ECLI:NL:RBAMS:2023:7978

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
C/13/724507 / HA ZA 22-899
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de verdeling van een woning en roerende zaken tussen samenwoners na beëindiging van de samenleving

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Amsterdam op 13 december 2023, gaat het om de verdeling van een woning en roerende zaken tussen twee samenwoners, [eiser] en [gedaagde], na de beëindiging van hun samenleving. De partijen hebben in 1995 een woning gekocht en een samenlevingsovereenkomst gesloten. De rechtbank behandelt zowel de vorderingen in conventie als in reconventie, waarbij [eiser] onder andere vraagt om de verkoop van de woning en de verdeling van de overwaarde, terwijl [gedaagde] een verklaring voor recht vordert dat de samenleving is geëindigd en dat hij recht heeft op een uitkering van de waarde van de woning.

De rechtbank oordeelt dat de gemeenschappelijke woning moet worden verdeeld, maar dat partijen het niet eens zijn over de wijze waarop dit moet gebeuren. [eiser] stelt dat de woning moet worden verkocht aan een derde, terwijl [gedaagde] de woning zelf wil overnemen tegen de waarde die deze had in 2011. De rechtbank komt tot de conclusie dat de actuele waarde van de woning bepalend is voor de verdeling, ongeacht het moment waarop de samenleving zou zijn beëindigd. De rechtbank wijst de vorderingen van [gedaagde] af die betrekking hebben op verjaring en de kosten van de hypotheek, en oordeelt dat de kosten van de taxatie en de verkoop van de woning door beide partijen moeten worden gedragen.

De rechtbank bepaalt dat de woning moet worden getaxeerd en dat [gedaagde] de mogelijkheid krijgt om de woning over te nemen. Indien hij dit niet kan, moet de woning worden verkocht. De rechtbank wijst ook de vorderingen van [eiser] toe voor de afgifte van haar spullen en de verdeling van de levensverzekering. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/724507 / HA ZA 22-899
Vonnis van 13 december 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J.B. Streefkerk te Almere,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.I. Dierkx te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 oktober 2022 met producties,
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties,
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens eisvermeerdering, met producties,
- het tussenvonnis van 24 mei 2023, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 september 2023 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
2.2.
Partijen hebben in 1995 een woning aan het [adres] gekocht (hierna: de woning). Zij hebben daarvoor een hypotheek afgesloten van ƒ 468.700 bij de Postbank. Daarnaast hebben zij een levensverzekering afgesloten die in april 2023 een waarde had van € 113.685,04.
2.3.
Partijen hebben op 28 februari 1995 een samenlevingsovereenkomst gesloten. Daarin staat onder meer het volgende:
INBOEDELArtikel 1.Alle roerende goederen (zowel de huidige als de toekomstige), zich bevindende in het gemeenschappelijk woonhuis van de comparanten, behoren aan de comparanten ieder voor de onverdeelde helft in mede-eigendom toe, met uitzondering van die goederen, waarvan één der comparanten zich de eigendom heeft voorbehouden en welke voorkomen op daartoe opgestelde en door beide comparanten ondertekende lijsten. Ten aanzien van de gemeenschappelijke roerende goederen, als vorenbedoeld, geldt, dat iedere comparant geacht laatstgenoemde bij de verkrijging te hebben aanvaard respectievelijk te zullen aanvaarden, terwijl de contraprestatie, ongeacht de herkomst, geacht wordt door beide comparanten, ieder voor de helft, te zijn voldaan.(…)GEMEENSCHAPPELIJKE WONINGArtikel 3
A. De Eigenaarslasten en kosten van onderhoud het gemeenschappelijk woonhuis betreffende, en de verplichtingen voortvloeiende uit de hypotheek, waarmee het gemeenschappelijk woonhuis belast is, komen voor rekening van de comparant sub 1.De comparant sub 1 doet afstand van iedere regresaktie op de comparante sub 2 terzake van de door hem in gevolge dit lid betaalde kosten.B. Partijen zijn ieder voor de helft gerechtigde tot de afkoopwaarde van de (polissen) van levensverzekering, die meeverbonden zijn terzake van gemeld hypotheek, ongeacht wie van partijen de te dier zake verschuldigde premiën heeft voldaan.C. Een ieder van partijen is voor de helft drachtplichtig voor de terugbetaling van de hoofdsom van gemelde hypotheek.BEEINDIGING SAMENLEVINGArtikel 4A. Ingeval er onenigheid bestaat over het moment waarop de samenleving van de comparanten is geëindigd, wordt de samenleving geacht te zijn geëindigd op de dag van ontvangst van het aangetekend schrijven, waarin de ene comparant(e) aan de ander heeft laten weten, dat zulks het geval is.B. Indien de samenleving van de comparanten eindigt anders dan door overlijden van één der comparanten, worden de gemeenschappelijke goederen verdeeld. De waarde der gemeenschappelijke goederen zal worden vastgesteld in onderling overleg en bij gebreke van overeenstemming dienaangaande door een taxateur, aangewezen door een notaris, die door een der comparanten is verzocht om een taxateur aan te wijzen. Indien de verdeling leidt tot overbedeling van één der comparanten, dient het bedrag der overbedeling aan de onderbedeelde te zijn voldaan uiterlijk binnen één maand nadat de waarde van de goederen is vastgesteld.C. Bij beëindiging van de samenleving van partijen anders dan door overlijden wordt het registergoed gelegen te [adres] toegedeeld aan comparant sub 1 onder de verplichting voor laatstgenoemde om aan de comparante sub 2 binnen drie maanden na beëindiging van de samenleving in contanten uit te keren de helft van de meerwaarde van gemeld register goed, waarbij de meerwaarde als volgt wordt vastgesteld: De taxatiewaarde van het pand in onbewoonde staat te verminderen met een bedrag ad zevenhonderd veertig duizend gulden.”
