ECLI:NL:RBAMS:2023:2953

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
13/051299-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Polen

Op 9 mei 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat op 18 januari 2023 door het Circuit Court of Zielona Góra is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1992 en momenteel gedetineerd in Nederland, is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van twee jaar en zes maanden voor mishandeling en verkrachting. Tijdens de zitting op 25 april 2023 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn recht op rechtsbijstand besproken. De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon onvoldoende geïnformeerd zou zijn over de gevolgen van cassatie. De officier van justitie heeft echter gesteld dat de weigeringsgrond niet van toepassing is, aangezien de opgeëiste persoon in hoger beroep vertegenwoordigd was door een advocaat.

De rechtbank heeft vervolgens de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld, waarbij de raadsman heeft gewezen op mogelijke schendingen van mensenrechten. De rechtbank concludeert dat er geen algemeen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke behandeling in Poolse gevangenissen, en dat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat zijn individuele situatie anders is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/051299-23
Datum uitspraak: 9 mei 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 23 februari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 januari 2023 door de
Circuit Court of Zielona Góra (Sąd Okręgowy w Zielonej Góre), Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 april 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L.E. Mcgivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman mr. M. Kuipers, die waarneemt voor mr. H.N. Feenstra, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment of August 20, 2021, by the District Court of Wschowa,Polen,
met referentie II K 408/19
, upheld on March 29, 2022, by the Circuit Court of Zielona Góra,Polen, met referentie VII Ka 1162/21.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog twee jaar. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest van 29 maart 2022.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft bepleit dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat hoewel de opgeëiste persoon is gewezen op zijn recht om in cassatie te gaan, de opgeëiste persoon daarbij onvoldoende is ingelicht omtrent de gevolgen daarvan. Zo is de opgeëiste persoon geattendeerd op de kosten van de cassatieprocedure, zonder dat hij daarbij is geïnformeerd over de mogelijkheid van gesubsidieerde rechtsbijstand.
De officier van justitie heeft bepleit dat de overlevering moet worden toegestaan, nu de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich daartegen niet verzet. Volgens de officier van justitie is ten aanzien van de procedure in beroep de situatie als bedoeld in artikel 12, onder b, OLW van toepassing. Uit het EAB en de verklaring van de opgeëiste persoon blijkt dat de opgeëiste persoon op zitting in hoger beroep is vertegenwoordigd door een gemachtigd advocaat die daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd. Dat aan een eventuele daarop volgende cassatieprocedure kosten zijn verbonden, reden waarom de opgeëiste persoon volgens zijn verklaring daarvan heeft afgezien, levert geen weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW op.
De rechtbank overweegt als volgt. Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld (Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (
Tupikas), ECLI:EU:C:2017:628).
Nu de rechtbank niet kan vaststellen of in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld, zal zij beide procedures aan artikel 12 OLW toetsen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat heeft geleid tot het vonnis van 20 augustus 2021 (II K 408/19). De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is derhalve ten aanzien van dit vonnis niet van toepassing.
Ten aanzien van het arrest van 29 maart 2022 (VII Ka 1162/21), tot de tenuitvoerlegging waarvan het EAB strekt, stelt de rechtbank verder vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, maar dat hij is vertegenwoordigd door een door hem gemachtigde advocaat.
Uit het EAB blijkt namelijk in rubriek D onder c dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces, de opgeëiste persoon een zelf gekozen of van overheidswege toegewezen advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging op het proces te voeren, en de opgeëiste persoon op het proces ook daadwerkelijk door die advocaat is verdedigd.
Een en ander is overigens bevestigd door opgeëiste persoon, die op zitting – kortgezegd – heeft verklaard dat hij op de hoogte was van de procedure in hoger beroep, dat hij daarbij in overleg met de door hem gemachtigde advocaat niet op de zitting in hoger beroep aanwezig is geweest en dat hij heeft afgezien van zijn recht om in cassatie te gaan.
De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is derhalve niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Hoewel niet vermeld in de vertaling van het EAB, blijkt uit het originele EAB dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het tweede strafbare feit waarvoor de OP is veroordeeld aanwijst als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 27, te weten:
verkrachting.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het tweede strafbare feit waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld en waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het eerste strafbare feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het eerste strafbare feit levert naar Nederlands recht op:
mishandeling, terwijl het misdrijf is begaan tegen zijn echtgenoot
en
mishandeling, terwijl het misdrijf is begaan tegen zijn kind.

5.Artikel 11 OLW: Poolse detentieomstandigheden

De raadsman heeft bepleit dat overlevering op grond van artikel 11 OLW moet worden geweigerd, nu er voor de opgeëiste persoon sprake is van een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling indien hij wordt overgeleverd. Door de raadsman is daarbij gewezen op een nieuwsbericht waarin staat dat uit een rapport van het KMPT (
Krajowego Mechanizmu Prewencji Tortur) blijkt dat sprake is van martelingen in de gevangenis in Barczewo.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in Polen geen sprake is van een algemeen reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling in detentie, zodat de overlevering kan worden toegestaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij uitspraak van 2 maart 2023 [4] heeft de rechtbank eerder geoordeeld dat de omstandigheden die worden omschreven in het nieuwsbericht schokkend zijn, maar dat dit onvoldoende is om een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden in Poolse gevangenissen aan te nemen. Bij gebreke van een vertaling van het bedoelde rapport van het KMPT en een nadere toelichting over de status/objectiviteit van die organisatie, is dit eveneens onvoldoende om een algemeen gevaar aan te nemen ten aanzien van de gevangenis in Barczewo. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Circuit Court of Zielona Góra (Sąd Okręgowy w Zielonej Góre), Polen, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 9 mei 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (