ECLI:NL:RBROT:2023:4149

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
AWB-22_1946
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanspraak op studiefinanciering voor migrerende werknemers

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 17 mei 2023, in de zaak tussen een eiser uit Rotterdam en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, wordt het beroep van de eiser inzake zijn aanspraak op studiefinanciering beoordeeld. De eiser had een aanvraag voor studiefinanciering ingediend, maar de minister had vastgesteld dat hij over de periode van september 2021 tot en met december 2021 geen recht had op studiefinanciering vanwege het niet voldoen aan de nationaliteitseis. De rechtbank behandelt de besluiten van de minister, waaronder het primaire besluit van 28 september 2021 en het bestreden besluit van 11 maart 2022, en concludeert dat de minister het bezwaar van de eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard voor de maanden oktober en november 2021 en ongegrond voor september 2021.

De rechtbank stelt vast dat de eiser, als burger van een EU-lidstaat, pas vanaf 1 oktober 2021 in aanmerking komt voor studiefinanciering, omdat zijn arbeidsovereenkomst pas op 15 september 2021 inging. De rechtbank oordeelt dat de minister bij het vaststellen van het recht op studiefinanciering de situatie op de eerste dag van de maand als uitgangspunt mag nemen. De eiser kan niet worden gelijkgesteld met Nederlandse studenten, omdat hij op de peildatum van 1 september 2021 nog geen werknemer was. De rechtbank wijst ook op eerdere uitspraken die de stelling van de eiser over indirecte discriminatie niet ondersteunen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, maar bepaalt dat de minister het door de eiser betaalde griffierecht vergoedt en veroordeelt de minister in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1946

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2023 in de zaak tussen

[naam] , uit Rotterdam, eiser

(gemachtigde: mr. G. Gabrelian),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister

(gemachtigde: drs. P.M.S. Slagter).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser inzake zijn aanspraak op studiefinanciering, in dit geval een studentenreisproduct, vanaf de maand september 2021.
1.1.
Met het besluit van 28 september 2021 (primair besluit 1) heeft de minister naar aanleiding van de aanvraag van 26 augustus 2021 vastgesteld dat eiser over de periode van september 2021 tot en met december 2021 geen recht heeft op studiefinanciering, omdat eiser niet voldoet aan de nationaliteitseis.
1.2.
Met het besluit van 11 maart 2022 (primair besluit 2) heeft de minister eiser voor de periode oktober en november 2021 studiefinanciering in de vorm van een reisvoorzienig (weekreisrecht) toegekend.
1.3.
Het bezwaarschrift gericht tegen primair besluit 1 heeft de minister op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht geacht tegen primair besluit 2.
1.4.
Met het besluit van 11 maart 2022 (het bestreden besluit 1) heeft de minister het bezwaar van eiser wat betreft de maanden oktober en november 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar van eiser wat betreft de maand september 2021 heeft de minister ongegrond verklaard.
1.5.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld. De minister heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.6
De minister heeft bij besluit van 19 december 2022 (bestreden besluit 2) bestreden besluit 1 gewijzigd en aan eiser alsnog studiefinanciering in de vorm van een reisvoorzienig (weekreisrecht) voor de maand december 2022 toegekend.
1.7.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
1.8.
De rechtbank heeft het beroep op 16 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is burger van één van de lidstaten van de Europese Unie of een daarmee gelijkgestelde staat. Voor de periode in geding stond hij ingeschreven voor de opleiding B International Business administration aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. In verband met zijn aanvraag om studiefinanciering heeft eiser onder meer een arbeidsovereenkomst bij de Erasmus Universiteit Rotterdam overgelegd en een salarisspecificatie over september 2021. Eiser heeft een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd: van 15 september 2021 voor de duur van twee maanden. Als hij werkzaamheden verricht ontvangt hij een loon van € 577,50 bruto per maand. Op 26 augustus 2021 heeft eiser een aanvraag studiefinanciering ingediend.
2.1.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen primair besluit 1. Hangende het bezwaar tegen het primair besluit 1 heeft de minister primair besluit 2 genomen waarin alsnog studiefinanciering is toegekend voor de maanden oktober en november 2021. Het bezwaar van eiser heeft de minister mede gericht geacht tegen primair besluit 2.
3. Bij bestreden besluit 1 heeft de minister het bezwaar tegen primair besluit 1 voor wat betreft de maanden oktober en november 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Voor het overige heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard. Gelet op artikel 1.2 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) kijkt de minister bij het vaststellen van het recht op studiefinanciering naar de situatie op de eerste dag van de maand. Omdat de arbeidsovereenkomst van eiser is ingegaan op 15 september 2021 komt eiser gelet op deze bepaling pas vanaf 1 oktober 2021 in aanmerking voor studiefinanciering. Vanaf dat moment kan eiser als migrerend werknemer kan worden beschouwd. De minister heeft tevens de proceskosten in bezwaar vergoed.
3.1.
Bij bestreden besluit 2 heeft de minister alsnog studiefinanciering over de maand december 2021 toegekend.