2.4.
[eiser] heeft in januari 2016 een auto gekocht, die op naam van [gedaagde] staat.
2.5.
De advocaat van [eiser] heeft in een e-mail van 15 augustus 2022 aan [gedaagde] bericht dat de [eiser] de samenlevingsovereenkomst wil afwikkelen.
2.6.
[eiser] heeft per brief van 6 oktober 2022 de samenlevingsovereenkomst opgezegd.
2.7. [eiser] heeft tot midden augustus 2022 in de onderneming van [gedaagde] gewerkt. Partijen hebben over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [eiser] op 9 december 2022 een schikkingsovereenkomst gesloten ten overstaan van de kantonrechter van deze rechtbank.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert - samengevat en na eisvermeerdering - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1) verkoop en levering van de woning door een makelaar aan een derde, dan wel, subsidiair aan [gedaagde] . Hierbij moet de overwaarde, die bij helfte moet worden verdeeld, worden vastgesteld door op de verkoopopbrengst de hypotheek en de verkoopkosten in mindering te brengen en de afkoopwaarde van de levensverzekering daarbij op te tellen;
2) afwikkeling van de rest van de gemeenschappelijke eigendommen door afgifte aan [eiser] van haar spullen en betaling aan haar van € 12.893,94 en € 40.000,-.
Voor een volledig overzicht van het gevorderde in conventie wordt verwezen naar de bijlage bij dit vonnis.
3.2.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer. [gedaagde] heeft zijn verweer dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat partijen in de samenlevingsovereenkomst arbitrage zijn overeengekomen, ter zitting ingetrokken.
in reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert - samengevat - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1) Primair, een verklaring voor recht dat de samenleving van partijen is geëindigd op 1 januari 2011, dat de waarde van de woning wordt vastgesteld op € 764.000,- en dat [eiser] in het kader van de verdeling € 138.976 krijgt uitgekeerd;
2) Subsidiair, te bepalen dat de waarde van de woning wordt vastgesteld op € 930.000,-;
3) betaling door [eiser] van de helft van de hypotheeklasten ad € 72.931,19;
4) betaling door [eiser] van de helft van de renovatie- en verbouwkosten ad € 75.000,-
5) betaling door [eiser] van autokosten ad € 11.578,51.
Voor een volledig overzicht van het gevorderde in reconventie wordt verwezen naar de bijlage van dit vonnis.
3.4.
[eiser] voert gemotiveerd verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen in conventie en in reconventie wordt hierna, voor zover nodig, ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
De vorderingen van partijen worden gelijkertijd behandeld vanwege de samenhang daartussen.
Woning
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat de gemeenschappelijke woning moet worden verdeeld. Partijen zijn het niet eens over de wijze waarop dit moet gebeuren.
4.3.
[eiser] gaat ervan uit dat [gedaagde] financieel niet in staat is haar uit te kopen en wil daarom dat de woning wordt verkocht aan een derde. Als [gedaagde] de woning wel overneemt, wil [eiser] dat daarbij de waarde geldt die de woning heeft op het moment dat deze feitelijk aan hem wordt toegedeeld. Zij maakt in beide gevallen aanspraak op de helft van de overwaarde. Ex artikel 4 sub C van de samenlevingsovereenkomst moet volgens haar op de overwaarde ƒ 740.000 in mindering worden gebracht en moet de waarde van de opgebouwde polis levensverzekering bij de overwaarde worden opgeteld.
4.4.
[gedaagde] wil de woning zelf overnemen tegen de waarde die deze had in 2011. Volgens [gedaagde] is de samenleving van hem en [eiser] begin dat jaar verbroken en moet per die datum artikel 4 van de samenlevingsovereenkomst worden gevolgd. Daar staat dat de woning aan [gedaagde] wordt toegedeeld tegen de dan geldende waarde. [gedaagde] vindt subsidiair dat, indien wordt uitgegaan van de huidige marktwaarde, bij het berekenen van de overwaarde alleen de waarde van de woning meegenomen moet worden en niet de waarde van de grond en de schuren er omheen. Hij beroept zich daarbij op de tekst van artikel 4 van de samenlevingsovereenkomst waar staat hoe de overwaarde moet worden vastgesteld.
Peildatum waardering
4.5.
Partijen verschillen van mening over de vraag per wanneer de woning moet worden getaxeerd (per 2011 of per nu). Beide partijen beroepen zich daarbij op de tekst van samenlevingsovereenkomst.
4.6.
De vraag hoe in een samenlevingsovereenkomst de verhoudingen van partijen zijn geregeld en of de samenlevingsovereenkomst een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet alleen worden beantwoord naar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van de samenlevingsovereenkomst. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.7.
Voor de uitleg van een samenlevingsovereenkomst is niet alleen van belang het moment van het sluiten van daarvan, maar ook de wijze waarop partijen in de loop van de tijd invulling daaraan hebben gegeven. [1] Een overeenkomst kan stilzwijgend van inhoud veranderen op grond van de feitelijk tussen partijen bestaande situatie, die zich in de loop van de tijd heeft ontwikkeld. [2]
4.8.
