ECLI:NL:RBAMS:2021:4340

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
13/752167-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel van Griekenland met betrekking tot onschuldsverweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Griekenland op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van ernstige strafbare feiten, waaronder moord en zware mishandeling. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB beoordeeld op zijn rechtsgeldigheid en de voorwaarden voor overlevering.

Tijdens de zittingen, die plaatsvonden op verschillende data, waaronder 2 maart, 27 mei en 27 juli 2021, zijn de standpunten van zowel de officier van justitie als de verdediging besproken. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op basis van onschuld en de ongenoegzaamheid van de stukken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overlevering niet kan worden geweigerd op grond van het onschuldsverweer, omdat de Griekse autoriteiten de schuld van de opgeëiste persoon nog niet hebben vastgesteld.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Griekenland beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar is voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden aanwezig waren. De uitspraak is gedaan door de rechters H.P. Kijlstra, J.P.W. Helmonds en C. Klomp, in aanwezigheid van griffier K. Spanjaart.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752167-20
RK nummer: 21/558
Datum uitspraak: 10 augustus 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 december 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 december 2020 door
the Prosecutors Office at the Appeal Court of Evoia(Griekenland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Syrië) op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
gedetineerd in [detentieplaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 2 maart 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 maart 2021. Het verhoor heeft - via telehoren - plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F.S. Baardman, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Arabische (Syrische) taal. Het onderzoek ter zitting is gesloten.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft de overleveringsdetentie niet geschorst, onder verwijzing naar de beslissing van het Gerechtshof Amsterdam van 5 maart 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:729), waarin is geoordeeld dat het mogelijk is om iemand langer dan 90 dagen gedetineerd te houden in een geval, zoals het onderhavige, waarin sprake is van een zeer groot vluchtgevaar dat niet tot adequate proporties kan worden teruggebracht door het stellen van schorsingsvoorwaarden.
Tussenuitspraak 16 maart 2021
Het onderzoek ter zitting is heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om nadere informatie op te vragen over de Griekse uitvaardigende autoriteit.
Zitting 27 mei 2021
Het onderzoek ter zitting is met toestemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon hervat in de stand van het onderzoek ten tijde van de tussenuitspraak. Het verhoor heeft via een videoverbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F.S. Baardman, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Arabische (Syrische) taal.
Tussenuitspraak 10 juni 2021
Het onderzoek ter zitting is heropend en voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van antwoorden op gestelde vragen met betrekking tot het onschuldverweer.
Zitting 27 juli 2021
Het onderzoek ter zitting is met toestemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon hervat in de stand van het onderzoek ten tijde van de tussenuitspraak. Het verhoor heeft via een videoverbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F.S. Baardman, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Arabische (Syrische) taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Syrische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel no. 12/20-11-2020 van de rechtbank in Chalkida.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Grieks recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Tussenuitspraak 10 juni 2021

In de tussenuitspraak van 10 juni 2021 is reeds geoordeeld over de status van de uitvaardigende autoriteit als uitvaardigende justitiële autoriteit. Deze overwegingen dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 14 en 18, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling;
georganiseerde of gewapende diefstal;
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is voor deze feiten naar recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Onschuldverweer