Beoordeling door de rechtbank

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Eiser is het er niet mee eens dat de minister bij het vaststellen van het recht op studiefinanciering de situatie op de eerste dag van de maand als uitgangspunt neemt (de peildatum). Daarmee maakt de minister volgens eiser ongerechtvaardigd onderscheid tussen Nederlandse studenten en eiser als Unieburger omdat Nederlandse studenten geen studiefinanciering mislopen doordat de minister bij het vaststellen van het recht op studiefinanciering kijkt naar de toestand op de eerste dag van de maand. Eiser verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 februari 2018, SGR17/3245 waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van migrerend werknemerschap per januari 2012, waarbij de stageovereenkomst was ingegaan op 2 januari 2012. Tot slot verwijst eiser naar een procedure van de rechtbank Midden-Nederland met nummer UTR 21/2699.
6. De rechtbank stelt eerst vast dat bij bestreden besluit 2 de minister bestreden besluit 1 heeft gewijzigd en aan eiser alsnog studiefinanciering over de maand december 2021 heeft toegekend. Dit besluit is een wijziging van het bestreden besluit 1, waarmee gedeeltelijk aan eiser tegemoet is gekomen. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op dit wijzigingsbesluit, tenzij eiser hierbij geen belang heeft. Nu hiervan geen sprake is het beroep mede gericht tegen bestreden besluit 2.
7. Nu eiser alsnog over de maand december 2021 studiefinanciering is toegekend, gaat dit geschil nog uitsluitend om de maand september 2021.
8. Om als migrerend werknemer in aanmerking te komen voor studiefinanciering moet er sprake zijn van een arbeidsverhouding en moet er, tegen betaling, voldoende gewerkt worden. Vaststaat dat eiser in de loop van de maand september 2021 is toegetreden tot de arbeidsmarkt in Nederland. Hij heeft op 15 september 2021 een arbeidsovereenkomst gesloten met de Erasmus Universiteit Rotterdam voor de functie van student assistent. Nu het werknemerschap van eiser niet is aangevangen op, of voor, 1 september 2021 wordt op de peildatum van artikel 1.2 van de Wsf 2000 niet voldaan aan de nationaliteitseis van artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wsf 2000, zodat eiser over de maand september 2021 geen recht heeft op studiefinanciering.
8.1.
De stelling dat eiser door de toepassing van de peildatum 1 september 2021 indirect is gediscrimineerd ten opzichte van een Nederlandse student slaagt niet. Niet Nederlanders zijn voor de toepassing van de Wsf 2000 slechts vergelijkbaar met Nederlanders als zij ingevolge een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie op het terrein van de studiefinanciering met een Nederlander worden gelijkgesteld. Dit vloeit voort uit het bepaalde in artikel 2.2 van de Wsf 2000 en is in overeenstemming met artikel 24, tweede lid, van Richtlijn (EG) 2004/38. Voor eiser betekent dit dat hij pas met een Nederlander vergelijkbaar werd toen hij werknemer werd. Uit 8. blijkt dat eiser op 1 september 2021 nog geen werknemer was en voor de toepassing van de Wsf 2000 dus ook nog niet vergelijkbaar was met een Nederlander. Van een verboden (indirecte) ongelijke behandeling van vergelijkbare gevallen is reeds hierom geen sprake. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 7 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1592.
De verwijzing van eiser naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 februari 2018, SGR17/3245, leidt ook niet tot een ander oordeel. Uit de genoemde uitspraak en de daarbij overgelegde stukken blijkt geen expliciete overweging om de aanspraak op studiefinanciering in afwijking van de in artikel 1.2 van de Wsf 2000 vervatte peildatum toe te kennen. Daarbij komt dat deze uitspraak dateert van vóór de uitspraak van de CRvB van 7 juli 2021.
8.2.
Voor zover eiser met een verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 december 2021, UTR 21/2699, een beroep wil doen op het gelijkheidsbeginsel slaagt dit niet. Het betreft hier geen gelijk geval. Zoals de minister in het verweerschrift naar voren heeft gebracht is in die procedure over de maand oktober 2021 studiefinanciering toegekend, omdat zonder deze toekenning een gat van één maand in de toekenning over een aansluitende reeks van maanden zou vallen. In dit geval wil eiser dat aan hem een maand eerder studiefinanciering wordt toegekend. Er is in het geval van eiser geen sprake van een gat in een aansluitende reeks van maanden.
8.3.