Artikel 4 sub C van de samenlevingsovereenkomst bepaalt kort gezegd dat bij beëindiging van de samenleving het registergoed aan [gedaagde] wordt toebedeeld waarbij hij binnen drie maanden na beëindiging de helft van de meerwaarde aan [eiser] moet uitkeren. De rechtbank gaat bij het vaststellen voorbij aan de discussie tussen partijen over het moment waarop hun relatie zou zijn beëindigd. Ook indien het standpunt van [gedaagde] dat de relatie in 2011 is geëindigd, juist zou zijn, moet getaxeerd worden tegen de actuele waarde. De reden daarvoor is dat, uitgaande van de door [gedaagde] geschetste gang van zaken, partijen in 2011 zijn afgeweken van de samenlevingsovereenkomst. Die overeenkomt gaat er immers vanuit dat de woning direct na beëindiging van de samenlevingsovereenkomst aan [gedaagde] zou worden toebedeeld. Dat is niet gebeurd. [eiser] is in de woning blijven wonen en [gedaagde] is doorgegaan met het betalen van het grootste deel van de kosten van de woning, zoals hij daarvoor ook deed. Indien de relatie van partijen daadwerkelijk in 2011 is beëindigd, heeft de bepaling dat binnen drie maanden na het verbreken van de samenleving de helft van de meerwaarde aan [eiser] moet worden uitgekeerd en de woning aan [gedaagde] wordt toebedeeld - gezien het feitelijk handelen van partijen - haar betekenis verloren. Nu de samenlevingsovereenkomst niet voorziet in de situatie dat de woning onverdeeld blijft als de samenleving is beëindigd, mocht [eiser] er in dat geval (beëindiging van de relatie in 2011) onder de gegeven omstandigheden op vertrouwen dat er tussen partijen overeenstemming bestond over het voortzetten van de afspraken over de financiën en hoefde zij er geen rekening mee te houden dat de waarde van de woning in 2011 bepalend zou zijn bij een verdeling in de toekomst. Daarom zal de rechtbank uitgaan van de hoofdregel dat bij de verdeling moet worden uitgegaan van de actuele waarde.
4.9.
[gedaagde] heeft op de zitting nog gesteld dat partijen in 2011 expliciet een bedrag hebben afgesproken dat hij aan [eiser] zou betalen ter overname van de woning en dat hij [eiser] op een later moment zou uitkopen, wanneer hij daar financieel toe in staat zou zijn. In de tussentijd kon [eiser] in de woning blijven wonen. [eiser] betwist deze afspraak en [gedaagde] heeft het bestaan daarvan verder niet onderbouwd en biedt daar ook geen bewijs van aan. De rechtbank gaat hier daarom aan voorbij.
Waarde van de woning of het hele registergoed
4.10.
Nu de woning is in 2011 niet aan [gedaagde] toebedeeld zal dit alsnog moeten gebeuren, dan wel moet de woning worden verkocht aan een derde. De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of bij het berekenen van de overwaarde (die partijen elk voor de helft toekomt) alleen de waarde van de woning moet worden meegenomen (standpunt [gedaagde] ), of van het hele registergoed (standpunt [eiser] ).
4.11.
Volgens artikel 4 van de samenlevingsovereenkomst moet [gedaagde] aan [eiser] de helft van de meerwaarde uitkeren, die als volgt wordt vastgesteld: “de taxatiewaarde van het pand in onbewoonde staat te verminderen met een bedrag ad zevenhonderd veertig duizend gulden.”. Volgens [gedaagde] hebben partijen met deze bepaling bedoeld dat alleen de waarde van de woning verdeeld moet worden. Er wordt immers verwezen naar “onbewoonde” staat van “het pand” en niet van de grond en de schuren. En ook artikel 1 van de overeenkomst verwijst naar “het woonhuis”. Bovendien wordt in artikel 3 gesproken over de lasten en kosten van “het woonhuis”. [eiser] betwist de door [gedaagde] voorgestane uitleg.
De rechtbank beoordeelt de samenlevingsovereenkomst aan de hand van de hiervoor weergegeven maatstaf en verwerpt de door [gedaagde] voorgestane uitleg. Bij het vaststellen van de overwaarde moet de waarde van het gehele registergoed worden betrokken en niet alleen de waarde van het woonhuis. Als dit laatste de bedoeling zou zijn geweest, dan had het voor de hand gelegen dit expliciet in de overeenkomt te vermelden, omdat dit een ongebruikelijke afspraak is. Verder worden in artikel 4 de woorden “registergoed” en “pand” gebruikt. Het woord “woonhuis” komt daarin niet voor, terwijl dit in artikel 1 en 3 wel expliciet wordt gebruikt. Bovendien waren de schuren destijds in slechte staat en weinig waard. Het is niet aannemelijk dat partijen hebben bedoeld deze buiten de taxatiewaarde te houden. De rechtbank gaat bij het vaststellen van de overwaarde dan ook uit van de waarde van het gehele registergoed. Dit betekent dat voor wat betreft de waarde van de woning zowel het primaire als het subsidiaire standpunt van [gedaagde] wordt verworpen.
Overwaarde
4.12.
