ECLI:NL:HR:1991:ZC4709

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 september 1991
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
27.597
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Stoffer
  • A. Mijnssen
  • W. Wildeboer
  • J. Urlings
  • M. Zuurmond
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afvalstoffenheffing en de belastingplicht voor serviceflats

In deze zaak gaat het om de afvalstoffenheffing die is opgelegd aan een bewoner van een serviceflat in de gemeente [Z]. De belanghebbende, [X], ontving voor het jaar 1988 een aanslag in de afvalstoffenheffing van f 86,--. De aanslag was gebaseerd op het feitelijk gebruik van appartement nr. [001] van de Serviceflat ‘[A]’. Na bezwaar tegen de aanslag, handhaafde de burgemeester en wethouders de aanslag, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof. Het Hof vernietigde de aanslag, maar de burgemeester en wethouders gingen in cassatie tegen deze uitspraak.

De Hoge Raad oordeelt dat de belastingplicht voor de afvalstoffenheffing geldt voor degenen die feitelijk gebruik maken van een perceel waarvoor de gemeentelijke inzamelplicht geldt. De Hoge Raad stelt vast dat de definitie van een perceel in de Verordening reinigingsheffingen van de gemeente [Z] niet correct is toegepast door het Hof. Het Hof had geoordeeld dat het appartement van de belanghebbende niet als een afzonderlijk geheel kan worden beschouwd, omdat de keukenvoorzieningen niet geschikt zijn voor normaal koken. De Hoge Raad oordeelt echter dat de belanghebbende, ondanks de beperkingen in de keuken, wel degelijk een huishouding voert waar geregeld afvalstoffen ontstaan.

