ECLI:NL:RBAMS:2023:7390

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
AWB 23/386
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking asielvergunningen en Nederlanderschap van een man betrokken bij genocide in Rwanda

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 17 november 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om heroverweging van de intrekking van zijn Nederlanderschap en asielvergunningen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder, op 22 januari 2014, het Nederlanderschap van eiser ingetrokken op basis van zijn vermeende betrokkenheid bij de genocide op Tutsi's in Rwanda. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet heeft aangetoond dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser een van de zeer ernstige misdrijven bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag heeft gepleegd. De rechtbank concludeert dat het individuele ambtsbericht (iab) waarop de staatssecretaris zijn besluit heeft gebaseerd, niet voldoet aan de betrouwbaarheidseisen. Hierdoor is het besluit van de staatssecretaris niet zorgvuldig voorbereid en niet goed gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiser worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 23/386
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
(gemachtigden: mr. M.L. van Leer en mr. C.M. Buisman),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, staatssecretaris
(gemachtigde: mr. E.C. Pietermaat).

1.Waar gaat deze zaak over?

1.1.
De staatssecretaris heeft met een besluit van 22 januari 2014 het Nederlanderschap van eiser ingetrokken. Volgens de staatssecretaris is eiser betrokken geweest bij de genocide op Tutsi’s in Rwanda en is daarom artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag [1] van toepassing. [2] Het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap is met de uitspraak van de Afdeling [3] van 20 januari 2021 [4] onherroepelijk geworden.
1.2.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om heroverweging van de besluiten over de intrekking van zijn Nederlanderschap (hierna de naturalisatiebesluiten). [5] De staatssecretaris heeft met een besluit van 27 juli 2021 de asielvergunningen van eiser voor bepaalde en onbepaalde tijd met terugwerkende kracht ingetrokken en een inreisverbod opgelegd. In de uitspraak van heden [6] in die zaak gaat de rechtbank in op de vraag of de staatssecretaris dit op goede gronden heeft gedaan. Voor het procesverloop verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
1.3.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de eis dat hij moet aantonen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser een van de zeer ernstige misdrijven bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag heeft gepleegd. De staatssecretaris heeft zijn besluit op het individueel ambtsbericht (iab) gebaseerd. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het iab niet aan de betrouwbaarheidseisen die in zijn algemeenheid aan een iab worden gesteld. De staatssecretaris mocht zijn besluit daarom niet baseren op het iab. Het besluit is daarom niet zorgvuldig voorbereid en ook niet goed gemotiveerd.

2.Wat ging er aan het beroep vooraf?