Partijen zijn het erover eens dat de overwaarde volgens artikel 4C als volgt moet worden berekend. De waarde van het registergoed moet worden vastgesteld door middel van een taxatie door een makelaar. Vervolgens wordt daarop het bedrag van ƒ 740.000, oftewel € 335.797,- in mindering gebracht. Door [gedaagde] is nog aangevoerd dat daarbovenop nog het bedrag van de uitstaande hypothecaire lening in mindering dient te komen. Dit is onjuist. Zoals ook door [eiser] aangevoerd maakt dat bedrag reeds deel uit van het in de overeenkomst genoemde bedrag van ƒ 740.000,- zodat dit zou leiden tot een dubbeltelling. De polis levensverzekering moet bij helfte worden gedeeld en in geval van toedeling aan [gedaagde] bij de overwaarde worden opgeteld, zoals [eiser] heeft gesteld en [gedaagde] niet gemotiveerd heeft betwist.
Verdeling van de woning
4.13.
Gelet op het voorgaande beslist de rechtbank als volgt. Partijen moeten zich binnen twee weken na het vonnis wenden tot de onder de beslissing genoemde taxateur/makelaar. Deze zal het registergoed binnen twee weken en in ieder geval zo snel mogelijk taxeren.
[gedaagde] krijgt vervolgens na de datum van de taxatie drie maanden de tijd om te onderzoeken of hij de woning kan financieren onder ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van [eiser] voor de hypotheek. In het geval [gedaagde] binnen drie maanden na de taxatie schriftelijk aan [eiser] verklaart dat hij haar aandeel in de woning kan en wil overnemen, wordt de woning binnen één maand nadat hij haar dat heeft bericht, aan hem toegedeeld. Dit onder de verplichting voor [gedaagde] om aan [eiser] de helft van de overwaarde (zoals vastgesteld onder 4.12) uit te keren, uiterlijk bij het transport bij de notaris, en haar daarnaast te vrijwaren voor hypothecaire verplichtingen. De kosten van het transport komen voor rekening van beide partijen, ieder voor de helft.
In het geval [gedaagde] zich niet uiterlijk binnen drie maanden na de datum van de taxatie bereid en in staat verklaart het aandeel van [eiser] in de woning over te nemen, moet de woning worden verkocht en geleverd aan een derde. Daarbij komt de opbrengst, onder aftrek van een bedrag van € 335.797,- (zie hiervoor onder 4.12) aan partijen ieder voor de helft toe. Uit het bedrag van € 335.797,- zal de hypothecaire schuld worden voldaan. Het restant van € 335.797,- dat na aflossing van de hypotheekgever overblijft, komt [gedaagde] toe. De polis levensverzekering moet bij helfte worden verdeeld. De kosten van het transport komen voor rekening van beide partijen, ieder voor de helft. Partijen zullen in dat geval daartoe opdracht geven aan de onder de beslissing vermelde taxateur/makelaar.
4.14.
Ook zal de wijze waarop de verdeling moet plaatsvinden, worden bepaald. Daarvoor zal een vergelijkbaar “spoorboekje” worden meegeven als waartoe in de uitspraak van het hof Den Haag van 28 januari 2015 (ECLI:NL:GHDHA:2015:128) is gekomen.
Investeringen van [gedaagde] in de woning
4.15.
[gedaagde] wil dat [eiser] hem de helft vergoedt van investeringen die hij stelt te hebben gedaan tussen 1995 en 2011 in het onroerend goed. Hij stelt kosten te hebben betaald voor onder meer de bouw van twee stalen schuren, een melkschuur, dakkapellen, het maken van een extra kamer in het woonhuis en het aanleggen van beschoeiingen. De kosten van zijn investeringen waren volgens [gedaagde] in totaal € 150.251,70 en hij wil dat [eiser] daarvan de helft aan hem betaalt.
4.16.
[eiser] betwist dat [gedaagde] een bedrag van € 150.251,70 heeft uitgegeven en dat de verbouwingen hebben geleid tot verbeteringen die ervoor hebben gezorgd dat het onroerend goed meer waard is geworden. Daarnaast voert [eiser] aan dat de vordering van [gedaagde] is verjaard.
4.17.
Het beroep van [eiser] op verjaring slaagt. De investeringen van [gedaagde] zijn gedaan tussen 1995 en 2011 en dus meer dan 12 jaar geleden. [eiser] heeft er terecht op gewezen dat de verlengde verjaringsregeling van artikel 3:320 jo 3: 321 lid 1 sub a BW alleen geldt voor echtgenoten en niet voor samenwoners. [3] Dit betekent dat de vordering van [gedaagde] op grond van artikel 6:212 jo. 3:310 BW na de gewone termijn van vijf jaar is verjaard. De vordering wordt daarom afgewezen.
Door [gedaagde] betaalde hypotheekrente
4.18.
[gedaagde] maakt aanspraak op vergoeding door [eiser] aan hem van de helft van de hypotheeklasten die hij heeft betaald van januari 2011 tot en met december 2022. In totaal heeft hij € 145.862,37 betaald, zodat [eiser] hem nog € 72.931,19 moet vergoeden, aldus [gedaagde] . Volgens [gedaagde] is de samenlevingsovereenkomst van partijen in 2011 beëindigd en was hij daarom vanaf dat moment niet langer verplicht alle kosten voor zijn rekening te nemen. Hij stelt dat [eiser] ongerechtvaardigd is verrijkt, omdat hij desondanks alle hypotheeklasten heeft betaald.
4.19.
[eiser] voert aan dat [gedaagde] op grond van de samenlevingsovereenkomst alle kosten moest betalen. Volgens [gedaagde] is de samenlevingsovereenkomst van partijen pas in oktober 2022 geëindigd met haar conform artikel 4a aangetekend verzonden brief. Daarnaast doet zij ook voor de betaalde hypotheekrente een beroep op verjaring.
