ECLI:NL:RBAMS:2023:6914

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
13/209667-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verjaring en ne bis in idem

Op 1 november 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Nederlander op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 27 mei 2014. De opgeëiste persoon, geboren in 1954 in Polen, is verdacht van medeplegen van oplichting, gepleegd op 25 juli 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft de verjaringstermijn onderzocht en geconcludeerd dat deze niet is verstreken. De verdediging voerde aan dat de verjaringstermijn zowel naar Pools als naar Nederlands recht niet is verlopen, en dat er mogelijk sprake is van ne bis in idem, omdat de opgeëiste persoon mogelijk al in Duitsland is vrijgesproken. De rechtbank oordeelde echter dat de verjaringstermijn naar Nederlands recht pas op 21 februari 2032 verstrijkt en dat er geen bewijs is voor de stelling van de raadsvrouw over de vrijspraak in Duitsland.

De rechtbank heeft ook de evenredigheid van de overlevering beoordeeld en geconcludeerd dat de omstandigheden van de opgeëiste persoon, zoals zijn leeftijd en medische situatie, niet zodanig uitzonderlijk zijn dat de overlevering onevenredig zou zijn. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn op basis van de Poolse rechtsstaat, omdat er geen bewijs is dat de behandeling van de zaak in Polen zal leiden tot een schending van het recht op een eerlijk proces. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij de garantie van de Poolse autoriteiten dat de opgeëiste persoon na de procedure in Polen terugkeert naar Nederland als voldoende werd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/209667-23
Datum uitspraak: 1 november 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 23 augustus 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 mei 2014 door
the District Court in Koszalin II Criminal Department,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1954,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 oktober 2023, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is in strijd met de voorwaarden waaronder zijn overleveringsdetentie is geschorst niet verschenen en is vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw, mr. S.E.M. Hooijman, advocaat te Rotterdam. De raadsvrouw heeft verklaard dat de opgeëiste persoon haar uitdrukkelijk heeft gemachtigd namens hem de verdediging te voeren.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van
the Local Court in Koszalin(Polen) van 21 februari 2008, II Kp 150/08 (2Ds, 2340/01).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
medeplegen van oplichting.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit, anders dan de OLW vereist, niet tijdens het verhoor ter zitting aanstonds aangetoond.
De onschuldbewering leidt alleen om die reden al niet tot weigering van de overlevering. [4]

6.Weigeringsrond artikel 9: verjaring en ne bis in idem

Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het recht op strafvervolging zowel naar Pools recht, als naar Nederlands recht niet is verjaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de opgeëiste persoon mogelijk al in Duitsland is vrijgesproken voor het aan het EAB ten grondslag gelegde feit en dat Duitsland om die reden de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen in 2015 heeft geweigerd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich onder verwijzing naar artikel 70 en 72 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op het standpunt gesteld dat de verjaringstermijn naar Nederlands recht pas op 21 februari 2032 verstrijkt.
Het oordeel van de rechtbank
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Dat betekent dat naar Nederlands recht rechtsmacht had kunnen worden uitgeoefend over het feit dat aan het EAB ten grondslag ligt. In dat geval kan ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW de overlevering van de opgeëiste persoon worden geweigerd indien naar Nederlands recht wegens het verstrijken van de verjaringstermijn geen vervolging meer plaats kan vinden.
De rechtbank overweegt als volgt.
De opgeëiste persoon wordt in Polen verdacht van het medeplegen van oplichting. Oplichting wordt in Nederland bedreigd met een maximale gevangenisstraf van vier jaren. Op grond van artikel 70, eerste lid onder 3, Sr vervalt het recht tot strafvordering voor dit feit na twaalf jaren. Ingevolge artikel 71 Sr vangt de verjaringstermijn aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd. Volgens het EAB zou de oplichting hebben plaatsgevonden op 25 juli 2000. De verjaringstermijn is dus 26 juli 2000 aangevangen.
De verjaringstermijn kan ingevolge artikel 72 Sr worden gestuit door iedere daad van vervolging. Na de stuiting van de verjaring vangt een nieuwe verjaringstermijn aan. Het recht tot strafvordering vervalt in ieder geval op het moment dat na de dag waarop de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen, een periode is verstreken die gelijk is aan tweemaal de voor het misdrijf geldende verjaringstermijn.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak op 21 februari 2008 een nationaal aanhoudingsbevel is uitgevaardigd. Daarmee is de verjaringstermijn gestuit en is een nieuwe verjaringstermijn aangevangen. Vervolgens is op 27 mei 2014 een EAB uitgevaardigd en is de verjaringstermijn voor de tweede keer gestuit. Gelet op artikel 72 Sr kan de nieuwe verjaringstermijn echter niet langer zijn dan tweemaal de voor het misdrijf geldende termijn vanaf de dag waarop deze oorspronkelijk is aangevangen. In deze zaak betekent dit dat de verjaringstermijn maximaal 24 jaar bedraagt, die ingaat na de dag waarop het feit is gepleegd. Het recht op vervolging van de oplichting die op 25 juli 2000 zou zijn begaan, vervalt daarmee naar Nederlands recht op 26 juli 2024.
Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat het recht op strafvervolging van het feit naar Nederlands recht niet is verjaard.
Het verweer dat sprake is van ne bis in idem slaagt niet, nu de raadsvrouw geen stukken heeft overgelegd waarmee haar stelling wordt onderbouwd dat de opgeëiste persoon reeds in Duitsland voor dit feit is vrijgesproken.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
The District Court in Koszalin, II Criminal Department(Polen) heeft op 13 september 2023 de volgende garantie gegeven:
“The District Court in Koszalin, II Criminal Depratment, in response to the e-mail of 6 September 2023 in the case of [opgeëiste persoon], informs to guarantee the return of the accused to the Kingdom to the Netherlands after performing all activities related to criminal proceedings conducted in Poland.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

7.Evenredigheid

Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de overlevering onevenredig en niet noodzakelijk is gelet op de ernst van het feit, het feit dat de maximum straf in Polen hoger is dan in Nederland, het tijdsverloop sinds de vermeende pleegdatum, de hoge leeftijd van de opgeëiste persoon en zijn medische geschiedenis met een hersenbloeding en diabetes. Ook heeft de opgeëiste persoon zich niet schuil gehouden, woont hij al ruim 35 jaar in Nederland en zou overlevering ertoe kunnen leiden dat hij zijn woning verliest.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tijdsverloop sinds de pleegdatum van het feit, de leeftijd van de opgeëiste persoon en zijn medische situatie niet dusdanig uitzonderlijk zijn dat de overlevering onevenredig zou zijn en om die reden moet worden geweigerd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt in lijn met eerdere uitspraken van deze rechtbank dat voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid dient te worden gemaakt tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken.
Uit het stelsel van overlevering en een kaderbesluitconforme uitleg volgt dat een evenredigheidsafweging in beginsel is ingebed in de afweging tot uitvaardiging van een EAB. De Poolse rechter heeft in deze zaak de afweging gemaakt om een EAB uit te vaardigen. Hiermee is de evenredigheid van de uitvaardiging van het EAB gegeven. Onder uitzonderlijke omstandigheden kan de ten uitvoerlegging van het EAB niettemin onevenredig geacht worden. [5] Hetgeen de raadsvrouw daartoe heeft aangevoerd is echter onvoldoende.

8.Weigeringsgrond van artikel 11 OLW: Poolse rechtsstaat

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [7]

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, en 2, 5, 6 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Koszalin II Criminal Department(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J. Thomas en P. Sloot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 1 november 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.
5.Rb. Amsterdam 1 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203.
6.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
7.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (