ECLI:NL:RBAMS:2023:7749

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
10093817 EL 22-105
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake vernietiging effectenleaseovereenkomsten tussen eiser en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 30 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en Dexia Nederland B.V. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk van Leaseproces, vorderde de verklaring voor recht dat twee leaseovereenkomsten, afgesloten met Dexia, rechtsgeldig zijn vernietigd. De eiser stelde dat hij geen schriftelijke toestemming had verleend voor het aangaan van deze overeenkomsten, wat volgens artikel 1:89 BW noodzakelijk was. Dexia betwistte de vorderingen en voerde aan dat de vordering uit onverschuldigde betaling was verjaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet eerder dan 13 maart 2000 bekend was met de overeenkomsten, en dat de verjaring van de bevoegdheid tot vernietiging niet was ingetreden. De kantonrechter oordeelde dat de overeenkomsten zijn vernietigd en dat Dexia verplicht is om aan de eiser terug te betalen wat hij heeft betaald onder deze overeenkomsten, verminderd met eventuele uitkeringen die hij heeft ontvangen. De wettelijke rente is toegewezen vanaf het moment dat Dexia in verzuim was, en Dexia is ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke toestemming bij het aangaan van leaseovereenkomsten en de mogelijkheden voor consumenten om dergelijke overeenkomsten te vernietigen indien niet aan de wettelijke vereisten is voldaan. De rechter heeft de vorderingen van de eiser toegewezen en Dexia veroordeeld tot betaling van de verschuldigde bedragen en proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK Amsterdam
Afdeling Privaatrecht
zaak- en rolnummer: 10093817 EL 22-105
vonnis van: 30 november 2023
Vonnis van de kantonrechter:
i n z a k e
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
t e g e n
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna [eiser] en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 september 2022;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam] (verder: [naam] ) heeft de volgende leaseovereenkomsten (hierna: de overeenkomsten) ondertekend met als wederpartij (de rechtsvoorganger van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomsten
Looptijd
Leasesom
I.
[nummer 1]
2-5-1997
WinstVerdubbelaar
60 mnd
€ 6.692,51
II.
[nummer 2]
9-6-1999
WinstVerDriedubbelaar
36 mnd
€ 9.522,72
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
2-5-2002
€ 1.714,65
nvt
II.
10-6-2002
- € 1.058,92
Ja
2.3.
[naam] was ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten gehuwd met [eiser] . [eiser] heeft [naam] geen schriftelijke toestemming verleend voor het aangaan van deze overeenkomsten.
2.4.
Bij brief van 11 maart 2003 (hierna: de vernietigingsbrief) heeft [eiser] een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de overeenkomsten als bedoeld in artikel 1:89 BW.

3.De vorderingen en het verweer

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover rechtens toelaatbaar uitvoerbaar bij voorraad, zal verklaren voor recht dat de onderhavige overeenkomsten rechtsgeldig is vernietigd en Dexia te veroordelen om al hetgeen [naam] krachtens die overeenkomsten aan Dexia heeft betaald, aan [eiser] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover telkens vanaf de dag der door [naam] gedane betalingen, althans vanaf de door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot aan die der voldoening, met veroordeling van Dexia in de kosten van het geding.
3.2.
Dexia betwist de vorderingen van [eiser] . Daartoe stelt zij zich voor zover hier van belang op het standpunt dat de vordering uit onverschuldigde betaling van [eiser] is verjaard. Verder voert Dexia aan dat het beroep op vernietiging als bedoeld in de artikelen 1:88/1:89 BW niet slaagt.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

Recente machtiging
4.1.
Dexia betwist allereerst dat Leaseproces gevolmachtigd is om namens [eiser] deze procedure op te starten. Zij verzoekt de kantonrechter daarom om Leaseproces te gelasten een recente volmacht te overleggen waaruit de wil blijkt van [eiser] om Dexia nog immer in rechte te betrekken. Dit verweer slaagt niet, nu door [eiser] bij dagvaarding een recente volmacht is overgelegd (productie 4). Hieruit volgt voldoende dat Leaseproces thans nog door [eiser] gevolmachtigd is en bevoegd is deze procedure te starten.
Huurkoop en artikel 1:88/1:89 BW
4.2.
Er is sprake van huurkoop. Dit betekent dat [eiser] voor het aangaan van elke overeenkomsten de schriftelijke toestemming van [naam] behoefde (HR 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2837 en HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM3868). Aangezien deze schriftelijke toestemming ontbreekt, had [naam] de bevoegdheid een beroep te doen op de vernietigbaarheid als bedoeld in artikel 1:88 en 1:89 BW.
Beroep Dexia op verjaring vordering uit onverschuldigde betaling
4.3.
Dexia stelt dat de door [eiser] ingestelde vordering uit onverschuldigde betaling is verjaard, dat Leaseproces niet gevolmachtigd was om namens [eiser] enige verjaring te stuiten en dat niet (voldoende tijdig) een door [eiser] aan Leaseproces verleende volmacht voor het verrichten van een stuitingshandeling is overgelegd nadat Dexia de vertegenwoordigingsbevoegdheid van Leaseproces uitdrukkelijk had bestreden.
4.4.
[eiser] heeft bovengenoemde stellingen van Dexia gemotiveerd betwist. [eiser] verwijst daarbij naar de brieven van Leaseproces van 24 januari 2012 en 27 oktober 2016 (zie productie 11 bij conclusie van repliek) voor al haar cliënten (waaronder [naam] ) en de eega’s van de betreffende cliënten, waarmee de verjaring van al hun rechten ten aanzien van al hun vorderingen jegens Dexia zijn gestuit. Ook heeft [eiser] een afschrift overgelegd uit de administratie van Leaseproces van de digitaal door haar verleende toestemming/volmacht, die luidt als volgt: “
Ik geef Leaseproces toestemming om de verjaring van de vordering op Dexia te stuiten. Deze toestemming geldt ook voor mijn eventuele partner en/of familieleden.”
4.5.
Met de verwijzing in de brieven naar de eega’s van de personen die op de bij de brieven gevoegde lijsten waren vermeld (zoals [naam] ) wordt voldaan aan de eisen van een rechtsgeldige stuiting als bedoeld in artikel 3:317 BW. Verder brengt de digitaal verleende toestemming mee dat ervan moet worden uitgegaan dat Leaseproces bevoegd was namens [eiser] de verjaring van de rechtsvordering uit onverschuldigde betaling te stuiten. Daarnaast heeft Dexia niet terstond, namelijk onmiddellijk na ontvangst van de brief van 24 januari 2012, om bewijs van de volmacht van Leaseproces gevraagd. Daarna kan op artikel 3:71 lid 1 BW geen beroep meer worden gedaan. Voor een nadere onderbouwing van het voorgaande wordt verwezen naar het arrest van het hof Amsterdam van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:3735) en het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:6389, rov. 6.7 tot en met 6.16). Ten slotte is als gevolg van de op het moment van vernietiging van de overeenkomsten reeds aanhangige collectieve procedure de verjaring van de restitutievordering gestuit en wel tot zes maanden nadat hof Amsterdam in zijn beschikking van 25 januari 2007 de WCAM-overeenkomst verbindend heeft verklaard (zie Hoge Raad 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3018 en Hoge Raad 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:936). Uit het voorgaande volgt dat de vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling tijdig is gestuit en dat betekent dat het daartegen gerichte verjaringsverweer van Dexia wordt verworpen.
Beroep Dexia op verjaring vernietiging ex artikel 1:88/89 BW
4.6.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 oktober 2015 (JOR 2015/337 m.nt. mr. T.M.C. Arons, ECLI:NL:HR:2015:3018) beslist dat de stuitende werking op de voet van artikel 3:316 lid 1 BW van een collectieve vordering in de zin van artikel 3:305a BW zich uitstrekt tot de verjaring van een op die collectieve actie, ingesteld op 13 maart 2003, aansluitende, individuele vordering tot vernietiging van rechtshandelingen krachtens artikel 1:89 BW en dat dit ingevolge het bepaalde in artikel 3:52 lid 2 BW ertoe leidt dat ook de verjaring van de bevoegdheid tot het uitbrengen van een buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging wordt gestuit. Voorts heeft de Hoge Raad daarin bepaald dat een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring als hiervoor bedoeld, die wordt uitgebracht voor het tijdstip waarop de in artikel 3:316 lid 2 BW bedoelde termijn van zes maanden is verstreken, tijdig is uitgebracht.
4.7.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 19 mei 2017 (ECLI:NL:HR:2017:936) volgt dat tot uitgangspunt moet worden genomen dat de verjaring van de bevoegdheid tot vernietiging van de effectenleaseovereenkomsten is gestuit indien uiterlijk zes maanden na 25 januari 2007, dat wil zeggen uiterlijk op 25 juli 2007, een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring is afgegeven.