4.20.
Volgens artikel 3A van de samenlevingsovereenkomst moet [gedaagde] alle hypotheeklasten betalen van de gemeenschappelijke woning. Hij heeft in dit artikel afstand gedaan van iedere regresactie op [eiser] . Hoewel [gedaagde] naar zijn zeggen in 2011 uit de woning is vertrokken, wat zou betekenen dat de samenleving van partijen op dat moment in ieder geval feitelijk is geëindigd, is hij wel deze kosten blijven betalen. Partijen hebben op dit punt de samenlevingsovereenkomst voortgezet. Bovendien heeft [gedaagde] nooit eerder aanspraak gemaakt op terugbetaling door [eiser] en stelt hij ook zelf dat partijen in 2011 hadden afgesproken dat hij alle lasten zou blijven betalen. Ook indien de samenlevingsovereenkomst al in 2011 zou zijn beëindigd, mocht [eiser] onder deze omstandigheden erop vertrouwen dat [gedaagde] in hun onderlinge verhoudingen verantwoordelijk bleef voor betaling van de hypotheekrente zonder dat [eiser] hem op dit punt iets verschuldigd zou zijn. De vordering van [gedaagde] wordt afgewezen.
Door [eiser] betaalde gemeentebelastingen en premie
4.21.
[eiser] stelt dat zij de afgelopen jaren gemeentelijke belastingen heeft betaald en daarnaast de premie van de levensverzekering van partijen, terwijl was overeengekomen dat [gedaagde] deze kosten zou dragen. Zij vindt daarom dat [gedaagde] haar een bedrag van € 10.851,54 moet betalen voor de gemeentelijke belastingen en € 2.042,40 voor de premie levensverzekering. Dit zijn de bedragen die zij zegt de afgelopen vijf jaren te hebben voldaan.
4.22.
[gedaagde] legt facturen en betaalbewijzen over van de gemeentelijke belastingen en stelt dat hij de premie levensverzekering heeft betaald.
4.23.
[gedaagde] betwist niet dat [eiser] elk kwartaal aan hem een bedrag heeft overgemaakt gelijk aan de hoogte van de premie levensverzekering. Hoewel [gedaagde] vervolgens de rekeningen heeft betaald, zijn deze kosten feitelijk voor rekening van [eiser] gekomen. Hetzelfde geldt voor de gemeentelijke belastingen. [eiser] heeft op de zitting verklaard dat zij deze bedragen heeft gestort bij de gemeente en [gedaagde] heeft dat niet weersproken. Dat op de betaalbewijzen de paraaf staat van [gedaagde] maakt dat niet anders. De rechtbank gaat er dus van uit dat [eiser] de bedragen die zij vordert heeft betaald, terwijl [gedaagde] op grond van artikel 3A van de samenlevingsovereenkomst deze kosten had moeten dragen. Aangezien [eiser] op enig moment na 2011 deze kosten is gaan betalen, zijn partijen ook op dit punt afgeweken van samenlevingsovereenkomst. Nu [eiser] niet eerder aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van deze kosten en zij die gedurende langere tijd voor haar rekening heeft genomen is de conclusie gerechtvaardigd dat partijen de intentie hebben gehad op dit punt stilzwijgend een nieuwe afspraak te maken. Gelet hierop wordt deze vordering van [eiser] afgewezen.
Door [gedaagde] betaalde autokosten
4.24.
[gedaagde] stelt dat hij in totaal € 11.579,51 heeft betaald aan kosten voor de auto van [eiser] die hij sinds 2016 heeft betaald. Hij wil dat zij dit aan hem terugbetaalt.
4.25.
Hoewel de auto op naam van [gedaagde] stond, zijn partijen het erover eens dat deze van [eiser] was. Ook is niet in geschil dat [gedaagde] de kosten van deze auto heeft betaald. [eiser] voert aan dat zij de auto nodig had voor haar werk in de onderneming van [gedaagde] in verband met de parkeervergunning die op naam stond van [gedaagde] . Volgens [eiser] stond de auto daarom op naam van [gedaagde] en betaalde hij de kosten. [gedaagde] betwist dat. Volgens [gedaagde] hadden partijen meerdere auto’s en gebruikte zij een andere auto voor haar werk.
4.26.
De rechtbank wijst de vordering van [gedaagde] af. Ook bij dit onderwerp twisten partijen over de vraag of de samenlevingsovereenkomst in 2016 nog bestond en of de kosten van de auto onder de kosten van de huishouding vielen. Ook hier gaat de rechtbank aan deze discussie voorbij. Door [eiser] is onbetwist aangevoerd dat partijen over diverse auto’s beschikten en dat zij daar over en weer kosten van hebben vergoed. Verder geldt dat partijen tot voor kort op diverse vlakken financieel nauw met elkaar verbonden waren. Ook was [eiser] al tientallen jaren bij [gedaagde] in dienst. Indien [gedaagde] vergoeding van de door hem betaalde autokosten had gewild, had het, gezien het voorgaande op zijn weg gelegen, dit direct in 2016 kenbaar te maken. Nu hij dit heeft nagelaten brengt de redelijkheid en billijkheid die partijen ten opzichte van elkaar in acht moeten nemen met zich mee dat [gedaagde] geen aanspraak meer kan maken op vergoeding van de gevorderde kosten.