In de tussenuitspraak van 10 juni 2021 is door de rechtbank geoordeeld dat de opgeëiste persoon zijn onschuld ter zitting heeft aangetoond en is de volgende vraag aan de Griekse autoriteit voorgelegd:
Welke gevolgen heeft het oordeel van de rechtbank dat de opgeëiste persoon het in het EAB omschreven feit onmogelijk kan hebben gepleegd (omdat hij ten tijde van dit feit in Nederland was), voor de door de Griekse autoriteit verzochte overlevering?
The Public Prosecutor of the Court of Appeal of Evoiaheeft per brief van 25 juni 2021 als volgt geantwoord:
In reply to the question set forth by the postponement decision of the District Court of Amsterdam dated 10 June 2021, we advise you that the judgement of the Court of Amsterdam according to which the requested person [opgeëiste persoon] could not have committed the criminal acts described in the European Arrest Warrant number 07/2020, does not affect in any whatsoever way the force and validity of the E.A.W. issued, which continues being effective, on the grounds that it has been issued by an Independent Judicia! Authority on the basis of the Principle of Proportionality and because there was sufficient indication of guilt of the requested person from all the evidence existing in the legal file, which were co-assessed and may not be reversed on the grounds only of the defense allegations of the accused person before the Dutch Court, and by producing to such court documents, that do not identify with complete certainty that the accused person [opgeëiste persoon] is the one and same person as the person declared on 12 November 2020 at 10:04 at the [naam asielzoekerscentrum] , given that neither were fingerprints taken nor are there pictures of camera at the above service.
Furthermore, the above decision of the Court of Amsterdam, pursuant to articles 177 and 178 of the Greek Code of Criminal! Procedure, may in no way bind also after completion of the main investigation proceedings the judgement of the competent Council of Misdemeanor Judges of Chalkida, which shall be invited, pursuant to article 309 of the Greek Code of Criminal! Procedure, to resolve on the referral or not of the requested person [opgeëiste persoon] before the competent Court for the acts wherefore he is accused, let alone if it judges that the existing evidence of the legal file result in sufficient evidence of guilt against the requested person, and the latter is not extradited and brought before the Ordinary Examining Magistrate of Chalkida in order to invoke all the defense allegations or to produce every evidence confirming such.
Whereas we insist on the extradition and surrender of [opgeëiste persoon] to the Hellenic Judicial Authorities on the basis of the European Arrest Warrant no. 07/2020 of the Public Prosecutor of the Court of Appeal of Evia, please proceed to the prompt and immediate satisfaction of our request, given that by reason of the great delay on behalf of the Dutch Court in taking the decision to surrender him or not, the main investigation proceedings against him and against bis co­ accused person [persoon] , who is temporarily detained, is also delayed, with the risk of completing the highest time-frame of personal detention and release of bis co-accused person [persoon] .
6.1
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft primair gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van de ongenoegzaamheid van de stukken (artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e jo. 28, tweede lid, OLW), nu Griekenland slechts persisteert bij het EAB en naar aanleiding van de door de rechtbank gestelde vragen heeft nagelaten het EAB nader te concretiseren. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw de overlevering te weigeren op basis van de vaststaande onschuld (artikel 26, vierde lid jo. 28, tweede lid, OLW) van de opgeëiste persoon. Hiertoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het overleveren van een persoon van wie de onschuld is vastgesteld zich niet verhoudt met de Nederlandse Overleveringswet. Uit het Kaderbesluit 2002/584/JBZ volgt niet concreet en ondubbelzinnig dat overlevering kan worden geweigerd op grond van een geslaagd onschuldverweer. Maar een nationale rechter is niet verplicht het nationale recht dat onverenigbaar is met een bepaling van Unierecht buiten toepassing te laten als die bepaling geen rechtstreekse werking heeft. Het Kaderbesluit heeft geen rechtstreekse werking. Uit de uitspraak ‘Pupino’ [1] blijkt dat de plicht tot kaderbesluitconforme interpretatie wordt begrensd, die verplichting kan geen grondslag zijn voor een uitlegging
contra legemvan het nationale recht.
Meer subsidiair verzoekt de raadsvrouw prejudiciële vragen te stellen over de mogelijkheid van overlevering na vaststelling van onschuld zoals reeds is aangekondigd door de voorzitter in de planningsmail van 7 juli 2021.
6.2
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Het vaststellen van de onschuld in de tussenuitspraak van 10 juni 2021 wordt door het OM gezien als kennelijke misslag, nu de rechtbank niet beschikt over het strafdossier en daarmee onduidelijk is hoe de rechtbank tot dit oordeel kan komen. Daarbij heeft de rechtbank gesteld dat de officier van justitie de authenticiteit van de ingebrachte stukken niet heeft betwist, hetgeen wel het geval is. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft naar aanleiding van de gestelde vraag geen aanleiding gezien het EAB in te trekken.
Ten aanzien van eventueel te stellen prejudiciële vragen heeft de officier van justitie aangevoerd dat het volgens het Openbaar Ministerie evident is dat de artikelen 26, vierde lid jo. 28, tweede lid, OLW in strijd zijn met het Kaderbesluit. Het Kaderbesluit bevat geen ruimte om bij de uitvoering van een EAB in de beoordeling van het bewijs van de strafzaak in de uitvaardigende lidstaat te treden. Als hierover een prejudiciële vraag gesteld zal worden zal dit zijn teneinde de Nederlandse wetgever ertoe te brengen de OLW in overeenstemming met het kaderbesluit te brengen. Dit is niet noodzakelijk nu het Ministerie van Veiligheid en Justitie naar aanleiding van ‘
infringement decisions’van de Europese Commissie voornemens is de OLW op dit punt te wijzigen.
De rechtbank zou zich moeten buigen over de vraag of de OLW op dit punt kaderbesluitconform kan worden uitgelegd. Ook in de literatuur wordt geconcludeerd dat de genoemde bepalingen in strijd zijn met het Kaderbesluit en wordt een voorstel voor kaderbesluitconforme interpretatie gedaan. [2] Deze interpretatie komt erop neer dat slechts gebruik kan worden gemaakt van deze weigeringsgrond als de uitvaardigende autoriteiten zijn bevraagd en hebben aangegeven zich inderdaad vergist te hebben.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat er geen sprake is van ongenoegzaamheid van het EAB op het punt van de verdenking. De omschrijving van de verdenking voldoet aan de vereisten.
Met de officier van justitie is de rechtbank verder van oordeel dat de bepalingen van de OLW die zien op het onschuldsverweer in strijd zijn met het Kaderbesluit (zie ook reeds Rb. Amsterdam 21 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1405). Ook is de rechtbank van oordeel dat deze bepalingen niet kaderbesluitconform kunnen worden uitgelegd zonder in strijd te komen met de OLW. Dit betekent dat de rechtbank de verplichtingen om een onschuldbewering te onderzoeken en om, als zij van oordeel is dat een onschuldbewering slaagt, de overlevering op die grond te weigeren niet mag negeren.
Gelet hierop heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 10 juni 2021 getracht, op basis van een kaderbesluitconforme procedure, tot een kaderbesluitconforme uitkomst te komen. Daartoe heeft de rechtbank in het kader van de rechterlijke dialoog haar oordeel omtrent het onschuldverweer van de opgeëiste persoon voorgelegd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, die, anders dan de rechtbank, bevoegd is om zelfstandig de schuld van de opgeëiste persoon te beoordelen. Een mogelijke kaderbesluitconforme uitkomst van deze procedure zou kunnen zijn de intrekking van het EAB door de Griekse uitvaardigende justitiële autoriteit naar aanleiding van het oordeel van deze rechtbank, waarna de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. De Griekse uitvaardigende justitiële autoriteit heeft echter geoordeeld dat hij op dit moment niet kan vaststellen dat de onschuld van de opgeëiste persoon vaststaat. De Griekse autoriteiten zijn in het bezit van het volledige strafdossier en zijn uiteindelijk die autoriteiten die de schuld of onschuld van de opgeëiste persoon beoordelen, niet de uitvoerende autoriteit. De enig overgebleven kaderbesluitconforme uitkomst is daarom dat de rechtbank zich gebonden acht aan het oordeel van de Griekse uitvaardigende justitiële autoriteit dat de onschuld van de opgeëiste persoon op dit moment niet vaststaat. Gezien de reactie van de uitvaardigende justitiële autoriteit doet zich daarom niet het geval voor dat “geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld”, zodat de rechtbank de overlevering niet mag weigeren op grond van artikel 26, vierde lid, jo. artikel 28, tweede lid, OLW.