2.1.
Eiser is geboren in [geboorteplaats] , Rwanda. Hij behoort tot de Hutu-bevolkingsgroep. In december 1994 heeft eiser Rwanda verlaten en is hij naar de Democratische Republiek Congo gevlucht. Uiteindelijk is eiser in januari 1999 naar Nederland gekomen. Aan eiser is een asielvergunning verleend en vervolgens een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
2.2.
Eiser heeft op 9 november 2004 een verzoek om naturalisatie tot Nederlander ingediend. Bij Koninklijk Besluit van 11 september 2006 is aan eiser het Nederlanderschap verleend.
2.3.
De Unit 1(F) van de IND [7] heeft naar aanleiding van publicaties in ‘The New Times’ [8] en in De Pers [9] op 14 augustus 2011 een onderzoek ingesteld naar de mogelijke betrokkenheid van eiser bij de genocide in Rwanda. De Unit 1(F) heeft op 13 mei 2013 een uitvoerige beoordeling uitgebracht en geconcludeerd dat en waarom er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt dan wel verantwoordelijk is te houden voor één of meerdere gedragingen als genoemd in artikel 1(F) Vluchtelingenverdrag.
2.4.
Op 21 augustus 2013 heeft de staatssecretaris eiser geïnformeerd over het voornemen om het besluit van 11 september 2006, waarbij aan hem het Nederlanderschap is verleend, in te trekken op grond van artikel 14, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser tijdens zijn toelatings- en naturalisatieprocedure een relevant feit, namelijk zijn rol bij de gebeurtenissen in Rwanda voorafgaand en tijdens de genocide, heeft verzwegen waarvan hij wist, althans redelijkerwijs kon vermoeden, dat dit van belang was voor de beoordeling van zijn naturalisatieverzoek. Bij besluit van 22 januari 2014 heeft de staatssecretaris het Nederlanderschap van eiser ingetrokken.
2.5.
Ter bevestiging van de conclusies van zowel het algemene beeld van eiser als voor de concrete handeling heeft de staatssecretaris aanvullend onderzoek laten verrichten. Het aanvullend onderzoek dat de staatssecretaris heeft laten uitvoeren heeft geresulteerd in:
  • een brief van de Hoofdofficier van Justitie in Rotterdam, werkzaam bij het Landelijk Parket, van 12 maart 2015; en
  • een iab van de minister van Buitenlandse Zaken van 31 augustus 2016.
2.6.
Bij besluit van 21 september 2017 heeft de staatssecretaris het door eiser ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
2.7.
Bij uitspraak van 14 februari 2020 [10] heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, het door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 20 januari 2021 heeft de Afdeling deze uitspraak bevestigd. [11]
2.8.
De staatssecretaris heeft bij besluit van 29 juli 2021 eisers asielvergunningen ingetrokken en aan eiser een inreisverbod opgelegd.
2.9.
Bij brief van 17 augustus 2021 hebben de autoriteiten van Rwanda het Ministerie van Justitie en Veiligheid verzocht om eiser uit te leveren ter fine van strafvervolging in Rwanda voor betrokkenheid bij de genocide in Rwanda in 1994. Bij uitspraak van 12 november 2021 heeft de uitleveringskamer van de rechtbank Den Haag de uitlevering van eiser toegestaan. Bij uitspraak van 12 april 2022 heeft de Hoge Raad der Nederlanden het cassatieberoep van eiser verworpen.
2.10.
Op 17 juni 2022 heeft eiser verzocht om heroverweging van de naturalisatiebesluiten. Bij besluit van 22 november 2022 heeft de staatssecretaris dit verzoek om heroverweging afgewezen. Op 3 januari 2023 heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een sprongberoep. [12] Bij brief van 11 januari 2023 heeft de staatssecretaris hiermee ingestemd.
2.11.
Eiser bevindt zich nog steeds in uitleveringsdetentie.

3.De standpunten van partijen

Het standpunt van eiser
3.1.
Met een brief van 17 juni 2022 heeft eiser verzocht om heroverweging van de naturalisatiebesluiten. Eiser heeft hieraan ten grondslag gelegd dat uit een andere zaak blijkt dat de Virunga Force Amahindura pas in mei/juni 1994 werd opgericht en niet al eerder. Dit zou volgens eiser aantonen dat hij geen band had met deze militie. Verder heeft eiser verwezen naar twee getuigenverklaringen die zijn ingediend in de procedure ten aanzien van de intrekking van zijn asielvergunningen. [13] Ook verwijst eiser naar een rapport van Anneke Verbraeken over de onbetrouwbaarheid van getuigen. Tot slot heeft eiser gewezen op nieuwe omstandigheden in Rwanda waaruit blijkt dat de Rwandese overheid met absolute vuist het land regeert waardoor vertrouwen in een anoniem onderzoek onmogelijk is. Hij heeft zich daarbij onder meer gebaseerd op stellingen van Filip Reyntjens en Joost Brouwer over kritiek en zelfcensuur en toenemende mensenrechtenschendingen in Rwanda.
Het standpunt van de staatssecretaris
3.2.
De staatssecretaris heeft het verzoek om heroverweging afgewezen. Hij heeft er in dat verband op gewezen dat in het iab veel punten zijn genoemd die ten grondslag zijn gelegd aan de 1(F)-tegenwerping. Volgens de staatssecretaris heeft eiser met de door hem overgelegde stukken slechts enkele van deze punten bestreden. De overige punten rechtvaardigen volgens de staatssecretaris al de 1(F)-tegenwerping. De staatssecretaris vindt dat hij het iab wel aan het besluit ten grondslag mocht leggen en verwijst daarvoor naar de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021. [14] De informatie over de Virunga Force Amahindura werpt geen ander licht op de naturalisatiebesluiten. Over de getuigenverklaringen is in het besluit tot intrekking van de asielvergunningen al geoordeeld dat deze niet afdoen aan het iab en de naturalisatiebesluiten.