Verdeling (inboedel)goederen4.27. [eiser] legt als productie 40 een lijst over met goederen, waarvan zij stelt dat deze van haar zijn. Zij wil afgifte van deze goederen, zonder betaling van een vergoeding daarvoor aan [gedaagde] . [gedaagde] betwist niet dat deze goederen van [eiser] zijn en voert geen verweer tegen haar vordering. Deze wordt dan ook toegewezen. Partijen zijn het erover eens dat de overige goederen in de woning van [gedaagde] zijn.
4.28.
Aangezien de goederen van productie 40 zich al in de woning bevinden waar [eiser] nog steeds woont, volstaat de rechtbank met de vaststelling dat deze goederen [eiser] in eigendom toebehoren. [eiser] is gerechtigd die goederen mee te nemen bij vertrek uit de woning. Voor een dwangsom is geen aanleiding.
4.29.
[eiser] vordert daarnaast een vergoeding van € 40.000,- vanwege de spullen die zich bevinden of bevonden in de schuren op het terrein. Volgens [eiser] zijn deze gemeenschappelijk en kunnen deze worden toegedeeld aan [gedaagde] . De waarde van de goederen is volgens [eiser] € 80.000,-.
4.30.
[gedaagde] voert hiertegen verweer. Volgens [gedaagde] zijn de goederen in de schuren niet gemeenschappelijk maar van hem en zijn familieleden. Daarom wil hij voor deze goederen geen vergoeding aan [eiser] betalen.
4.31.
In artikel 1 van de samenlevingsovereenkomst staat dat de roerende goederen in het woonhuis beide partijen in eigendom toebehoren. Over de goederen in de schuren is niets in de samenlevingsovereenkomst opgenomen. [gedaagde] heeft uiteengezet welke goederen daar aanwezig zijn en of deze van hem zijn dan wel van zijn familieleden. Hij heeft ook een groot aantal facturen overgelegd van aangeschafte goederen, die op naam staan van zijn onderneming. In het licht van het verweer van [gedaagde] heeft [eiser] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de goederen in de schuren gemeenschappelijke goederen zijn, die voor verdeling in aanmerking komen. Haar vordering tot betaling van een vergoeding van € 40.000,- voor deze goederen wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
4.32.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten zowel in conventie als in reconventie tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
voor het geval toedeling aan [gedaagde] van de onroerende zaak aan het [adres] onder ontslag van [eiser] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid kan worden gerealiseerd:
5.1.
stelt de wijze van verdeling van de onroerende zaak aan het [adres] als volgt vast:
5.1.1.
bepaalt dat partijen zich binnen twee weken na de datum van dit vonnis zullen wenden tot de taxateur T. Ekkelboom van Ekkelboom Makelaar - Taxateur te Amsterdam;
5.1.2.
bepaalt dat de taxateur in aanwezigheid van beide partijen de onroerende zaak binnen één maand na dit vonnis zal taxeren dan wel een waardebepaling zal verrichten tegen de actuele waarde in het economisch verkeer en dat deze taxatie tussen partijen zal gelden als een bindend advies in de zin van artikel 7:900 lid 1 BW;
5.1.3.
bepaalt dat de kosten van de taxatie door beide partijen gedragen worden, ieder voor de helft;
5.1.4.
deelt de onroerende zaak aan het [adres] toe aan [gedaagde] onder de verplichting:
- de desbetreffende hypothecaire geldlening bij de hypotheekverstrekker geheel voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen en [eiser] te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze hypothecaire geldlening;
- de helft van de eventuele overwaarde van het onroerend goed, bestaande uit de taxatiewaarde na aftrek van € 335.797,- en vermeerderd met het actuele saldo van de polis levensverzekering, op het moment van de notariële overdracht aan [gedaagde] aan [eiser] te vergoeden;
5.1.5.
bepaalt dat een eventuele onderwaarde door partijen, ieder voor de helft, moet worden gedragen;
5.1.6.
bepaalt dat de levering van het onroerend goed aan [gedaagde] moet plaatsvinden binnen een maand, nadat hij aan [eiser] binnen een termijn van drie maanden na de datum van de taxatie, schriftelijk heeft bericht dat hij het onroerend goed kan en wil overnemen;
5.1.7.
bepaalt dat de kosten van de notaris door beide partijen gedragen worden, ieder voor de helft;
voor het geval toedeling aan [gedaagde] van de onroerende zaak onder ontslag van [eiser] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid niet binnen vier maanden na de datum van de taxatie zal zijn gerealiseerd:
5.2.
gelast de wijze van verdeling van de onroerende zaak aan het [adres] als volgt:
5.2.1.
bepaalt dat het ter verkoop aanbieden van de onroerende zaak geschiedt binnen vier weken nadat de termijn van vier maanden voor notariële overdracht van het aandeel van [eiser] aan [gedaagde] is verstreken (of zoveel eerder als partijen overeenkomen), door middel van een opdracht aan de Bovenij Makelaars te Amsterdam. Ieder van partijen is gehouden deze makelaar daartoe opdracht te geven;
5.2.2.
bepaalt dat, indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de door hem vast te stellen bindende marktconforme vraagprijs bepaalt;
5.2.3.
bepaalt dat partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene(n) die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, zal de makelaar dit naar beste weten en bindend kunnen bepalen;
5.2.4.
bepaalt dat als de verkoopprijs bindend is vastgesteld beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van het onroerend goed aan (een) derde(n);
5.2.5.
bepaalt dat de hypothecaire geldlening bij gelegenheid van de eigendomsoverdrachten zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van het onroerend goed. Het bedrag van € 335.797,- verminderd met de hypothecaire geldlening zal worden uitgekeerd aan [gedaagde] , waarna de resterende netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld, dan wel dat ieder van partijen de helft van de restschuld zal dragen;
5.2.6.
bepaalt dat het actuele saldo van de polis levensverzekering beide partijen in gelijke delen toekomt;
5.5.7.
bepaalt dat iedere partij bij overdracht aan (een) derde(n) gehouden is de helft van de kosten van de taxateur/makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
5.3.
bepaalt dat [eiser] gerechtigd is tot de spullen weergegeven op de als productie 40 overgelegde lijst;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Voetelink, rechter, bijgestaan door mr. J.M. Eisenhardt, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2023.
