ECLI:NL:RBAMS:2018:7507

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2018
Publicatiedatum
22 oktober 2018
Zaaknummer
13/751647-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Polen

Op 22 oktober 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een vrijheidsstraf van twee jaar, waarvan nog één jaar, 11 maanden en 28 dagen resteert. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 8 oktober 2018, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsvrouw, die stelde dat de overlevering geweigerd moest worden vanwege zorgen over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen en de detentieomstandigheden, zorgvuldig overwogen. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de informatie in het EAB, dat aangaf dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de zitting die tot het vonnis leidde. De rechtbank verwierp ook het verweer dat de detentieomstandigheden in Polen onmenselijk zouden zijn, verwijzend naar eerdere uitspraken waarin werd vastgesteld dat er geen reëel gevaar voor onmenselijke behandeling bestond.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de beslissing werd genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751647-18
RK nummer: 18-6222
Datum uitspraak: 22 oktober 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 augustus 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 mei 2018 door de
Regional Court in Tarnów(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 oktober 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. S.J.M. Laurier, advocaat te ‘s-Gravenhage en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
sentence of the Regional Court in Tarnówvan 20 januari 2014, onherroepelijk geworden op 12 juni 2014 (referentie: II K 67/12).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, 11 maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Inhoud van de stukken
Onderdeel d) van het EAB luidt onder meer als volgt:
Please, indicate if the person appeared in person at the trial resulting in the decision:
Yes, the person appeared in person at the trial resulting in the decision.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat uit de stukken onvoldoende blijkt dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest op de zitting die tot het vonnis heeft geleid. Naar eigen zeggen is de opgeëiste persoon niet op een zitting verschenen. In uitspraken van 4 oktober 2018 heeft de rechtbank Amsterdam geconstateerd dat er zorgen zijn over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen. Het EAB is ingevuld door een rechter. Bij deze stand van zaken kan de rechtbank niet zonder meer uitgaan van de juistheid van de inhoud van het EAB. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank de behandeling van de zaak aan te houden en het onderliggende vonnis uit 2014 op te vragen. Indien uit dat vonnis blijkt dat de opgeëiste persoon niet op de zitting aanwezig is geweest en zich geen van de situaties als bedoeld in artikel 12 onder a) tot en met d) heeft voorgedaan, dient de overlevering te worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de rechtbank dient uit te gaan van de juistheid van de in het EAB vermelde informatie, te weten: dat de opgeëiste persoon op de zitting aanwezig is geweest.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat artikel 12 OLW niet van toepassing is. Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze informatie. De enkele mededeling van de opgeëiste persoon dat hij niet aanwezig is geweest op de zitting die tot het vonnis heeft geleid, is daartoe onvoldoende.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een zorgelijke ontwikkeling in Polen. De ernst hiervan wordt onder andere geïllustreerd door de zogeheten artikel 7-procedure die door de Europese Commissie tegen Polen is gestart. De rechtbank heeft daarbij kennis genomen van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 25 juli 2018 in zaak C-216/18 PPU. Dit overleveringsverzoek ziet, anders dan de beslissing waar het arrest op ziet, op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, die reeds is opgelegd bij het vonnis van 20 januari 2014. Niet is gebleken van een verband tussen dit vonnis, het uitvaardigen van het EAB, en de recente, zorgelijke ontwikkeling in Polen. De rechtbank ziet geen aanleiding het onderzoek ter zitting aan te houden om het vonnis uit 2014 te laten opvragen bij de Poolse autoriteiten.
De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

5.Onschuldverweer

De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren omdat de opgeëiste persoon stelt onschuldig te zijn.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon tijdens het verhoor ter zitting zijn onschuld niet terstond heeft aangetoond. De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Standpunt van de raadsvrouw
Volgens de raadsvrouw dient de overlevering te worden geweigerd op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, OLW omdat de opgeëiste persoon op dit moment in Nederland wordt vervolgd wegens het plegen van een diefstal.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, OLW niet van toepassing is.
Oordeel van de rechtbank
Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bepaalt dat overlevering van een opgeëiste persoon niet wordt toegestaan voor een feit ter zake waarvan tegen hem een strafvervolging in Nederland gaande is. Aangezien in het onderhavige geval sprake is van strafvervolging in Nederland wegens een ander feit (c.q. andere feiten) dan het feit waarvoor thans de overlevering wordt verzocht, is de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, OLW niet van toepassing.
Ook overigens kan het feit dat in Nederland sprake is van een lopende strafvervolging geen grond opleveren voor weigering van de overlevering. De rechtbank verwijst naar artikel 36, eerste lid, van de OLW. Hierin is bepaald dat de beslissing omtrent de tijd en plaats van de feitelijke overlevering door de officier van justitie wordt aangehouden, indien en zolang tegen de opgeëiste persoon een strafrechtelijke vervolging in Nederland gaande is, of een door een Nederlandse rechter tegen hem gewezen strafvonnis nog geheel of ten dele voor tenuitvoerlegging vatbaar is. De beslissing over de feitelijke overlevering raakt de rechtbank echter niet in haar beoordeling over de toelaatbaarheid van de overlevering.
Het verweer wordt verworpen.

