ECLI:NL:RBAMS:2023:7729

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
23/191
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag studiefinanciering voor migrerend werknemer en beoordeling van peildatum

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor studiefinanciering beoordeeld. Eiser had op 13 mei 2022 een aanvraag ingediend voor een aanvullende beurs en een reisvoorziening, maar deze aanvraag werd afgewezen door DUO omdat eiser op de peildatum van 1 mei 2022 niet voldeed aan de nationaliteitseis. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, omdat eiser op de peildatum geen migrerend werknemer was. De rechtbank legt uit dat de peildatum van de eerste dag van de maand als objectief criterium geldt en dat er geen sprake is van indirecte discriminatie ten opzichte van Nederlandse studenten. Eiser had op de peildatum geen arbeidsverhouding en kon daarom geen aanspraak maken op studiefinanciering. De rechtbank wijst ook het beroep op de hardheidsclausule van de Wsf af, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt waarom een uitzondering op de regels gemaakt zou moeten worden. De rechtbank concludeert dat DUO terecht heeft geoordeeld dat eiser geen recht heeft op studiefinanciering voor de maand mei 2022 en dat de aanvraag voor de reisvoorziening niet met terugwerkende kracht kan worden toegekend. Eiser krijgt geen gelijk en DUO wordt veroordeeld in de proceskosten van € 418,50.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/191

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. G. Gabrelian)
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder (DUO)

(gemachtigde: mr. F. Hummel).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag studiefinanciering. [1]
1.2.
DUO heeft deze aanvraag met het besluit van 5 augustus 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 18 januari 2023 op het bezwaar van eiser is DUO bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld. DUO heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2023 op zitting behandeld.
Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van DUO. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 13 mei 2022 een aanvraag studiefinanciering ingediend, namelijk voor een aanvullende beurs vanaf 1 september 2021 en een reisvoorziening vanaf
1 juni 2022. DUO heeft de aanvullende beurs voor de periode juni tot en met december 2022 toegekend en de reisvoorziening voor de periode augustus tot en met december 2022. De studiefinanciering voor de periode september 2021 tot en met mei 2022 heeft DUO afgewezen, omdat niet is gebleken dat eiser in die periode migrerend werknemer was. De arbeidsovereenkomst van eiser heeft een ingangsdatum van 6 mei 2022. DUO heeft overwogen dat de situatie op de eerste dag van de maand bepalend is voor het recht op studiefinanciering, waardoor aan eiser voor het eerst vanaf 1 juni 2022 recht op studiefinanciering is toegekend. Het reisproduct kan volgens DUO niet met terugwerkende kracht worden toegekend, waardoor dit per augustus 2022 is toegekend.

