ECLI:NL:RBAMS:2024:100

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
AMS 22/6126, AMS 22/6127, AMS 22/6128, AMS 22/6129, AMS 22/6130
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afvalstoffenheffing voor intramurale zorglocatie en de vraag of sprake is van particuliere huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Amsta en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam over de aanslagen afvalstoffenheffing voor de jaren 2021 en 2022. De heffingsambtenaar had vijf aanslagbiljetten uitgereikt aan Stichting Amsta, die bezwaar maakte tegen deze aanslagen. De heffingsambtenaar verklaarde de bezwaren op 9 november 2022 ongegrond, waarna Stichting Amsta beroep instelde bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslagen betrekking hebben op locaties waar Stichting Amsta intramurale zorg verleent. Eiseres betoogde dat de aanslagen onterecht waren opgelegd, omdat er geen sprake zou zijn van afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens. De rechtbank oordeelde echter dat de bewoners van de zorglocaties, ondanks dat de zorgverlening bedrijfsmatig is, wel degelijk een particuliere huishouding voeren. Dit werd onderbouwd met criteria uit eerdere uitspraken van de Hoge Raad en het gerechtshof Den Haag.

De rechtbank concludeerde dat de aanslagen afvalstoffenheffing terecht zijn opgelegd, omdat de bewoners van de zorglocaties als gebruikers van de woonruimte moeten worden aangemerkt. De beroepen van Stichting Amsta werden ongegrond verklaard, en de rechtbank wees de verzoeken om terugbetaling van griffierecht en proceskosten af. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 22/6126, AMS 22/6127, AMS 22/6128, AMS 22/6129 en AMS 22/6130

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 januari 2024 in de zaken tussen

Stichting Amsta , gevestigd te Amsterdam, eiseres

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam.

Procesverloop

1. De heffingsambtenaar heeft voor 2021 en 2022 aan eiseres vijf aanslagbiljetten uitgereikt. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen afvalstoffenheffing die op deze aanslagbiljetten vermeld staan.
2. De heffingsambtenaar heeft op 9 november 2022 alle vijf de bezwaren in afzonderlijke uitspraken ongegrond verklaard.
3. Eiser heeft tegen deze vijf de uitspraken op bezwaar op 16 december 2022 beroep ingesteld. De rechtbank heeft de volgende procedurenummers aan de betreffende aanslagen gekoppeld:
-
AMS 22/2126: vorderingsnummer [nummer] (kalenderjaar 2021)
- [adres 1]
- [adres 2]
- [adres 3]
- [adres 4]
-
AMS 22/2127: vorderingsnummer [nummer] (kalenderjaar 2022)
- [adres 5]
- [adres 6]
- [adres 7]
- [adres 8]
-
AMS 22/2128: vorderingsnummer [nummer] (kalenderjaar 2022)
- [adres 9]
-
AMS 22/2129: vorderingsnummer [nummer] (kalenderjaar 2022)
- [adres 10]
-
AMS 22/2130: vorderingsnummer [nummer] (kalenderjaar 2021)
- [adres 10]
4. De zaken zijn op 22 november 2023 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [namen] , die beide werkzaam zijn voor Stichting Amsta . De heffingsambtenaar is verschenen in de personen van [heffingsambtenaar 1] , bijgestaan door [heffingsambtenaar 2] .