4.De uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021

4. In de uitspraak van 20 januari 2021 heeft de Afdeling, onder meer, geoordeeld dat niet is gebleken dat het iab onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat de conclusies van het ambtsbericht onbetrouwbaar zijn. In de brief van 5 september 2016 heeft de minister van Buitenlandse Zaken toegelicht dat hij bepaalde passages in de onderliggende stukken van het iab heeft weggelakt ter bescherming van onder meer de geraadpleegde bronnen en de bij het onderzoek gehanteerde methoden. Hiermee is inzichtelijk gemaakt welke belangenafweging ten grondslag ligt aan het weglakken van informatie. Ook is het iab volgens de Afdeling in duidelijke bewoordingen opgesteld en is het gebaseerd op concrete en gedetailleerde verklaringen van de door de vertrouwenspersoon geraadpleegde bronnen. Dat de door eiser aangehaalde bronnen de betrouwbaarheid van Rwandese getuigenverklaringen in twijfel trekken, leidt niet tot het oordeel dat alleen al daarom de verklaringen die de getuigen tegenover de vertrouwenspersoon hebben afgelegd onbetrouwbaar of vals zijn. Uit het iab volgt bovendien niet dat de vertrouwenspersoon een suggestieve vraagstelling heeft gehanteerd en daarmee de waarheidsvinding heeft belemmerd. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de inhoud van het iab naar voren gebracht.

5.Hoe toetst de rechtbank een verzoek tot heroverweging?

5.1.
Uitgangspunt is dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bestuursorgaan kan zo'n aanvraag inwilligen of afwijzen. Hetzelfde geldt, als een rechtzoekende het bestuursorgaan verzoekt terug te komen van een besluit. Een bestuursorgaan mag dit ook als de rechtzoekende aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het bestuursorgaan kan er ingevolge artikel 4:6, tweede lid, van de Awb ook nog steeds voor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, de herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. Hetzelfde geldt, als een rechtzoekende het bestuursorgaan verzoekt terug te komen van een besluit. [15]
5.2.
De staatssecretaris heeft ter zitting verklaard dat hij inhoudelijk alle feiten en argumenten heeft bestudeerd. Op grond daarvan is het besluit genomen. Dat gaf geen aanleiding om het oorspronkelijke besluit te herzien, aldus de staatssecretaris. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris het verzoek niet heeft afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Awb, maar een inhoudelijk oordeel heeft gegeven op het verzoek om heroverweging.
5.3.
Als een bestuursorgaan een herhaalde aanvraag of het verzoek terug te komen van een besluit op inhoudelijke gronden afwijst, dan toetst de bestuursrechter het besluit op die aanvraag of dat verzoek aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden als ware dit het eerste besluit over die aanvraag of dat verzoek. [16] Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat de staatssecretaris bij zijn beoordeling van het verzoek om heroverweging dient uit te gaan van het recht zoals dat op het moment van het nemen besluit geldt.

6.Mocht de staatssecretaris zich baseren op het iab?

