Op 1 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Nederlander op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 27 mei 2014. De opgeëiste persoon, geboren in 1954 in Polen, is verdacht van medeplegen van oplichting, gepleegd op 25 juli 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
De rechtbank heeft de verjaringstermijn onderzocht en geconcludeerd dat deze niet is verstreken. De verdediging voerde aan dat de verjaringstermijn zowel naar Pools als naar Nederlands recht niet is verlopen, en dat er mogelijk sprake is van ne bis in idem, omdat de opgeëiste persoon mogelijk al in Duitsland is vrijgesproken. De rechtbank oordeelde echter dat de verjaringstermijn naar Nederlands recht pas op 21 februari 2032 verstrijkt en dat er geen bewijs is voor de stelling van de raadsvrouw over de vrijspraak in Duitsland.
De rechtbank heeft ook de evenredigheid van de overlevering beoordeeld en geconcludeerd dat de omstandigheden van de opgeëiste persoon, zoals zijn leeftijd en medische situatie, niet zodanig uitzonderlijk zijn dat de overlevering onevenredig zou zijn. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn op basis van de Poolse rechtsstaat, omdat er geen bewijs is dat de behandeling van de zaak in Polen zal leiden tot een schending van het recht op een eerlijk proces. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij de garantie van de Poolse autoriteiten dat de opgeëiste persoon na de procedure in Polen terugkeert naar Nederland als voldoende werd beschouwd.