4.8.
Vastgesteld wordt dat de overeenkomsten méér dan drie jaar voorafgaand aan het aanhangig maken van de collectieve vordering zijn afgesloten. Dat betekent dat bovengenoemd arrest van de Hoge Raad niet van toepassing is indien [eiser] op 13 maart 2000 bekend was met deze overeenkomsten.
4.9.
In het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2023 ECLI:NL:RBAMS:2023:1221 is het toetsingskader voor zaken als de onderhavige, weergegeven. Beoordeling van deze zaak aan de hand van dat toetsingskader leidt tot het volgende.
4.10.
Voor de beoordeling van het beroep op verjaring door Dexia is van belang op welk tijdstip [eiser] daadwerkelijk bekend werd met de overeenkomsten. Het verjaringsberoep van Dexia kan alleen slagen wanneer Dexia daarvoor voldoende stelt en onderbouwt. Om Dexia daartoe in staat te stellen moet [eiser] voldoende gegevens verstrekken over de (financiële) gezinssituatie en andere feiten, die relevant kunnen zijn voor het vaststellen van het tijdstip van daadwerkelijke bekendheid van [eiser] met de overeenkomsten. Doet [eiser] dat niet dan heeft zij het verweer tegen het verjaringsberoep onvoldoende onderbouwd.
4.11.
Eerst zal worden beoordeeld of [eiser] haar verweer tegen het verjaringsberoep van Dexia voldoende heeft onderbouwd.
4.12.
Door [eiser] zijn schriftelijke verklaringen van haarzelf en van [naam] overgelegd, waarin staat vermeld dat deze zijn opgesteld op basis van antwoorden die elk van hen buiten aanwezigheid van de ander heeft gegeven in een telefoongesprek met hun gemachtigde.
4.12.1.
In de verklaring van [naam] staat vermeld:
“a. Ten tijde van het afsluiten van de eerste overeenkomst was ik 35 jaar oud. Wij zijn getrouwd en wij hebben vier kinderen, geboren in ’83, ’88, ’93 en ’96. Allemaal jongens. Ik was docent op het middelbaar beroepsonderwijs, mijn vrouw was werkzaam bij de bank.
b. Ik heb de overeenkomsten zelf afgesloten en onderzocht. Er is niemand voor aan huis geweest en er heeft niemand gebeld. Het zag er goed uit en ik had er wel een goed gevoel over. Het leek mij goed om te sparen voor de 50e verjaardag van mijn vrouw, zodat ik haar kon verassen. Wat overbleef kon dan bij de studie van de kinderen worden gelegd. Omdat het goed ging heb ik later nogmaals een overeenkomst afgesloten, als extra opbrengst. U houdt mij voor dat er één overeenkomst is waarop mijn vrouw haar handtekening heeft gezet. Dat klopt, maar dat is zonder overleg gegaan. Ik vraag wel vaker of zij ergens haar handtekening onder wil zetten. Dat doe zij dan zonder vragen te stellen.
c. Ik betaalde de inleg vanaf de Rabo-rekening met mijn salaris.
d. Ik moest mijn vrouw over de overeenkomsten vertellen toen ik bericht kreeg dat ik bij moest gaan betalen en mijn geld niet terug kreeg. Een van de overeenkomsten was afgelopen met een negatief saldo. Ik kon dat niet verzwijgen. Mijn vrouw was not amused. Zij was boos en verdrietig dat er nu geld weg was.
e. Wij hadden een rekening bij de Rabobank en één rekening bij de ABN Amrobank. De Rabo rekening was van mij en die van de ABN was van mijn vrouw. Ze waren wel beiden op twee namen gesteld. Ik beheerde mijn rekening en betaalde daar de vaste lasten van. Mijn vrouw betaalde van haar rekening de boodschappen en uitgaven voor de kinderen.
f. Wij ontvingen allebei ons salaris op onze eigen rekening. Andere inkomsten waren er niet.
g. Ik beheerde de financiën die van mijn rekening werden afgeschreven. Dat waren dingen zoals de hypotheek, gas water en licht en verzekeringen. Mijn vrouw beheerde haar eigen rekening en deed daar betalingen vanaf.
h. Ik betaalde de meeste vaste lasten van mijn rekening. Mijn vrouw deed de boodschappen en uitgaven voor de kinderen van haar rekening.
