ECLI:NL:GHARL:2020:2049

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
19/00706 tm 19/00709
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onterecht opgelegde aanslagen afvalstoffenheffing voor bedrijfsmatig geëxploiteerde appartementen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslagen in de afvalstoffenheffing die de heffingsambtenaar van de gemeente Schiermonnikoog had opgelegd aan [X] B.V. voor de jaren 2014 tot en met 2017. De heffingsambtenaar had de aanslagen opgelegd op basis van de veronderstelling dat de appartementen die door belanghebbende werden geëxploiteerd, als particuliere huishoudingen konden worden aangemerkt. De rechtbank Noord-Nederland had eerder de aanslagen vernietigd, wat de heffingsambtenaar deed besluiten om in hoger beroep te gaan.

Het Hof oordeelde dat de appartementen niet bestemd zijn voor particuliere huishoudingen, maar dat zij bedrijfsmatig worden geëxploiteerd in het kader van een hotelbedrijf. De appartementen worden volledig geïntegreerd in de exploitatie van het hotel, waarbij de gasten op dezelfde manier worden behandeld als hotelgasten. De afvalstoffen die in de appartementen ontstaan, zijn dan ook niet te kwalificeren als huishoudelijke afvalstoffen. Het Hof concludeerde dat de aanslagen in de afvalstoffenheffing ten onrechte waren opgelegd, omdat er geen verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt voor de appartementen.

Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.575. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummers 19/00706 tot en met 19/00709
uitspraakdatum:
10 maart 2020
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Heffingsambtenaarvan de
gemeente Schiermonnikoog(hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 16 april 2019, nummer LEE 17/3217 tot en met 17/3220, ECLI:NL:RBNNE:2019:1792, in het geding tussen de heffingsambtenaar en
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft voor de jaren 2014 tot en met 2017 aan belanghebbende aanslagen in de afvalstoffenheffing opgelegd.
1.2.
Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd, de aanslagen in de afvalstoffenheffing vernietigd, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van € 1.278 en de heffingsambtenaar gelast belanghebbende de door haar betaalde griffierechten te vergoeden.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De heffingsambtenaar heeft voor de jaren 2014 tot en met 2017 aan belanghebbende aanslagen in de afvalstoffenheffing opgelegd ten bedrage van respectievelijk € 9.211,32, € 9.451,08, € 8.919,72 en € 9.347,40 als gebruiker van de appartementen aan de [a-straat 1] te [Z] , met de nummers R22, R23, R24, R25, R26, R27, R28, R31, R33, R34, R35, R36, R37, R38, R41, R42, R43, R44, R45, R46, R47, R48, R51, R52, R54, R55 en R56 (hierna: de appartementen). Per appartement (waarbij in alle gevallen sprake is van een perceel dat door twee of meer personen wordt gebruikt) is belanghebbende daarbij voor de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017 aangeslagen voor bedragen van respectievelijk € 341,16, € 350,04, € 330,36 en € 346,20.
2.2.
De eigendom van 26 van de appartementen berust bij particulieren en van één appartement bij [A] B.V., welke vennootschap aan belanghebbende is gelieerd. Belanghebbende heeft deze appartementen van evenvermelde eigenaren in de onderhavige jaren gehuurd voor een per kwartaal verschuldigde vaste huurprijs.
2.3
Belanghebbende exploiteert [B] op [Z] , bestaande uit een restaurant, een hotel en de appartementen. Aan de voorzijde van het complex zijn het restaurant en de hotelkamers gelegen en aan de zijkant en achterzijde van het complex de appartementen. De appartementen beschikken ieder over een woonkamer met open keuken, één of twee slaapkamers en een badkamer. De appartementen worden door belanghebbende op dezelfde manier verhuurd als de hotelkamers en de appartementsgasten worden op dezelfde manier behandeld als de andere hotelgasten. Ook bij gebruik van de appartementen kan gebruik worden gemaakt van een ontbijt in het restaurant. Het personeel van belanghebbende maakt de appartementen schoon, haalt het afval op en deponeert dit in de afvalcontainers van inzamelingsbedrijf [C] . Wat betreft de wijze van boeken wordt zowel op de website van belanghebbende als op die van booking.com geen onderscheid gemaakt tussen de beschikbare hotelkamers en de appartementen. De huurder kan zelf kiezen tussen een appartement en een hotelkamer. De door belanghebbende aangeboden arrangementen (een boeking met bijvoorbeeld een 3-dagendiner, ontbijt e.d.) hebben zowel betrekking op de hotelkamers als de appartementen.
2.4.
Belanghebbende heeft voor de locatie [a-straat 1] te [Z] voor het ophalen en afvoeren van afval een overeenkomst gesloten met [C] . [C] heeft daartoe op deze locatie aan belanghebbende drie afvalcontainers ter beschikking gesteld.
2.5.
De gemeente Schiermonnikoog heeft aan belanghebbende voor het deponeren van huishoudelijk afval in de ondergrondse container aan de [b-straat] , op ongeveer 150 meter van de locatie, zogenaamde tags – pasjes om de ondergrondse afvalcontainers van de gemeente te kunnen gebruiken – verstrekt.