Bijlage bij vonnis van 13 december 2023 in de zaak met zaaknummer C/13/724507 / HA ZA 22-899
Vordering in conventie
Het uw Rechtbank moge behagen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Primair:
Verkoop
I. De vrouw te machtigen tot het te gelde maken van de onroerende zaak c.a., ook als dit dient in te houden dat de vrouw tot ondertekening van een koopakte dan wel een machtiging aan de hypotheekverstrekker moet overgaan, plaatselijk bekend: [adres] ;
II. Te bepalen dat de hiervoor vermelde onroerende zaak door onderhandse verkoop te gelde zal worden gemaakt tegen een koopsom (kosten koper) welke niet lager mag zijn dan de door de makelaar te bepalen koopsom (bij verkoop in vrije staat);
III. Te bepalen dat het de vrouw vrij staat de door uw Rechtbank in deze aan te wijzen NVM makelaar in te schakelen voor voornoemde verkoop;
IV. De man te gelasten om (steeds) aan de makelaar een toegangssleutel van de woning ter beschikking te stellen en meewerken aan verkoop bevorderende activiteiten, waaronder bezichtigingen van de woning door de makelaar met potentiële kopers op alle werkdagen, buiten aanwezigheid van partijen en/of andere personen en/of huisdieren, een van de straat af zichtbaar verkoopbord te plaatsen en of te laten plaatsen en laten nemen van verkoopfoto’s;
V. De man te gelasten dat de woning, tuin, overige toebehoren steeds schoon, rookvrij, opgeruimd en verkoop klaar ter bezichtiging dient te worden aangeboden;
VI. Te bepalen dat de koopsommen dienen te worden benut ter voldoening van de voor rekening van de gemeenschap komende hypothecaire schulden;
VII. Te bepalen dat de makelaars- en notariskosten voor rekening van partijen komen en dienen te worden voldaan uit de opbrengst van de verkoop dan wel door partijen bij helften moeten worden gedragen;
VIII. Te bepalen dat de overwaarde van de woning te [adres] aan beide partijen, ieder voor de helft toekomt, waarbij onder overwaarde dient te worden verstaan de koopprijs minus de hypothecaire geldleningen en de verkoopkosten (makelaarscourtage, kadasterkosten, notariskosten) vermeerderd met de opbrengst van de afkoopwaarde van de polis bij ING; dan wel een door uw rechtbank vast te stellen wijze van berekening van de overwaarde in goede justitie te bepalen;
IX. De man te veroordelen tot medewerking aan verkoop en overdracht van de woning te [adres] zulks onder de bepaling dat bij gebreke van die medewerking het ten deze te wijzen vonnis de voor de verkoop en eigendomsoverdracht noodzakelijke rechtshandelingen van de man zal vervangen (art 3:300 BW) en met de bepaling dat het ten deze te wijzen vonnis in de plaats zal treden van de wilsverklaring van de man en van de akte(n) of een deel daarvan, die opgemaakt dienen te worden uit hoofde van de uitvoering van het ten deze te wijzen vonnis;
X. De vrouw te machtigen zodanig dat zij bevoegd wordt al het nodige te doen om tot verkoop en levering van de woning over te kunnen gaan, mede ter verkrijging van algeheel royement van de geldverstrekker(s);
XI. De vrouw te machtigen zodanig dat zij bevoegd wordt al het nodige te doen om tot verkoop en levering van de woning over te kunnen gaan, mede ter verkrijging van algeheel royement van de geldverstrekker(s);
XII. De man te bevelen de woning uiterlijk 48 uur voor datum en tijdstip van de juridische levering aan de koper van de woning geheel, schoon en ontruimd ter beschikking van de koper(s) te stellen;
XIII. Voor zover de man in gebreke mocht blijven aan de onder XII gegeven veroordeling te voldoen, de vrouw te machtigen de woning te ontruimen met behulp van de politie en justitie en op alle dagen en uren op kosten van de man;
XIV. het onder IV, V en Xli gevorderde onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- (zegge duizend euro) per dag, een gedeelte van een dag te rekenen voor een gehele, voor iedere dag dat de vrouw, na betekening van de ten deze te geven beschikking, in gebreke mocht blijven aan de ten deze te geven veroordeling te voldoen,
Subsidiair
toedeling van de woning aan de man
Teneinde de waarde van de gemeenschappelijke woning te bepalen de man te gelasten om binnen 7 dagen na afgifte van het vonnis in deze diens medewerking te verlenen aan een door uw rechtbank aan te wijzen taxateur om de woning te laten taxeren, bij gebreke waarvan aan de vrouw vervangende toestemming te verlenen om opdracht aan een door uw rechtbank aan te wijzen taxateur te mogen verlenen teneinde de waarde van de woning aan het [adres] te laten vaststellen;
Te bepalen dat de vrouw aanwezig dient te zijn bij de uit te voeren taxatie;
Te bepalen dat de kosten voor de taxatie volledig voor rekening van de man komen;
Te bepalen dat de man na afgifte van de taxatie maximaal een termijn van twee maanden wordt verleend om een verdelingsakte ten overstaande van een door de man in te schakelen notaris te laten passeren;
De man te gelasten zorg te dragen dat de vrouw zal worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid bij gebreke waarvan de woning zal dienen te worden verkocht;