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De Hoge Raad benadrukt dat de belastingplicht niet alleen afhankelijk is van de kookvoorzieningen, maar ook van het feit dat er huishoudelijke afvalstoffen ontstaan. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de afvalstoffenheffing in situaties waar de indeling en inrichting van een perceel niet volledig voldoen aan de eisen voor een zelfstandige huishouding.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
d e r d e k a m e r
nr. 27.597
18 september 1991
PdM
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van
Burgemeester en Wethouders van de gemeente [Z]tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Arnhemvan 6 augustus 1990 betreffende na te melden aan
[X]te
[Z]
voor het jaar 1988 opgelegde aanslag in de afvalstoffenheffing van de gemeente [Z].
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof.
Aan belanghebbende is voor het jaar 1988 wegens het feitelijk gebruik van appartement nr. [001] van de Serviceflat ‘’[A]’’ gelegen aan de [a-straat 1] te [Z] een aanslag in de afvalstoffenheffing van de gemeente [Z] opgelegd ten bedrage van f 86,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van Burgemeester en Wethouders, is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van Burgemeester en Wethouders in beroep gekomen bij het Hof, dat de uitspraak alsmede de aanslag heeft vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Verordening.
In de gemeente [Z] geldt een Verordening reinigingsheffingen (hierna de Verordening) waarvan de voor het onderhavige geding van belang zijnde bepalingen luiden als volgt:
Artikel 1 - Inleidende bepaling.
Krachtens deze verordening worden geheven:
a. een afvalstoffenheffing;
b. reinigingsrechten.
Artikel 2 - Begripsomschrijvingen.
In deze verordening wordt verstaan onder:
- perceel: een gebouwd onroerend goed - of gedeelte ervan - dat blijkens indeling en inrichting bestemd is om als afzonderlijk geheel door een particuliere huishouding te worden gebruikt en ook als zodanig wordt gebruikt. Met perceel worden gelijkgesteld: een sta-caravan, een woonboot, een woonwagen en een demontabel zomer- of vakantiehuisje, indien gebruikt door een particuliere huishouding;
Artikel 4 - Belastingplicht.
1. Belastingplichtig voor de afvalstoffenheffing is degene, die naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan de gemeente verplicht is tot de in artikel 3, eerste lid, van de Afvalstoffenwet bedoelde dienstverlening.
2. Gebruik door leden van een huishouding wordt aangemerkt als gebruik door het hoofd van die huishouding. Voor de toepassing van dit artikel wordt een samenwoning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, letter d, van het Besluit bevolkingsboekhouding met een huishouding gelijk gesteld.
3. Het gebruik van een perceel door meer dan één persoon, te zamen niet een huishouding vormend, wordt aangemerkt als gebruik door de persoon, de stichting, de vereniging of een ander rechtspersoon die verantwoordelijk is voor het gebruik of die zulk een gebruik mogelijk heeft gemaakt.
Artikel 5 - Heffingsgrondslag en tarief.
De belasting bedraagt per belastingjaar f 86,-- per perceel.
3. Geding in cassatie.
Burgemeester en Wethouders hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
4. Beoordeling van de klachten.
4.1. Het Hof heeft als vaststaand aangemerkt: dat belanghebbende uit hoofde van zijn lidmaatschap van de Vereniging Serviceflat ‘’[A]’’, feitelijk gebruiker is van appartement nr. [001] van de te [Z] gelegen flat; dat dit appartement een keuken bevat van circa 6,5 m2, waarin zich onder meer bevinden een aanrecht met gootsteen, alsmede een losstaand, maar op verzoek van de bewoner in te bouwen, tweepits electrische kookplaat; dat de keukenvoorziening zodanig is dat, zonder verandering, normaal koken niet mogelijk is omdat voldoende apparatuur en luchtafvoer ontbreken en normaal koken bij de huidige inrichting zodanige dampen en stank zou veroorzaken in de met glas afgesloten galerij dat het brandalarm in werking zou treden; dat de leden van de Vereniging verplicht zijn de door de Vereniging geboden service waaronder de in de centrale keuken bereide warme maaltijden af te nemen; dat de centrale keuken haar keukenafval verzamelt en deponeert in containers; dat de Vereniging haar leden afvalzakjes verstrekt ten behoeve van de afvoer van in de appartementen ontstaan afval zoals papiertjes, melkkartonnetjes en uitgebloeide bloemen; dat in een aparte ruimte papier, flessen en plastics afzonderlijk in zakken worden verzameld; dat de huismeester de hiervoor bedoelde afvalzakjes en het papier enzovoorts tweemaal per week inzamelt, sorteert en stort in een container; dat de flat het afval in containers centraal aanbiedt.
4.2. Op grond van de aan deze vaststellingen verbonden gevolgtrekking dat belanghebbende voor het bereiden van gekookte maaltijden is aangewezen op elders aanwezige voorzieningen heeft het Hof geoordeeld dat ten aanzien van belanghebbendes appartement geen sprake is van een afzonderlijk geheel in de zin van de Verordening. In dit oordeel ligt besloten 's Hofs oordeel dat belanghebbendes appartement qua inrichting niet bestemd is om als afzonderlijk geheel door een particuliere huishouding te worden gebruikt zodat geen sprake is van een perceel in de zin van artikel 2 van de Verordening.
4.3. Met laatstvermeld oordeel heeft het Hof evenwel blijk gegeven van een onjuiste opvatting van het begrip perceel in artikel 2.
4.4. Deze bepaling strekt in overeenstemming met artikel 3, lid 1, en artikel 62, lid 1, van de Afvalstoffenwet ertoe aan de afvalstoffenheffing te onderwerpen degenen die feitelijk gebruik maken van een perceel waarvoor de gemeentelijke inzamelplicht geldt en derhalve te heffen daar waar huishoudelijke afvalstoffen geregeld binnen een particuliere huishouding kunnen ontstaan. In overeenstemming met die strekking is slechts dan niet sprake van een perceel in de zin van de Verordening indien het gaat om een gedeelte van een onroerend goed dat blijkens indeling en inrichting niet is bestemd voor het voeren van een particuliere huishouding waarin geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan.
4.5. Van dat laatste is in het onderhavige geval geen sprake nu belanghebbende blijkens 's Hofs vaststellingen alleen voor zijn warme maaltijden is aangewezen op elders aanwezige voorzieningen maar voor het overige zelf een huishouding voert waar geregeld afvalstoffen ontstaan. De klacht onder 1 treft mitsdien doel.
4.6. De klacht onder II die is gericht tegen het oordeel van het Hof dat belanghebbende terecht een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, is eveneens gegrond.
4.7. Dit oordeel waarin ligt besloten dat hier sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen en dat voor die ongelijke behandeling geen redelijke verklaring is gegeven, is niet naar de eis van de wet met redenen omkleed omdat het Hof niet heeft vastgesteld dat de afzonderlijke flats van de Dillenburg voor de toepassing van de onderhavige afvalstoffenheffing - het hiervoor in 4.4 overwogene in aanmerking genomen - gelijk zijn aan de onderhavige flat.
4.8. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
5. Beslissing.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Mijnssen, Wildeboer, Urlings en Zuurmond, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Vink, in raadkamer van 18 september 1991.