6.
6.1.
Een iab van de minister van Buitenlandse Zaken is een deskundigenadvies aan de staatssecretaris voor de uitoefening van zijn bevoegdheden. Indien het op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie verschaft, mag de staatssecretaris bij de besluitvorming van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan die juistheid. Verder heeft de minister van Buitenlandse Zaken een door hem bij het opstellen van een iab ingeschakelde vertrouwenspersoon zorgvuldig geselecteerd en hoeft deze niet uitdrukkelijk te verklaren dat hij voor de betrouwbaarheid van de informatie afkomstig van derden instaat. [17]
6.2.
In de uitspraken van 11 mei 2022 [18] heeft de Afdeling de rechtspraak die ziet op de beoordeling van individuele ambtsberichten verder verduidelijkt. In deze uitspraken heeft de Afdeling een opdracht aan de rechtbanken gegeven ten aanzien van de beoordeling van de onderliggende stukken. Omdat de vreemdeling niet zelf de onderliggende stukken kan inzien, verkeert die in dit soort zaken in een moeilijke bewijspositie. Dit is het logische gevolg van de toepassing van artikel 8:29 van de Awb: de rechtbank mag het oordeel mede baseren op informatie die partijen niet kennen. Als partijen de rechtbank toestemming hebben gegeven [19] om kennis te nemen van de onderliggende stukken, is het daarom van belang dat de rechtbank extra zorgvuldig kennisneemt van de onderliggende stukken. De rechtbank dient erop toe te zien dat de in het iab weergegeven informatie wordt gedragen door de onderliggende stukken en ook dat die weergave een representatief beeld geeft van het geheel van de in die onderliggende stukken besloten liggende informatie. Ook zal de rechtbank zo veel mogelijk moeten bezien in hoeverre de onderliggende stukken op zichzelf voldoen aan de daaraan in zijn algemeenheid te stellen betrouwbaarheidseisen, waarbij met name gedacht moet worden aan aspecten als consistentie, vermelding van bronnen van wetenschap en aanwijzingen van mogelijke bevooroordeeldheid of beïnvloeding van de informatiebron. Verder moeten de ingebrachte concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het iab in verhouding staan tot de bevindingen in die stukken. Naarmate de bevindingen in het iab minder scherp omlijnd zijn, hoeven de concrete aanknopingspunten ook minder scherp omlijnd te zijn. Het zou immers niet in evenwicht zijn als de ingenomen stelling in het ambtsbericht een zekere mate van abstractie of algemeenheid vertoont, terwijl daarna de daarop uitgeoefende kritiek zou worden afgewezen omdat die onvoldoende concreet is.
6.3.