Beoordeling door de rechtbank

3.
3.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder op goede gronden eisers aanvraag om studiefinanciering heeft kunnen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.2.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft eiser recht op studiefinanciering voor de maand mei 2022? (peildatum)
Standpunt eiser
4.
4.1.
Eiser voert aan dat het aanhouden van de eerste dag van de maand als peildatum indirect discriminerend is en daarom in strijd met artikel 45 VWEU [2] , omdat het zijn recht op gelijke behandeling verhindert. De peildatum moet om die reden buiten toepassing worden gelaten. Omdat eiser met ingang van 6 mei 2022 migrerend werknemer was, maakt hij met ingang van die datum naar zijn stelling aanspraak op gelijke behandeling en dus ook op studiefinanciering. Eiser merkt op dat de peildatum voor Unieburgers nadelig werkt als de betrokkene tijdens zijn studie dienstverbanden aangaat die niet op de eerste dag van de maand beginnen. Bij Nederlandse studenten is volgens eiser van nadeel geen (of minder) sprake aangezien het nationaliteitscriterium voor hen minder fluïde is, omdat dit niet wordt ingevuld met arbeidsovereenkomsten. Daarmee is voldaan aan de criteria die het Hof van Justitie van de Europese Unie stelt voor indirecte discriminatie. Niet is gebleken dat voor deze indirecte discriminatie een objectieve rechtvaardigingsgrond bestaat.
4.2.
Daarnaast voert eiser aan dat de peildatum hem niet kan worden tegengeworpen omdat hij voldoet aan de beleidsregel van DUO. In mei 2022 heeft eiser aan de inkomensnorm voldaan. Om die reden heeft eiser erop mogen vertrouwen dat hij op grond van de beleidsregel aanspraak maakt op studiefinanciering.
Het oordeel van de rechtbank
5.
5.1.
De rechtbank beoordeelt in deze paragraaf of eiser over de hele maand mei 2022 als migrerend werknemer moet worden aangemerkt en dus recht heeft op studiefinanciering. Om als migrerend werknemer in aanmerking te komen voor studiefinanciering moet er sprake zijn van een arbeidsverhouding en moet er, tegen betaling, voldoende gewerkt worden. [3] Vaststaat dat de arbeidsovereenkomst van eiser is ingegaan op 6 mei 2022 en dat eiser dus pas vanaf die datum daadwerkelijk werkzaamheden zou gaan verrichten. Op de relevante peildatum (1 mei 2022) was dus nog geen sprake van een arbeidsverhouding en verrichte eiser ook nog geen werkzaamheden. Dat betekent dat eiser op de peildatum van artikel 1.2 van de Wsf niet voldeed aan de nationaliteitseis van artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wsf, zodat eiser over de maand mei 2022 geen recht heeft op studiefinanciering.
5.2.
De rechtbank oordeelt dat DUO zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen recht heeft op studiefinanciering in de vorm van een aanvullende beurs in de maand mei 2022.
5.3.
De stelling dat eiser door de toepassing van de peildatum 1 mei 2022 indirect is gediscrimineerd ten opzichte van een Nederlandse student slaagt niet. Bij de toepassing van de peildatum is geen sprake van indirecte discriminatie. Van discriminatie is sprake als gelijke gevallen ongelijk worden behandeld zonder objectieve rechtvaardigingsgrond. Er is in dit geval echter geen sprake van vergelijkbare gevallen. Eiser komt op grond van de status van migrerend werknemer in aanmerking voor studiefinanciering, terwijl dat bij studenten met de Nederlandse nationaliteit niet het geval is. Zijn recht op studiefinanciering is door zijn status als migrerend werknemer afhankelijk van die status en daarin verschilt zijn situatie van die van Nederlandse studenten. Voor het overige geldt ook voor Nederlandse studenten dat slechts studiefinanciering wordt toegekend als en voor zolang daarop recht bestaat, waarbij ook voor hen de peildata gelden. Pas per de datum dat eiser migrerend werknemer is, is eiser vergelijkbaar geworden met een Nederlander, zoals ook uit vaste rechtspraak blijkt. [4]
5.4.
Eiser heeft ook een beroep gedaan op het arrest O’Flynn van het Hof van Justitie van de Europese Unie (ECLI:EU:C:1996:206, rechtsoverwegingen 17, en de lijst aan eerdere uitspraken waarnaar in dat arrest wordt verwezen) ter onderbouwing van de door hem gestelde indirecte discriminatie. Het beroep op dit arrest maakt het voorgaande niet anders. In dit arrest is namelijk geoordeeld over indirecte discriminatie van migrerend werknemers ten opzichte van nationale werknemers. Hiervoor heeft de rechtbank al vastgesteld dat eiser op de peildatum 1 mei 2022 geen (migrerend) werknemer was. Gesteld noch gebleken is dat ten aanzien van eiser (indirect) onderscheid is gemaakt op nationaliteit vanaf het moment dat hij migrerend werknemer is geworden op 6 mei 2022. [5]
Moet DUO de hardheidsclausule toepassen?
Standpunt eiser
6. Eiser doet een beroep op de hardheidsclausule van de Wsf. Afwijking van de peildatum is daarin niet opgenomen als geval waarin geen beroep kan worden gedaan op de hardheidsclausule. Volgens eiser zou het onbillijk zijn om de aanspraak van eiser af te wijzen met vasthouding aan de peildatum. Eiser is in de betreffende maand begonnen met zijn werkzaamheden en heeft vervolgens reële en daadwerkelijke arbeid verricht.
Het oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt waarom DUO een uitzondering had moeten maken op de regels door de hardheidsclausule toe te passen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Moet DUO met terugwerkende kracht het reisrecht voor de periode van mei tot en met juli 2022 toekennen?
Standpunt eiser
8. Eiser voert als laatste aan dat DUO met terugwerkende kracht voor de periode van mei tot en met juli 2022 het reisrecht had moeten toekennen. De wet sluit een toekenning met terugwerkende kracht volgens eiser niet uit.
Het oordeel van de rechtbank
9.1.
Artikel 3.7, eerste lid, van de Wsf bepaalt dat voor studerenden aan een opleiding binnen Nederland de reisvoorziening bestaat uit een reisrecht gedurende een bepaald deel van de week waarvoor de studerende geen bedrag of een lager bedrag verschuldigd is aan de vervoersbedrijven.
9.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat een reisvoorziening met terugwerkende kracht kan worden toegekend. Praktisch gezien acht de rechtbank dit onmogelijk. De wet voorziet wel in een mogelijkheid om aan de student een vergoeding toe te kennen in het geval hij door toedoen van DUO niet over een geladen reisproduct beschikt. [6] Echter, eiser heeft een dergelijke vergoeding niet verzocht. Voor zover eiser dit heeft willen verzoeken, acht de rechtbank van belang dat eiser weliswaar op 13 mei 2022 een reisvoorziening heeft aangevraagd, maar dat hij pas op 27 juli 2022 een kopie van zijn arbeidsovereenkomst heeft ingediend bij DUO om zijn aanvraag te kunnen beoordelen. Eerder dan met ingang van augustus 2022 kon het recht op studiefinanciering en daaronder ook een reisvoorziening niet worden beoordeeld en toegekend door DUO. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet eiser niet aan de voorwaarden voor een vergoeding voor zijn misgelopen reisvoorziening.
9.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Beroep niet tijdig beslissen
10. Ten aanzien van het oorspronkelijke beroep van eiser tegen het niet-tijdig beslissen door DUO, merkt de rechtbank op dat dit geen beoordeling meer behoeft, omdat DUO op 18 januari 2023 alsnog een besluit heeft genomen. DUO moet voor het beroep niet tijdig wel de proceskosten aan eiser vergoeden, omdat DUO niet tijdig heeft beslist. De proceskostenvergoeding stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 418,50 (1 punt voor indienen beroepschrift met waarde van € 837,- met een wegingsfactor van 0,5).

Conclusie en gevolgen

11. Het inhoudelijke beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Er is geen sprake van indirecte discriminatie van eiser en hij krijgt geen reisvoorziening met terugwerkende kracht.

Beslissing

De rechtbank;
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt DUO in de proceskosten van € 418,50;
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Kuppens, rechter, in aanwezigheid van mr.
C. Simonis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf).
2.Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:700 en van Centrale Raad van Beroep van 7 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1592 en van de Centrale Raad van Beroep van 18 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2865
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1592.
5.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 17 mei 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:4149 en van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 januari 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:362.
6.Artikel 3.29, eerste lid van de Wsf.