7.Detentieomstandigheden in Polen

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de overlevering dient te worden geweigerd omdat de omstandigheden in Poolse gevangenissen reeds langere tijd punt van discussie zijn. Uit meerdere onderzoeken blijkt dat sprake is van ernstige overbevolking in de gevangenissen. Daarnaast lijdt de opgeëiste persoon aan astma en vreest hij te zullen overlijden tijdens zijn verblijf in een Poolse gevangenis, aangezien hem daar niet de nodige zorg kan worden geboden en er door de overbevolking vechtpartijen kunnen ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de detentieomstandigheden in Polen geen grond opleveren voor weigering van de overlevering. De raadsvrouw en de opgeëiste persoon hebben geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit zou blijken dat de detentieomstandigheden in Poolse gevangenissen onder de maat zijn. Het enkele feit dat de opgeëiste persoon vreest dat zijn veiligheid en gezondheid in de Poolse gevangenissen niet gewaarborgd zullen zijn, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat de overlevering dient te worden geweigerd.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 27 maart 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:2134 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2018:2134)) merkt de rechtbank op dat zij al in eerdere uitspraken (onder andere op 24 mei 2016: ECLI:NL:RBAMS:2016:3081 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2016:3081)) is ingegaan op de detentieomstandigheden in Polen. In genoemde uitspraken heeft de rechtbank vastgesteld dat uit de beschikbare gegevens over de algemene detentieomstandigheden in Polen niet volgt dat sprake is van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Niet is gebleken van nieuwe objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden in Polen die aanleiding geven tot het wijzigen van dat oordeel. Ook de inhoud van een CPT-rapport van 25 juli 2018 (https://rm.coe.int/16808c7a91) [1] leidt niet tot een ander oordeel. Uit dit rapport blijkt onder meer dat gedetineerden in de vijf bezochte Poolse gevangenissen minimaal 3 m2
personal spacetot hun beschikking hebben. [2] In het rapport wordt verder opgemerkt dat er ten tijde van het bezoek van het CPT 73.997 gedetineerden in de gevangenissen verbleven, terwijl daar maximaal 79.362 gedetineerden konden worden gehuisvest. [3] Ten tijde van een bezoek van het CPT aan de Poolse gevangenissen in 2013 verbleven er 84.893 gedetineerden in de gevangenissen. Hieruit leidt de rechtbank af dat – anders dan de raadsvrouw stelt – op dit moment geen sprake is van overbevolking. Ook constateert het CPT in zijn rapport dat geweldsincidenten tussen gedetineerden in de bezochte gevangenissen niet vaak zijn voorgekomen. [4] Gevangenispersoneel heeft stappen ondernomen om dergelijke incidenten te voorkomen en – bij het ontstaan van incidenten – daar op een adequate manier op te reageren.
Niet is gebleken van gegevens over de detentieomstandigheden in Polen waaruit volgt dat personen met medische problemen een algemeen risico lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 Handvest.
Aan het op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 april 2016 in de zaken
Aranyosi en Căldăraru(ECLI:EU:2016:198) te hanteren toetsingskader dat ziet op het uitsluiten van het individuele risico voor de opgeëiste persoon, komt de rechtbank – gelet op het bovenstaande – niet toe.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de medische gesteldheid van de opgeëiste persoon ook overigens niet kan leiden tot weigering van de overlevering, maar een rol kan spelen bij de afweging of feitelijke overlevering (tijdelijk) achterwege zou moeten blijven. Als de rechtbank de overlevering toestaat, dan is het aan de officier van justitie om te beoordelen of de medische omstandigheden overeenkomstig artikel 35, derde lid, van de OLW tot uitstel van de feitelijke overlevering zouden moeten leiden.
Het verweer wordt verworpen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Tarnów(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. W.A.J.P. van den Reek, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en A.P. Sno, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 oktober 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.
2.Pagina 31 bij randnummer 59 van het rapport.
3.Pagina 31 bij randnummer 58.
4.Pagina 31 bij randnummer 61.