De rechtspraak van de Afdeling over het toetsen van een iab is van na de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021. De rechtbank kan er daarom niet vanuit gaan dat de rechtbank Oost Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, en de Afdeling in de naturalisatiezaak de onderliggende stukken hebben beoordeeld in het licht van de criteria genoemd in de uitspraken van 11 mei 2022. Dit blijkt ook niet uit de uitspraken van 14 februari 2020 en 20 januari 2021.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de eis dat hij moet aantonen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser een van de zeer ernstige misdrijven bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag heeft gepleegd. De rechtbank verwijst naar de motivering die zij heeft gegeven in haar uitspraak van heden over de intrekking van de asielvergunningen. [20] Daarin heeft de rechtbank samengevat geoordeeld dat het iab niet voldoet aan de betrouwbaarheidseisen die in zijn algemeenheid aan een iab worden gesteld. Er is namelijk onvoldoende informatie over de bronnen en waarom juist deze zijn geselecteerd, om in ieder geval tot op zekere hoogte te kunnen controleren of sprake was van een zorgvuldige selectie. Ook is niet duidelijk wat de bron van kennis van de getuigen is. Niet steeds is verder duidelijk of de vertrouwenspersoon de bronnen, niet zijnde getuigen, heeft gezien. Bij meerdere vragen is het antwoord afkomstig van meerdere bronnen. Het antwoord op die vragen is in meerdere gevallen toegeschreven aan alle genoemde bronnen, zodat niet duidelijk is van welke bron welk deel van het antwoord afkomstig is. Door de suggestieve vraagstelling zijn er verder aanwijzingen voor bevooroordeeldheid of beïnvloeding van de informatiebron. De staatssecretaris mocht zijn besluit daarom niet baseren op het iab. Omdat het iab een deskundigenrapport is, komt daaraan bij de beoordeling van het bewijs een belangrijk gewicht toe. Ander bewijs is in zo’n geval vooral van belang voor zover dat een concreet aanknopingspunt biedt dat het iab onjuist is. Nu het iab als deskundigentrapport wegvalt, is dat anders. Dan moet naar al het bewijs in samenhang worden gekeken, inclusief de stukken die eiser heeft overgelegd. Zo’n beoordeling heeft de staatssecretaris niet gemaakt. Het besluit is daarom niet zorgvuldig voorbereid en ook niet goed gemotiveerd.
6.5.
De rechtbank ziet gezien het gebrek geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen in stand te laten. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om het onderzoek te heropenen om alsnog vragen te stellen aan de vertrouwenspersoon. Daarvoor is het volgende redengevend. De staatssecretaris heeft afdoende gelegenheid gehad om naar aanleiding van de uitspraken van de Afdeling van 11 mei 2022 nadere informatie in te winnen. Dat heeft hij niet gedaan. Verder is zeer ongewis of de vertrouwenspersoon na zoveel jaar nog informatie kan geven die kan bijdragen aan een nieuw te nemen besluit. Daarom zal de rechtbank ook niet de bestuurlijke lus toepassen.
6.6.
De rechtbank wijst er verder op dat zij in de zaak over de intrekking van de asielvergunningen de staatssecretaris een aantal punten heeft meegegeven voor het geval de staatssecretaris in die zaak een nieuw besluit wil nemen. [21] Deze punten zijn ook voor de onderhavige zaak van belang.

