ECLI:NL:RBAMS:2023:1189

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
13/752290-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en evenredigheid

Op 2 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Zielonej Górze in Polen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 9 januari 2023 en betreft een vrijheidsstraf van zes maanden voor diefstal door twee of meer verenigde personen. Tijdens de openbare zitting op 16 februari 2023 werd de opgeëiste persoon gehoord via een telehoorverbinding, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld.

De raadsman voerde verschillende verweren aan, waaronder de betwisting van de aanwezigheid van de opgeëiste persoon bij de zitting die tot het vonnis leidde, en de stelling dat de overlevering geweigerd moest worden vanwege verjaring en detentieomstandigheden in Polen. De rechtbank oordeelde dat de betwisting van de opgeëiste persoon onvoldoende was om aan de juistheid van de informatie in het EAB te twijfelen. Ook werd geoordeeld dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kon worden met een Nederlander, omdat hij niet had aangetoond dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland had gehad.

Wat betreft de detentieomstandigheden in Polen, oordeelde de rechtbank dat de informatie over mogelijke martelingen in de gevangenis in Barczewo niet voldoende was om aan te nemen dat er een algemeen reëel gevaar op onmenselijke behandeling bestond. De rechtbank concludeerde dat de overlevering niet onevenredig belastend was voor de opgeëiste persoon, ondanks zijn persoonlijke omstandigheden. Uiteindelijk werd de overlevering toegestaan, omdat aan de eisen van de Overleveringswet was voldaan en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752290-19
RK nummer: 23/83
Datum uitspraak: 2 maart 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 januari 2023 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 november 2019 door de
Sąd Okręgowy w Zielonej Górze/ Circuit Court of Zielona Góra(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1979,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 februari 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is via een telehoorverbinding gehoord en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T.J.N. Hameleers, advocaat te Roermond, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable judgement of June 4, 2013 by the District Court of Żagań(II K 233/13).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes maanden, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon betwist dat hij aanwezig is geweest bij de zitting die tot het vonnis heeft geleid. De aanvullende informatie van 31 januari 2023 roept vragen op, zoals naar welk adres de oproeping is gestuurd en wat de opgeëiste persoon dan ter zitting zou hebben verklaard. Daarom moeten er nadere vragen worden gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit en dient de zaak te worden aangehouden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de informatie in het EAB en de aanvullende informatie en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW daarom niet van toepassing is.
De rechtbank overweegt dat in het EAB en de aanvullende informatie van 31 januari 2023 staat dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De enkele betwisting van de opgeëiste persoon is onvoldoende aanleiding voor de rechtbank om aan deze informatie te twijfelen. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dan ook niet van toepassing. De rechtbank ziet geen aanleiding om nadere vragen te stellen en tot een aanhouding te beslissen. Het verweer slaagt niet.

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

5.Gelijkstelling en verjaring

De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander. Voorts moet de overlevering worden geweigerd nu het recht tot tenuitvoerlegging van de straf naar Nederlands recht is verjaard. Subsidiair moet de overlevering worden geweigerd en de straf worden overgenomen.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de opgeëiste persoon met de overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Daarom kan hij niet worden gelijkgesteld met een Nederlander. Het verweer van de raadsman wordt verworpen. Nu naar Nederlands recht geen rechtsmacht kon worden uitgeoefend, kan het beroep op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW ook niet slagen.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De raadsman heeft gewezen op een nieuwsbericht waarin staat dat uit een rapport van het KMPT (
Krajowego Mechanizmu Prewencji Tortur) blijkt dat sprake is van martelingen in de gevangenis in Barczewo. Daarom moet er een detentiegarantie komen dat de opgeëiste persoon niet in die gevangenis wordt geplaatst.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in Polen geen sprake is van een algemeen reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling in detentie.
De rechtbank overweegt dat de omstandigheden die worden omschreven in het nieuwsbericht schokkend zijn, maar dat dit onvoldoende is om een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden in Poolse gevangenissen aan te nemen. Bij gebreke van een vertaling van het bedoelde rapport van het KMPT en een nadere toelichting over de status/objectiviteit van die organisatie, is dit eveneens onvoldoende om een algemeen gevaar aan te nemen ten aanzien van de gevangenis in Barczewo. Daarbij komt dat het gezien de ligging van de gevangenis in Barczewo niet waarschijnlijk is dat de opgeëiste persoon daar zal worden gedetineerd. Het EAB is namelijk uitgevaardigd door de rechtbank in Zielona Góra, dat op ruime afstand aan de andere kant van Polen ligt. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

7.Evenredigheid

De raadsman heeft aangevoerd dat overlevering onevenredig belastend is voor de opgeëiste persoon. Het betreft namelijk een bagatelfeit dat lang geleden is gepleegd. De opgeëiste persoon heeft inmiddels een leven in Nederland opgebouwd.
De rechtbank overweegt in lijn met eerdere uitspraken van deze rechtbank dat voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid dient te worden gemaakt tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken.
Dat neemt niet weg dat overlevering in een concreet individueel geval onder omstandigheden onevenredig bezwarend kan zijn voor de opgeëiste persoon. Gelet op de stelselevenredigheid kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB echter slechts onder bijzondere omstandigheden slagen. Hoewel de rechtbank oog heeft voor de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon, is naar het oordeel van de rechtbank van zulke bijzondere omstandigheden in het onderhavige geval niet gebleken. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy w Zielonej Górze/ Circuit Court of Zielona Góra(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 maart 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.