i. Post op mijn naam opende ik zelf. Ik was meestal degene die de post ontving. Ik opende de afschriften van mijn Raborekening. Mijn vrouw opende haar eigen post en haar bankafschriften. Mijn vrouw heeft mij nooit vragen gesteld over post of betalingen van of aan Dexia.
j. De belastingaangifte vulde ik zelf in. In deed dat via zo’n diskette met een code. Mijn vrouw kwam nooit kijken als ik alles had ingevuld. Zij vertrouwde mij dat ik het goed had ingevuld.
k. Wij woonden sinds 1992 in ons huis. Er liep toen een hypotheek. Wij zijn in 2009 verhuisd en hebben daarvoor een andere hypotheek afgesloten.
l. Ik bouwde pensioen op via mijn werk. Mijn vrouw had ook een pensioenregeling van haar werk, tot 2009 geloof ik. Wij hadden geen andere regelingen.
m. Wij spraken samen over een nieuw bankstel of iets dergelijks, de grotere fysieke uitgaven. Over sparen spraken wij zelden, er is ooit besproken dat wij gingen sparen, dan gaat het automatisch en spreek je er niet meer over.
n. U vraagt mij naar de positieve uitkering die ik in 2002 heb ontvangen en of ik deze aan mijn vrouw heb medegedeeld. Dat is later pas ter sprake gekomen, toen ik moest vertellen dat er geld weg was. Bij ontvangst van de uitkering zelf heb ik mijn vrouw daar niet over verteld. (…)”.
4.12.2.
In de verklaring van [eiser] staat vermeld:
“a. In 1997 werd ik 40 jaar. Wij zijn getrouwd en hebben vier zoons geboren in ’83, ’88, ’93 en ’96. Ik was werkzaam bij de bank op de administratie. Mijn man was docent.
b. Nee, dat wist ik niet.
c. Geen idee, ik heb daar niets van gezien.
d. Mijn man vertelde mij dat wij geld hadden verloren. Hij had willen sparen voor mijn 50e verjaardag maar dat was niet goed verlopen. Het moest een verassing zijn. Hij had gedacht dat het geld op zou leveren maar nu had hij het verloren. Ik ben toen wel boos op hem geworden. Als ik het had geweten dan had ik hem wel tegen gehouden.
e. Er was een rekening bij de ABN Amro, deze was van mij. Mijn man had een rekening bij de Rabobank. De rekeningen stonden wel op ons beider naam maar beschouwden wij nog als van onszelf. Van de rekening van mijn man werden de grote vaste lasten betaald, van mijn rekening werden de boodschappen en uitgaven voor de kinderen gedaan. Er was ook nog een spaarrekening.
f. Mijn inkomen kwam op mijn rekening binnen en het loon van mijn man op zijn rekening.
g. De financiële zaken werden geregeld door mijn man. Hij betaalde de meeste vaste lasten van zijn rekening en regelde verzekeringen en dergelijke. Ik hield mijn eigen rekening bij.
h. Ik betaalde de boodschappen en huishoudelijke uitgaven van mijn rekening. Ook de uitgaven voor de kinderen en de kinderopvang betaalde ik. Mijn man betaalde alle andere zaken en vaste lasten van zijn rekening.
i. Post aan mijn man opende hijzelf en ik opende mijn eigen post. Elkaars bankpost opende wij ook niet. Ik opende alleen afschriften van de ABN. Ik heb nooit post of betalingen van of aan Dexia gezien.
j. De belastingaangifte regelde mijn man. Hij vulde dat in en ik hoefde niet te tekenen. Ik heb de ingevulde aangiftes ook nooit gecontroleerd.
k. In die periode niet. Wij zijn in 2009 pas verhuisd. Er zijn geen andere leningen.
l. Ik bouwde pensioen op en mijn man ook. Wij hebben geen andere regelingen.
m. Dat deden wij alleen maar met grote dingen, als een nieuwe TV of een eettafel, een auto of vakantie. Kleine uitgaves werden niet besproken. Over sparen hebben wij ook wel eens gesproken, ik wist dat er werd gespaard voor de kinderen.
n. U vraagt mij naar de overeenkomst die ik ook getekend heb. Ik weet niet hoe dat is gegaan. Ik wist er niets van af. Mijn man vraagt mij wel eens iets te tekenen. Ik doe dat blindelings, ik vertrouw hem. Ik vermoed dat dit ook zo is gegaan. (…)”.