3.Geschil

In geschil is of de onderhavige aanslagen in de afvalstoffenheffing terecht zijn opgelegd.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
In de gemeente Schiermonnikoog geldt voor onderhavige jaren een Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing (hierna: de Verordening), waarvan de bepalingen, voor zover hier van belang, luiden (waarbij onderstaande artikelen voor de jaren 2015 tot en met 2017 zijn vernummerd tot de artikelen 2 en 3):
“ARTIKEL 1 Aard van de belasting.
Onder de naam "afvalstoffenheffing" wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet Milieubeheer (Stb.1994,80);
ARTIKEL 2 Belastbaar feit en belastingplicht.
1. De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt:
a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruik maakt van het perceel;
b. ingeval een gedeelte van een perceel ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte ten
gebruike heeft afgestaan.”
4.2.
De voor het onderhavige geschil relevante bepalingen uit de Wet milieubeheer (hierna: de Wmb) luiden:
“Artikel 1.1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
bedrijfsafvalstoffen: afvalstoffen, niet zijnde huishoudelijke afvalstoffen (…)
(…)
huishoudelijke afvalstoffen: afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens, (…)
Artikel 10.21
1. De gemeenteraad en burgemeester en wethouders dragen, (…) ervoor zorg dat ten minste eenmaal per week de huishoudelijke afvalstoffen met uitzondering van grove huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan.
(…)
Artikel 15.33
1. De gemeenteraad kan ter bestrijding van de kosten die voor haar verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen een heffing instellen, waaraan kunnen worden onderworpen degenen die, al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht, gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, wordt:
a. gebruikmaken van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruikmaken door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;
b. gebruikmaken door degene aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruikmaken door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven, met dien verstande dat degene die het deel in gebruik heeft gegeven, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;
c. het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruikmaken door degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld, met dien verstande dat degene die het perceel ter beschikking heeft gesteld, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie het perceel ter beschikking is gesteld.
(…)”
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende de gebruiker is van de appartementen in de in de Verordening bedoelde zin. Evenmin is in geschil dat in het onderhavige geval volgtijdig gebruik als bedoeld in artikel 15.33, tweede lid, onderdeel c, van de Wbm niet aan de orde is. Nu het voorgaande niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, zal het Hof partijen daarin volgen.
4.4.
Partijen houdt verdeeld of elk van de appartementen een perceel is ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wmb een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt, welke vraag de heffingsambtenaar bevestigend beantwoordt en belanghebbende ontkennend.
4.5.
De heffingsambtenaar voert daartoe aan dat de appartementen uiteindelijk gebruikt worden door particulieren (de appartementsgasten), welk gegeven tot geen andere gevolgtrekking kan leiden dan dat de afvalstoffen die (kunnen) ontstaan van huishoudelijke aard zijn. Volgens de heffingsambtenaar is voor de inzamelplicht enkel relevant of, los van de persoon van de gebruiker (als bedoeld in de Verordening), sprake is van een perceel waarvan het gebruik zodanig is dat daar geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan. Of de exploitatie van de appartementen bedrijfsmatig in het kader van het hotelbedrijf plaatsvindt, is, volgens hem, dan ook niet relevant. Dat sprake is van een dergelijke exploitatie, heeft de heffingsambtenaar ter zitting van het Hof overigens betwist. Volgens de heffingsambtenaar dient belanghebbende te worden aangemerkt als een bemiddelaar tussen de eigenaren van de appartementen en de huurders van de appartementen.
4.6.
Belanghebbende stelt dat er geen sprake is van particuliere huishoudingen in de appartementen, maar van bedrijfsmatige exploitatie van die appartementen in het kader van haar hotelbedrijf. De appartementen worden door belanghebbende volledig geïntegreerd in het hotelbedrijf gebruikt. De afvalstoffen die ontstaan in de appartementen zijn als gevolg daarvan niet te kwalificeren als huishoudelijke afvalstoffen, aldus belanghebbende.
4.7.
Gelet op de onder 2.2 en 2.3 vermelde vaststaande feiten worden, naar het oordeel van het Hof, de appartementen door belanghebbende bedrijfsmatig in het kader van haar hotelbedrijf geëxploiteerd en vormen deze een geïntegreerd onderdeel van dit bedrijf. Dat belanghebbende, zoals de heffingsambtenaar stelt, slechts optreedt als bemiddelaar, volgt niet uit deze feiten en wordt ook overigens op geen enkele wijze onderbouwd. Belanghebbende huurt de appartementen voor een per kwartaal verschuldigde vaste huurpijs van de eigenaren, zodat de (meer- of minderopbrengst van de) onderverhuur van de appartementen (aan derden) geheel voor rekening en risico van belanghebbende komt. Dat, zoals de heffingsambtenaar nog heeft aangevoerd, eventueel onderhoud aan de appartementen voor rekening van de eigenaren komt, doet daaraan niet af.
4.8.
Belanghebbende, die de gebruiker is van de appartementen in de in de Verordening bedoelde zin, voert, gelet op het voorgaande, in de appartementen geen particuliere huishouding. De door het gebruik van de appartementen ontstane afvalstoffen zijn dan ook niet afkomstig uit particuliere huishoudens. Dit brengt, naar het oordeel van het Hof, mee dat de appartementen niet bestemd zijn voor het voeren van een particuliere huishouding waarin geregeld huishoudelijke afvalstoffen ontstaan (vgl. HR 18 september 1991, nr. 27597, BNB 1991/333). Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de appartementen geen percelen zijn ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wmb een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
4.9.
Gelet op het voorgaande zijn de aanslagen ten onrechte opgelegd.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.575 (2 punten (hogerberoepschrift, bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 525 x 1,5 omdat sprake is van 4 of meer samenhangende zaken).

6.Beslissing

Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 1.575,
– bepaalt dat van de heffingsambtenaar op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 519.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op
10 maart 2020in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) (G.B.A. Brummer)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 maart 2020
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.