ECLI:NL:RBAMS:2023:5464

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
13/154361-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse nationaliteit en rechtsstaatproblematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 augustus 2023 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) tegen een opgeëiste persoon met de Poolse nationaliteit. Het EAB, uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon voor een vrijheidsstraf van 2 jaar en 10 maanden, die is opgelegd voor het veroorzaken van zware verwondingen aan een voetganger. De rechtbank heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij de zittingen, waardoor de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing is. De rechtbank heeft verschillende verweren van de raadsman verworpen, waaronder het beroep op verjaring, de weigeringsgrond op basis van de Poolse rechtsstaat en de detentieomstandigheden in Polen. De rechtbank concludeert dat er geen zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een eerlijk proces is onthouden en dat de detentieomstandigheden in Polen geen reëel gevaar voor onmenselijke behandeling met zich meebrengen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/154361-23
Datum uitspraak: 24 augustus 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 26 juni 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 mei 2023 door
the Regional Court in Gliwice, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 10 augustus 2023, in aanwezigheid van mr. C.L.E. McGivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. A. Apistola, advocaat te Zwijndrecht, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the District Court in Zabrzevan 20 mei 2019 (II K 1420/18, hierna: het vonnis). Deze beslissing is in hoger beroep bevestigd door
the Regional Court in Gliwiceop 20 november 2019 (VI Ka 770/19, hierna: het arrest).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 10 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2 jaar, 4 maanden en 17 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zittingen in eerste aanleg en hoger beroep en hij in die procedures niet werd vertegenwoordigd door een gemachtigd advocaat. Ook kan niet van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW worden afgezien, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de tegen hem lopende strafprocedure en aan hem geen adresinstructie is uitgereikt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Het oordeel van de rechtbank
Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ (hierna: Kaderbesluit) en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [4]
De rechtbank stelt op basis van het EAB, de aanvullende informatie van 6 juni 2023 en wat de opgeëiste persoon hierover heeft verklaard, vast dat in de procedure in hoger beroep in laatste instantie definitief over schuld en straf, na een beoordeling ten gronde, is geoordeeld. De rechtbank zal daarom alleen het proces in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
Uit voormelde aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon bij dit proces in persoon aanwezig is geweest. De rechtbank gaat uit van de juistheid van deze informatie. Daarmee is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing en slaagt het verweer van de raadsman niet.
3.2
Genoegzaamheid
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet voldoet aan de vereisten van artikel 2 OLW, omdat onduidelijk is waarvoor de gevangenisstraf is opgelegd. In het EAB onder c) worden namelijk twee strafbare feiten vermeld, terwijl het EAB betrekking heeft op één strafbaar feit.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Blijkens onderdeel e) van het EAB heeft de opgeëiste persoon - kort samengevat - op
18 januari 2018 in Zabrze, terwijl hij een personenbus bestuurde waarbij hij onder invloed was van verdovende middelen, een voetganger op een zebrapad aangereden die daar zware verwondingen aan heeft overgehouden. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat met deze beschrijving aan de hiervoor genoemde vereisten is voldaan. In de feitomschrijving staat namelijk de pleegplaats, de pleegdatum en de rol van de opgeëiste persoon bij het strafbare feit waarvoor hij in Polen is veroordeeld. Dat in het EAB vervolgens twee strafrechtelijke kwalificaties naar Pools recht zijn vermeld, doet hier niet aan af. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven. Het verweer van de raadsman dat niet is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid in de zin van artikel 7 OLW slaagt daarom en alleen al om deze reden niet.

5.Verjaring

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd en heeft daartoe - onder verwijzing naar artikel 9, eerste lid onder f, OLW en artikel 9 van de Uitleveringswet - aangevoerd dat de tenuitvoerlegging van een straf niet kan worden verzocht voor zover de daarvoor geldende termijn naar het recht van de uitvaardigende lidstaat is verstreken.
Nog los van de vraag of de door de raadsman aangehaalde wettelijke bepalingen in deze zaak van toepassing zijn, is de rechtbank – met de officier van justitie – van oordeel dat het verweer niet slaagt, omdat in onderdeel E.2. van het EAB is vermeld dat de termijn voor de tenuitvoerlegging van het arrest naar Pools recht (het recht van de uitvaardigende lidstaat) pas zal verstrijken op 20 november 2044.
Voor zover de raadsman zich op de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW heeft willen beroepen, wijst de rechtbank erop dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kan worden met een Nederlander en Nederland geen rechtsmacht heeft over de feiten die ten grondslag liggen aan de opgelegde straf. Alleen al hierom is ook deze weigeringsgrond niet van toepassing.