4.13.
Dexia heeft ter onderbouwing van haar beroep op verjaring aangevoerd dat:
a. betalingen van de op grond van de overeenkomsten verschuldigde bedragen hebben plaatsgevonden vanaf een en/of-rekening die op naam van [eiser] en [naam] stond;
b. de overeenkomst via een tussenpersoon tot stand is gekomen en die tussenpersoon over het algemeen meerdere malen bij de afnemer thuis kwam;
c. een dermate groot bedrag aan incasso’s is betaald, dat dit tussen [eiser] en [naam] moet zijn besproken;
d. de ingelegde gelden waren een grote investering, zodat het voor de hand ligt dat de investering ook van het inkomen van [eiser] is betaald en dat tussen [naam] en [eiser] is besproken;
d. [naam] moet zijn opgevallen dat [eiser] post van Dexia ontving;
e. de uit de overeenkomsten voortvloeiende aftrekbare rente moet zijn vermeld op de gezamenlijke belastingaangifte.
Al deze omstandigheden leiden ertoe, aldus Dexia, dat [eiser] [naam] moet hebben ingelicht over het bestaan en de inhoud van de overeenkomsten, dan wel dat zij daar zelf achter is gekomen. Met betrekking tot de door [eiser] overgelegde verklaringen voert Dexia aan dat deze uitsluitend berusten op de herinneringen van [eiser] en [naam] en dat geen bewijsmiddelen worden overgelegd die de daarin genoemde standpunten staven.
4.14.
De kantonrechter overweegt dat Dexia daarmee uit het oog verliest dat [eiser] niet hoeft te bewijzen wanneer zij daadwerkelijk kennisnam van het bestaan van de overeenkomsten. Zoals hiervoor reeds is overwogen rust die bewijslast op Dexia. Wel mag van [eiser] worden verwacht dat het verweer tegen het verjaringsberoep van Dexia zo goed is onderbouwd als in het gegeven geval redelijkerwijs van [eiser] kan worden verlangd. Nu echter gesteld noch gebleken is dat in dit geval aan [eiser] ook andere bronnen of aanknopingspunten ter beschikking staan dan de herinneringen van [naam] en [eiser] zelf, kan van [eiser] niet worden verlangd dat zij het verweer op iets anders baseert dan op die herinneringen.
4.15.
Naar aanleiding van hetgeen [eiser] en [naam] hebben verklaard concludeert Dexia dat de inhoud van de verklaringen van [eiser] en [naam] onvoldoende concreet is en niet is gebaseerd op de separate eigen herinnering van [naam] ten opzichte van [eiser] . Daarbij wijken deze deels af van de eerder in een getuigenverhoor afgelegde verklaringen. Volgens Dexia wijzen de verklaringen geen concreet moment aan waarop [eiser] bekend werd met de overeenkomsten.
4.16.
Voor zover Dexia hiermee aanvoert dat het verweer tegen het beroep op verjaring onvoldoende is onderbouwd wordt zij hierin niet gevolgd. De door [eiser] en [naam] in hun verklaringen gegeven informatie over hun gezinssituatie, over het beheer van de gezinsfinanciën en over de informatievoorziening omtrent die financiën, onderbouwt voldoende het verweer van [eiser] dat zij in elk geval niet vóór 13 maart 2000 bekend is geworden met de overeenkomsten. Niet gebleken is dat [eiser] en [naam] op relevante punten méér kunnen verklaren dan zij hebben gedaan. Het betoog van Dexia betreffende deze verklaringen berust slechts op aannames en veronderstellingen die niet concreet zijn onderbouwd. Dat [eiser] en [naam] zich niet meer herinneren op welk moment precies na 13 maart 2000 [naam] daadwerkelijk met de overeenkomsten bekend is geworden is geen reden om de verklaringen als onvolledig of ongeloofwaardig aan te merken. Dit betreft immers een omstandigheid die ongeveer twintig jaar geleden heeft plaatsgevonden, op een moment waarop [eiser] en [naam] zich niet bewust waren van het belang van het tijdstip waarop dit plaatsvond. Dat de verklaringen van beide echtgenoten op enkele punten verschillen is van onvoldoende gewicht om deze als ongeloofwaardig terzijde te schuiven. Daarbij is van belang dat het punten betreft die niet direct van invloed zijn op de beantwoording van de vraag wanneer [naam] bekend is geworden met de overeenkomsten en dat het om feiten gaat die zich lang geleden hebben voorgedaan (vergelijk gerechtshof Amsterdam 17 april 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1288 en gerechtshof Den Haag 25 september 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3961).