7.Detentieomstandigheden

7.1
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 11 OLW, nu de opgeëiste persoon een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling loopt in detentie in Griekenland. Er is sprake van erbarmelijke detentieomstandigheden, waaronder overbevolking. Uit de aanvullende informatie van 15 januari 2021 van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt niet in welke penitentiaire instelling de opgeëiste persoon terecht zal komen na zijn overlevering, zodat hij het risico loopt om geplaatst te worden op een plek waar zijn mensenrechten niet gegarandeerd zijn.
7.2
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat geen algemeen gevaar voor alle detentie-instellingen in Griekenland kan worden aangenomen. Er worden in de brief van 15 januari 2021 vijf instellingen genoemd waar de opgeëiste persoon niet geplaatst zal worden. Daarnaast kan de opgeëiste persoon een overplaatsingsverzoek doen, waarbij rekening zal worden gehouden met het feit dat hij een overgeleverde gedetineerde is. De opgeëiste persoon loopt geen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij uitspraak van 22 juni 2021 [3] vastgesteld dat er een algemeen gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling bestaat in detentie-instelling Komotini. Uit de aanvullende informatie van 2 maart 2021 van de
Public Prosecutor’s Office at the Court of Appeals of Evoia (Euboea)blijkt dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden geplaatst in de detentie-instelling die op dat moment de laagste bezetting heeft. Uit de door de Griekse autoriteiten overgelegde tabel met bezetting in alle detentie-instellingen blijkt dat de detentie-instelling Komotini op 1 januari 2021 een capaciteit van 162 had, terwijl er 304 gedetineerden verbleven en dat er meerdere instellingen zijn waarin geen sprake is van een overbezetting. De opgeëiste persoon zal dan ook niet naar verwachting in Komotini gedetineerd worden. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat in de brief van 15 januari 2021 van de
Ministry Of Citizen Protection Secretariat General For Anti-Crime And Penitentiary Policy Directorate Of Organization & Function Of Detention Establishments Department Of Function Of Detention Establishments And Male Juvenile Training Institution Of Volosgegarandeerd wordt dat de opgeëiste persoon niet gedetineerd zal worden in één van de detentie-instellingen waarover door de
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishmentzorgen zijn geuit, te weten de detentie-instellingen Korydalos, Thessaloniki, Nigrita, Chania en Trikala. De detentie-omstandigheden staan dan ook niet aan overlevering in de weg en het verweer wordt verworpen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Prosecutors Office at the Appeal Court of Evoia(Griekenland).
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en C. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 augustus 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HVJ EU 16 juni 2005, C-105/03, Pupino
2.V.H. Glerum,