Ter zitting heeft eiser ook nog een beroep gedaan op het arrest O’Flynn van het Hof van Justitie (ECLI:EU:C:1996:206, rechtsoverwegingen 17 tot en met 21) en de Conclusie van de Advocaat-Generaal van 21 maart 1996 (ECLI:EU:C:1996:123, rechtsoverweging 24).
Ook dit beroep slaagt niet. In dit arrest is namelijk geoordeeld over indirecte discriminatie van migrerend werknemers ten opzichte van nationale werknemers. Hiervoor is al vastgesteld dat eiser op de peildatum 1 september 2021 geen (migrerend) werknemer was. Gesteld noch gebleken is dat ten aanzien van eiser (indirect) onderscheid is gemaakt op nationaliteit vanaf het moment dat hij migrerend werknemer is geworden op 15 september 2021.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Nu de minister naar aanleiding van het beroep bestreden besluit 2 heeft genomen en eiser over de maand december alsnog studiefinanciering heeft toegekend bepaalt de rechtbank dat de minister aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Tevens wordt de minister veroordeeld in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 837,- en wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat de minister aan eiser het betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)
Op grond van artikel 18 van het VWEU is binnen de werkingssfeer van de Verdragen en onverminderd bijzondere bepalingen, daarin gelijkgesteld, elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden.
Op grond van artikel 45, eerste lid, van het VWEU is het verkeer van werknemers binnen de Unie vrij. Op grond van het tweede lid van dit artikel houdt dit de afschaffing in van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers van de lidstaten, wat betreft werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden.
Richtlijn 2004/38/EG
Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor burgers van de Unie en hun familieleden heeft iedere burger van de Unie het recht gedurende meer dan drie maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven indien hij in het gastland werknemer of zelfstandige is.
Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Richtlijn geniet iedere burger van de Unie die op basis van deze richtlijn op het grondgebied van een gastland verblijft, binnen het toepassingsgebied van het Verdrag dezelfde behandeling als de onderdanen van dat gastland.
Op grond van het tweede lid van dit artikel is het gastland, in afwijking van het eerste lid, niet verplicht steun voor levensonderhoud toe te kennen voor studies, inclusief beroepsopleiding, in de vorm van een studiebeurs of lening, aan andere personen dan werknemers of zelfstandige of personen die deze status hebben behouden, en hun familieleden.
Wet studiefinanciering 2000
Artikel 1.2.
Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet is bepalend de toestand op de eerste dag van de maand, tenzij anders is bepaald.
Artikel 2.2.
1. Voor studiefinanciering kan een student in aanmerking komen die:
a. de Nederlandse nationaliteit bezit,
b. niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel ingevolge een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie op het terrein van de studiefinanciering met een Nederlander wordt gelijkgesteld, of
c. niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel in Nederland woont en behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen groep van personen die voor het terrein van de studiefinanciering met Nederlanders worden gelijkgesteld.
2. Onverminderd het eerste lid, onderdeel b, kunnen bij algemene maatregel van bestuur groepen van personen worden aangewezen voor wie de gelijkstelling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, slechts een tegemoetkoming in de kosten van de toegang tot het onderwijs betreft. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de hoogte en de vorm van deze tegemoetkoming.
Beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap
Ter uitvoering van artikel 2.2, aanhef en onder b van de Wsf 2000 heeft DUO de Beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap van 13 december 2012, nr. HO&S/463528, Stcrt. 2013, 6218 (hierna: de Beleidsregel) vastgesteld.
In de Beleidsregel wordt uiteengezet dat studerenden afkomstig uit één van de lidstaten van de Europese Unie in aanmerking kunnen komen voor volledige studiefinanciering indien zij aangemerkt worden als migrerend werknemer. Alvorens tot toekenning van studie-financiering over te gaan, gaat DUO na of de student als migrerend werknemer kan worden aangemerkt. Migrerende werknemers dienen daartoe bij de aanvraag van studiefinanciering een passend arbeidscontract te overleggen.