7.Conclusie

7.
7.1.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. De rechtbank ziet, zoals hierboven overwogen, geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten, te heropenen of, de bestuurlijke lus toe te passen. De staatssecretaris zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor gezien de omstandigheden een termijn van twaalf weken.
7.2.
De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1,5 punten voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de staatssecretaris de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
7.3.
De staatssecretaris dient het griffierecht te vergoeden aan eiser.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, voorzitter, en mr. V.F.J. Bernt en mr. Y. Moussaoui, leden, in aanwezigheid van mr. J.C.E. Krikke, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2023
griffier voorzitter
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage
Het procesverloop
Met een brief van 17 juni 2022 heeft eiser verzocht om heroverweging van de intrekking van het Nederlanderschap. De staatssecretaris heeft dit verzoek om heroverweging met het besluit van 22 november 2022 afgewezen.
Eiser heeft hiertegen op 3 januari 2023 bezwaar gemaakt en de staatssecretaris verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de rechtbank (sprongberoep). [22] Met een brief van 11 januari 2023 heeft de staatssecretaris hiermee ingestemd.
Voorafgaand aan dit verzoek om heroverweging heeft de staatssecretaris bij besluit van 27 juli 2021 de asielvergunningen van eiser met terugwerkende kracht ingetrokken. Eiser heeft hiertegen beroep (NL21.13476) ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (NL21.13477).
In het kader van de intrekking van de asielvergunningen heeft de rechtbank bij de minister van Buitenlandse Zaken de stukken opgevraagd die ten grondslag liggen aan de het bij de besluitvorming betrokken individuele ambtsbericht van 31 augustus 2016 [23] . De minister van Buitenlandse zaken heeft de onderliggende stukken bij het iab overgelegd. Ten aanzien van de ongeschoonde versie heeft de minister van Buitenlandse Zaken met een beroep op artikel 8:29 van de Awb verzocht om beperkte kennisgeving vanwege bescherming van geraadpleegde bronnen en de gebruikte onderzoeksmethoden. Op 21 april 2022 heeft de rechtbank [24] geoordeeld dat beperkte kennisname van deze stukken gerechtvaardigd is. Op 4 mei 2022 heeft eiser in de procedure over de intrekking van de asielvergunningen de rechtbank toestemming gegeven deze stukken in te zien.
Omdat het iab ook aan de afwijzing van het verzoek om heroverweging ten grondslag ligt, heeft de rechtbank bij bericht van 31 maart 2023 eiser gevraagd of de verleende toestemming ook geldt voor de naturalisatiezaak. Bij brief van 21 april 2023 heeft eiser de rechtbank ook toestemming gegeven om in zijn naturalisatiezaak de stukken in te zien.
Op 27 oktober 2022 heeft de rechtbank een regiezitting gehouden in de zaak met betrekking tot de intrekking van de asielvergunningen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen een besluit te nemen op het verzoek om heroverweging in de naturalisatiezaak. Ter zitting is de mogelijkheid om de zaken gezamenlijk te behandelen besproken.
Op 25 mei 2023 heeft de rechtbank het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om heroverweging samen met de zaken betreffende de intrekking van de asielvergunningen [25] op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. Als tolk is verschenen R. Kamermans. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Ook is ter zitting verschenen [informant] , als informant.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de staatssecretaris nog in de gelegenheid te stellen om te reageren op door eiser ter zitting aangevoerde standpunten.
Op 22 juni 2023 heeft de rechtbank partijen verder nog in de gelegenheid gesteld om toe te lichten of het Thematisch ambtsbericht met betrekking tot de mensenrechten en de rechtsstaat in Rwanda van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 15 juni 2023 nog van invloed is op hun standpunten.
Op 5 juli 2023 heeft de staatssecretaris gereageerd op de door eiser ter zitting aangevoerde standpunten. Eveneens op die datum heeft de staatssecretaris gereageerd op het Thematisch ambtsbericht.
Op 13 juli 2023 heeft eiser gereageerd op het Thematisch ambtsbericht en nog aanvullende gronden ingediend. Eiser heeft verzocht om een nadere zitting.
Op 26 september 2023 heeft eiser wederom aanvullende gronden ingediend.
Op 12 oktober 2023 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. Als tolk in de Franse taal is verschenen V.M. Corcelle. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.P. Sluiter en mr. M.M. Favier. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de status van Vluchtelingen.
2.Uit dit artikel volgt dat als er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat iemand bijvoorbeeld een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan of een ernstig niet politiek misdrijf, de asielvergunning kan worden geweigerd.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.De besluiten van 22 januari 2014 en 21 september 2017.
6.NL21.13476.
7.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
8.Three genocide fugitives located in the Netherlands.
9.Ze proberen met te destabiliseren, ook gepubliceerd op de internetsite van journalist [journalist] op 16 augustus 2011 onder de titel ‘Ik heb nooit een dode gezien’.
12.Op grond van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
13.Verklaringen van [naam 1] en van [naam 2] .
15.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3131, o.v. 3.3.
16.Dat volgt uit de in de vorige voetnoot genoemde uitspraak, o.v. 3.4.
17.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:115, r.o. 6.1. en de uitspraak van 29 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2171, r.o. 4.2.
19.Als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
20.NL21.13476, hoofdstuk 6.
21.Zie hoofdstuk 7 in die uitspraak.
22.Artikel 7:1a van de Awb.
23.Kenmerk: KIG151102.0062.
24.Voor de beoordeling van dit 8:29-verzoek hebben uitsluitend de rechter en griffier die de beslissing hebben genomen kennis genomen van deze stukken. Zij zijn niet bij de uitspraak op het beroep betrokken.
25.NL21.13476, bodem, en NL21.13477, voorlopige voorziening