6.Weigeringsgrond van artikel 11 OLW

6.1
Poolse rechtstaat
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft primair betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat niet kan worden uitgesloten dat het recht van de opgeëiste persoon op een eerlijk proces is geschonden wegens een gebrek aan onafhankelijkheid van bij het proces betrokken rechters. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de zaak aan te houden om vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten over de rechters en hun benoeming.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in het geval van de opgeëiste persoon niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een individueel gevaar van schending van zijn recht op een eerlijk proces en dat om die reden ook geen aanleiding bestaat om de Poolse autoriteiten hierover te bevragen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en wijst het aanhoudingsverzoek af.
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht.
Aan de rechtbank ligt dus ter beoordeling voor of er, gelet op de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon, de aard van de strafbare feiten waarvoor hij is vervolgd en de feitelijke context waarin het EAB is uitgevaardigd, zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon in 2019 geen eerlijk proces heeft gehad in Polen, omdat de structurele en/of fundamentele gebreken die in Polen ten tijde van de uitvaardiging van het EAB bestonden, in zijn concrete geval afbreuk hebben gedaan aan de
onafhankelijkheid van de rechterlijke instantie die het aan het EAB ten grondslag liggende arrest heeft gewezen.
De raadsman heeft dergelijke informatie niet verstrekt. Gelet daarop komt de rechtbank tot het oordeel dat in deze zaak geen sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht is geschonden en dat als gevolg daarvan zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern is aangetast.
6.2
Detentieomstandigheden
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft in het kader van de weigeringsgrond van artikel 11 OLW ook aangevoerd dat de opgeëiste persoon vreest dat hij mogelijk gedetineerd zal worden in een detentie-instelling in de grensregio met Oekraïne, waar vanwege de oorlog al eerder raketten zijn ingeslagen. Verder is er een actuele dreiging bij de grens met Wit-Rusland. Gedetineerden in detentie-instellingen in Polen in de grensregio met Oekraïne krijgen mogelijk onvoldoende bescherming van de Poolse autoriteiten tegen de grensoverschrijdende gevolgen van de oorlog, waardoor een reëel gevaar bestaat voor schending van hun grondrechten zoals gewaarborgd in artikel 4 van het Handvest.
Daarnaast heeft de raadsman verzocht om de zaak aan te houden en nadere vragen te stellen te stellen aan de Poolse autoriteiten, zodat kan worden gegarandeerd dat de opgeëiste persoon niet in de gevangenis van Barczewo zal worden gedetineerd. De raadsman heeft ter onderbouwing van het verzoek verwezen naar een rapport van de Nationale Ombudsman van Polen van 17 januari 2023, waaruit blijkt dat onder meer sprake is van martelingen in de gevangenis in Barczewo. Daarmee bestaat voor de opgeëiste persoon een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling indien na overlevering de kans bestaat dat hij wordt gedetineerd in de gevangenis in Barczewo.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich onder verwijzing naar eerdere uitspraken van deze rechtbank op het standpunt gesteld dat in Polen geen sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in detentie.
Het oordeel van de rechtbank
Deze verweren van de raadsman slagen niet op grond van het volgende.
Ten aanzien van de detentieomstandigheden in detentie-instellingen in de grensregio’s van Polen, stelt de rechtbank vast dat de raadsman geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens heeft overgelegd ter onderbouwing van de stelling dat gedetineerden in die detentie-instellingen onvoldoende bescherming krijgen van de Poolse autoriteiten tegen grensoverschrijdende gevolgen van oorlogshandelingen, waardoor zij een reëel gevaar van een schending van artikel 4 Handvest door de uitvaardigende lidstaat lopen.
Een en ander laat onverlet dat eventuele negatieve gevolgen van de oorlogssituatie voor de veiligheid van gedetineerden in detentie-instellingen in de grensregio met Oekraïne en Wit-Rusland bij de feitelijke overlevering op grond van artikel 35, derde lid, OLW een rol zouden kunnen gaan spelen. De beslissing om de feitelijke overlevering uit te stellen is in de OLW echter niet bij de rechtbank neergelegd.
Ten aanzien van de detentieomstandigheden in de gevangenis in Barczewo overweegt de rechtbank dat al eerder is vastgesteld dat uit de beschikbare gegevens over de algemene detentieomstandigheden in Polen niet blijkt van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest. [5] Ook heeft de rechtbank eerder geoordeeld dat de omstandigheden die worden omschreven in het nieuwsbericht over het rapport van de Poolse ombudsman schokkend zijn, maar dat dit onvoldoende is om een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden in Poolse gevangenissen, inclusief die in Barczewo, aan te nemen. [6]

7.Evenredigheid

Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de uitvaardiging en de tenuitvoerlegging van het EAB onevenredig belastend is voor de opgeëiste persoon. Hij heeft er daartoe op gewezen dat het een veroordeling voor een oud feit betreft, de opgeëiste persoon al lange tijd niet meer in Polen is geweest en geen binding met Polen heeft, dat hij met zijn gezin Nederland woont en hier een vaste baan heeft, en dat overlevering ertoe zal leiden dat hij zijn gezin niet meer in hun levensonderhoud kan voorzien. Ook wijst de raadsman op de mogelijkheid tot overname van de straf door Nederland als een minder ingrijpend alternatief voor de overlevering.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet onevenredig is. Het EAB is uitgevaardigd door een rechter voor de tenuitvoerlegging van een door de rechter opgelegde gevangenisstraf en de verdediging heeft geen uitzonderlijke omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat de overlevering niet evenredig zou zijn.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt in lijn met eerdere uitspraken van deze rechtbank dat voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid dient te worden gemaakt tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken.
Uit het stelsel van overlevering en een kaderbesluitconforme uitleg volgt dat een evenredigheidsafweging in beginsel is ingebed in de afweging tot uitvaardiging van een EAB. De Poolse rechter heeft in deze zaak de afweging gemaakt om een EAB uit te vaardigen. Hiermee is de evenredigheid van de uitvaardiging van het EAB gegeven. Onder uitzonderlijke omstandigheden kan de ten uitvoerlegging van het EAB onevenredig geacht worden. [7] Hetgeen de raadsman daartoe heeft aangevoerd is echter onvoldoende.
Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat overname van de opgelegde gevangenisstraf door Nederland, zoals de raadsman als minder ingrijpend alternatief voor de overlevering heeft aangedragen, niet mogelijk is nu de opgeëiste persoon niet de Nederlandse nationaliteit heeft en hij niet voldoet aan de eisen die artikel 6a, negende lid, OLW daarvoor aan niet-Nederlanders stelt.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Gliwice(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 24 augustus 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (Tupikas), ECLI:EU:C:2017:628.
5.O.a. Rechtbank Amsterdam 22 oktober 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:7507.
7.Rechtbank Amsterdam 1 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203.