De aanleiding voor deze procedure

5. De gemeente is verplicht om de huishoudelijke afvalstoffen van haar inwoners in te zamelen. [1] Onder ‘huishoudelijke afvalstoffen’ moet worden verstaan: afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens. [2] De gemeenteraad kan een heffing instellen voor iedereen die gebruik maakt van een perceel waarvoor de verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt. [3] Dit is de zogeheten afvalstoffenheffing. Daarop ziet de Verordening Afvalstoffenheffing en Reinigingsrecht Bedrijfsafval 2021 respectievelijk 2022 (hierna: de Verordening).
6. Op grond van de Verordening wordt afvalstoffenheffing geheven van degene die, naar de omstandigheden beoordeeld, gebruikt maakt van een perceel ten aanzien waarvan een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt. [4] Volgens de Hoge Raad is geen sprake van een dergelijk perceel, indien het gaat om een gedeelte van een onroerend goed dat blijkens indeling en inrichting niet is bestemd voor het voeren van een particuliere huishouding waarin geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan. [5]
7. De opgelegde aanslagen afvalstoffenheffing hebben betrekking op locaties waar Stichting Amsta intramurale zorg levert. Volgens eiseres zijn er ten onrechte aanslagen afvalstoffenheffing opgelegd, omdat geen sprake is van afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens. Stichting Amsta levert namelijk zorg inclusief verblijf, zodat het afval dat daaruit voortkomt als bedrijfsafval moet worden gezien en er dus geen afvalstoffenheffing moet worden geheven.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat de aanslagen aan eiseres konden worden opgelegd, in plaats van aan de bewoners. De heffingsambtenaar doet dat op verzoek van eiseres, ondanks dat volgens hem strikt genomen de bewoners belastingplichtig zijn.

Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen alleen in geschil is of sprake is van afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens.
10. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt, en betrekt daarbij de beoordelingscriteria uit de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 19 augustus 2014, bekrachtigd door de Hoge Raad op 10 juli 2015. [6] Daaruit volgt dat onder een ‘particuliere huishouding’ moet worden verstaan: een economisch-consumptieve eenheid van één of meer personen die alleen of gezamenlijk:
- een woonruimte voor woondoeleinden gebruikt (gebruiken),
- in zijn (hun) dagelijkse behoeften voorziet (voorzien) en
- de kosten daarvan draagt (dragen).
Daarvan is in dit geval sprake. De verblijven, die blijkens de inrichting en indeling bestemd zijn voor het voeren van een particuliere huishouding (met eigen voorzieningen als keukenblokje, badkamer en wc), worden namelijk bewoond door personen die daar voor onbepaalde tijd zijn gaan wonen, en die – uitzonderingen daargelaten – hun vorige woning definitief hebben achtergelaten. Hoewel de bewoning voor eiseres bedrijfsmatig van aard is, is dat het vanuit het perspectief van de bewoners niet: in alle opzichten bevindt hun woning zich nu hier. Bewoners dragen ook de kosten van hun huishouden, zoals die van de wasserij. Dat de kosten voor de bewoners verder minimaal zijn als gevolg van de constructie met de zorgindicatie en de eigen bijdrage, doet daar verder niet aan af. Uit de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 19 augustus 2014 volgt dat het in dit kader verder niet uitmaakt dat de bewoners de woonruimte betrekken op basis van een zorgindicatie noch dat de bereiding van maaltijden en een (groot) deel van de overige huishoudelijke activiteiten die in de woonruimte plaatsvinden, worden verzorgd door niet tot het huishouden van de bewoners behorende personen.
11. De rechtbank vindt dat de situatie van deze bewoners verschilt van de situatie in de uitspraken waar eiseres naar verwijst. [7] Daar was namelijk sprake van appartementen die worden verhuurd als onderdeel van een hotel of van personeelsverblijven die horen bij een recreatiebedrijf op een Waddeneiland. In beide gevallen werd het bedrijf aangemerkt als de gebruiker, die de verblijven bedrijfsmatig exploiteert als een geïntegreerd onderdeel van het bedrijf. Dit is anders in het geval van eiseres, waar de bewoners moeten worden aangemerkt als de gebruikers, die in de woonruimte wel een particuliere huishouding voeren.

Conclusie en gevolgen

12. De rechtbank is van oordeel dat de aanslagen afvalstoffenheffing terecht zijn opgelegd. De beroepen zijn ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.J. Harten, voorzitter, en mr. J.H.M. van de Ven en mr. M.W. Speksnijder, leden, in aanwezigheid van mr. R. Camps, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 10.21, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
2.Artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer en artikel 2, onder a, van de Verordening.
3.Artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.
4.Artikel 4, eerste lid, van de Verordening Afvalstoffenheffing en Reinigingsrecht Bedrijfsafval 2021 en dezelfde bepaling van de Verordening Afvalstoffenheffing en Reinigingsrecht Bedrijfsafval 2022.
5.Zie het arrest van de Hoge Raad van 18 september 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC4709.
7.De uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 maart 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2049 en van de rechtbank Noord-Nederland van 2 oktober 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:4005.