In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 17 mei 2023, in de zaak tussen een eiser uit Rotterdam en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, wordt het beroep van de eiser inzake zijn aanspraak op studiefinanciering beoordeeld. De eiser had een aanvraag voor studiefinanciering ingediend, maar de minister had vastgesteld dat hij over de periode van september 2021 tot en met december 2021 geen recht had op studiefinanciering vanwege het niet voldoen aan de nationaliteitseis. De rechtbank behandelt de besluiten van de minister, waaronder het primaire besluit van 28 september 2021 en het bestreden besluit van 11 maart 2022, en concludeert dat de minister het bezwaar van de eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard voor de maanden oktober en november 2021 en ongegrond voor september 2021.
De rechtbank stelt vast dat de eiser, als burger van een EU-lidstaat, pas vanaf 1 oktober 2021 in aanmerking komt voor studiefinanciering, omdat zijn arbeidsovereenkomst pas op 15 september 2021 inging. De rechtbank oordeelt dat de minister bij het vaststellen van het recht op studiefinanciering de situatie op de eerste dag van de maand als uitgangspunt mag nemen. De eiser kan niet worden gelijkgesteld met Nederlandse studenten, omdat hij op de peildatum van 1 september 2021 nog geen werknemer was. De rechtbank wijst ook op eerdere uitspraken die de stelling van de eiser over indirecte discriminatie niet ondersteunen.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, maar bepaalt dat de minister het door de eiser betaalde griffierecht vergoedt en veroordeelt de minister in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.674,-.