In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Amsta en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam over de aanslagen afvalstoffenheffing voor de jaren 2021 en 2022. De heffingsambtenaar had vijf aanslagbiljetten uitgereikt aan Stichting Amsta, die bezwaar maakte tegen deze aanslagen. De heffingsambtenaar verklaarde de bezwaren op 9 november 2022 ongegrond, waarna Stichting Amsta beroep instelde bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslagen betrekking hebben op locaties waar Stichting Amsta intramurale zorg verleent. Eiseres betoogde dat de aanslagen onterecht waren opgelegd, omdat er geen sprake zou zijn van afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens. De rechtbank oordeelde echter dat de bewoners van de zorglocaties, ondanks dat de zorgverlening bedrijfsmatig is, wel degelijk een particuliere huishouding voeren. Dit werd onderbouwd met criteria uit eerdere uitspraken van de Hoge Raad en het gerechtshof Den Haag.
De rechtbank concludeerde dat de aanslagen afvalstoffenheffing terecht zijn opgelegd, omdat de bewoners van de zorglocaties als gebruikers van de woonruimte moeten worden aangemerkt. De beroepen van Stichting Amsta werden ongegrond verklaard, en de rechtbank wees de verzoeken om terugbetaling van griffierecht en proceskosten af. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.