4.17.
Dexia heeft tegenover de toelichting door [eiser] onvoldoende concrete feiten of omstandigheden genoemd die, indien zij komen vast te staan, kunnen bijdragen aan de conclusie dat zij op een eerdere datum dan 13 maart 2000 daadwerkelijk bekend was met de overeenkomsten. Daarom heeft Dexia, gelet op de toelichting door [eiser] , haar stellingen onvoldoende onderbouwd. Om die reden wordt het bewijsaanbod van Dexia gepasseerd en heeft als uitgangspunt te gelden dat [eiser] niet op een eerdere datum dan 13 maart 2000 daadwerkelijk bekend was met de overeenkomsten.
4.18.
Het beroep van Dexia op verjaring van de bevoegdheid tot vernietigen slaagt dus niet.
De vorderingen van [eiser]
4.19.
Het voorgaande betekent dat de gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomsten zijn vernietigd toewijsbaar is.
4.20.
Dexia dient aan [eiser] ter zake van de overeenkomsten te betalen al hetgeen [naam] ter zake van de overeenkomsten aan Dexia heeft betaald, verminderd met al hetgeen hij ter zake van deze overeenkomsten van Dexia heeft ontvangen, zoals uitgekeerde dividenden, overige uitkeringen, opbrengsten en eventueel een reeds ontvangen (gedeeltelijke) schadevergoeding (exclusief wettelijke rente). De betreffende bedragen blijken uit de door Dexia (meest recent) overgelegde financiële gegevens van de onderhavige overeenkomsten waarvan de juistheid niet is weersproken.
Wettelijke rente en proceskosten
4.21.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het moment waarop Dexia met de terugbetaling in verzuim was, zijnde vanaf de dag van ontvangst van de brief van 27 maart 2003 van Dexia, waarna zij er immers redelijkerwijs vanuit mocht worden gegaan dat Dexia niet in de vernietiging berustte (28 maart 2003).
4.22.
De gevorderde wettelijke rente ter zake van de overeenkomsten is toewijsbaar als volgt.
4.22.1.
Dexia is vanaf bovengenoemde ingangsdatum wettelijke rente verschuldigd over het saldo van hetgeen aan Dexia is betaald minus hetgeen van Dexia is ontvangen.
4.22.2.
Telkens indien na bovengenoemde ingangsdatum door Dexia een bedrag (exclusief wettelijke rente) is betaald ter zake van deze overeenkomsten, is vanaf de datum van die betaling de wettelijke rente verschuldigd over hetgeen na aftrek van dat bedrag (exclusief wettelijke rente) nog door Dexia verschuldigd is.
4.22.3.
De wettelijke rente is verschuldigd tot aan de datum van de voldoening van al hetgeen Dexia op grond van de hiervoor onder 4.20. bedoelde berekeningswijze verschuldigd is.
4.22.4.
Voor zover Dexia in het verleden reeds wettelijke rente heeft voldaan kan deze in mindering worden gebracht op het totale bedrag aan wettelijke rente dat Dexia op grond van het voorgaande verschuldigd is.
4.23.
Nadat aan dit vonnis is voldaan zullen partijen geen verplichtingen meer jegens elkaar hebben uit de onderhavige rechtsverhouding.
4.24.
Dexia zal worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten (inclusief nakosten) die in verband met bovenstaande vorderingen zijn gemaakt aan de zijde van [eiser] . De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 125,03
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde € 528,00 (2,00 x tarief € 264,00)
- nakosten
€ 132,00
Totaal € 871,03

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat de overeenkomsten met nummers [nummer 1] en [nummer 2] zijn vernietigd,
5.2.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] ter zake de overeenkomsten te betalen hetgeen Dexia op grond van de hiervoor in rov. 4.20. bedoelde berekening verschuldigd is,
5.3.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] te betalen de wettelijke rente die Dexia verschuldigd is ter zake de hiervoor genoemde overeenkomsten op grond van hetgeen hiervoor is overwogen in rov. 4.21. en 4.22.,
5.4.
veroordeelt Dexia in de kosten van deze procedure die tot op heden worden begroot op een bedrag van € 871,03, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.