (restant) hoofdsom, zijnde het bedrag dat [geïntimeerde] voor de (uit)geleverde aandelen heeft betaald. Dat betekent dat Dexia aan [geïntimeerde] alleen de inleg dient (terug) te betalen. Dexia zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel appel:
vernietigt het bestreden vonnis, voor zover het betreft het dictum onder VI;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de overeenkomsten 7 tot en met 11 rechtsgeldig zijn vernietigd en veroordeelt Dexia aan [geïntimeerde] te voldoen al hetgeen door [geïntimeerde] aan Dexia op grond van deze overeenkomsten is voldaan, hetgeen bij overeenkomst 10 alleen ziet op de inleg, te verminderen met hetgeen [geïntimeerde] op grond van deze overeenkomsten van Dexia heeft ontvangen en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 maart 2005 tot de dag van algehele betaling door Dexia;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor al het overige;
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 683,00 aan verschotten en € 3.474,00 voor salaris en op € 131,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en
M.P. van Achterberg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op
17 april 2018.