De man te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te voldoen de helft van de overwaarde (taxatie waarde van de gemeenschappelijke woning minus op datum taxatie uitstaande hypotheekschuld vermeerderd met de helft van de aan de vrouw toekomende helft van de waarde van de levensverzekering) te vermeerderen met de wettelijke rente over genoemd bedrag, en wel vanaf 1september 2022 dan wel een dusdanige dag als door U E.A. in goede justitie te bepalen dag tot de dag der algehele voldoening;
Te bepalen dat de kosten voor de toedeling van de woning aan de man voor diens rekening komen;
Te bepalen dat voor de waarde moet worden uitgegaan van de waarde per datum van de nog plaats te vinden taxatie, welke datum in de toekomst zal zijn gelegen;
Meer subsidiair
Een zodanige voorziening te treffen als Uw Rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren
II Te bepalen dat de afwikkeling van de overige ontbonden eenvoudige gemeenschappen zodanig zal geschieden door:
II. De man te gelasten om binnen 7 dagen na afgifte van het in deze te wijzen vonnis aan de vrouw haar spullen af te geven, op verbeurte van een dwangsom van €500,- (zegge: vijfhonderd euro), althans een zodanig termijn, dan wel bedrag, als uw rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, voor iedere dag, dat de man vanaf datum vonnis in gebreke blijft om aan het in dezen te wijzen vonnis te voldoen;
III. de man te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting om direct na afgifte van
Uw vonnis aan de vrouw te voldoen de som van minimaal een bedrag ad € 12.893,94 (zijnde eigenaarslasten die de vrouw heeft voldaan alsmede het bedrag aan premie overlijdensrisico verzekering) zegge twaalfduizend acht honderd drieennegentig euro en vierennegentig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente over genoemd bedrag, en wel vanaf 1september 2022 dan wel een dusdanige dag als door U E.A. in goede justitie te bepalen dag tot de dag der algehele voldoening
geheel subsidiair:
de wijze van verdeling naar billijkheid vast te stellen en alsdan de man te veroordelen om binnen een door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen datum na afgifte van Uw vonnis aan de vrouw uit te betalen een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over genoemd bedrag met ingang van een door uw rechtbank eveneens in goede justitie te bepalen dag tot de dag der algehele voldoening.
Vordering in reconventie
(In conventie:
Dat het Uw Rechtbank moge behagen om bij Vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
1. De vrouw niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vorderingen, dan wel deze integraal te zullen worden afwijzen)
In reconventie:
Dat het U.E.A. Voorzieningenrechter moge behagen om bij Vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
2. Zal verklaren voor recht dat de samenleving tussen partijen met ingang van 1 januari 2011 rechtsgeldig is beëindigd, althans op een door Uw Rechtbank in goede justitie vermeend te behoren ingangsdatum;
3. Te bepalen dat de (huidige) waarde van de woning gelegen aan het adres [adres] zal worden vastgesteld op een bedrag van € 764.000,00, althans op een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
4. Te bepalen dat aan de vrouw in het kader van de verdeling een bedrag van € 138.976,00 zal worden uitgekeerd, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie vermeend te behoren bedrag;
5. Te bepalen dat de vrouw aan de man zal (terug)betalen de helft van de door hem betaalde hypotheekkosten ten bedrage van € 72.931,19, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
6. Te bepalen dat de vrouw aan de man de helft van de renovatie en verbouwingskosten zal terugbetalen ad € 75.000,00, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie vermeend te behoren bedrag;
7. Te bepalen dat de vrouw aan de man een bedrag van € 11.578,51 zal terugbetalen ter zake van de door hem voor haar betaalde autokosten, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie vermeend te behoren bedrag;
Subsidiair
8. Te bepalen dat de (huidige) waarde van de woning gelegen aan het adres [adres] zal worden vastgesteld op een bedrag van € 930.000,00, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
9. Te bepalen dat de vrouw aan de man zal (terug)betalen de helft van de door hem betaalde hypotheekkosten ten bedrage van € 72.931,19, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
10. Te bepalen dat de vrouw aan de man de helft van de renovatie en verbouwingskosten zal terugbetalen ad € 75.000,00, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie vermeend te behoren bedrag;
11. Te bepalen dat de vrouw aan de man een bedrag van € 11.578,51 zal terugbetalen ter zake van de door hem voor haar betaalde autokosten, althans een door Uw Rechtbank in goede justitie vermeend te behoren bedrag;
In conventie en reconventie
12. Eiseres in conventie, gedaagde in reconventie, te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten conform het liquidatietarief met bepaling dat, indien deze kosten niet binnen zeven dagen na de dagtekening van het in dezen te wijzen Vonnis zijn voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het Vonnis, wettelijke rente is verschuldigd.

Voetnoten

1.HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2741
2.HR 8 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9539 en HR 2 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3876
3.Hof Den Haag, ECLI:NL:GHDHA:2022:2458.