ECLI:NL:RBAMS:2023:5310

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
C/13/708095 / HA ZA 22-1
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Collectieve actie tegen Apple wegens vermeend misbruik van machtspositie in de App Store

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 16 augustus 2023, wordt een collectieve actie behandeld die is ingesteld door drie stichtingen: Stichting Right to Consumer Justice (RCJ), Stichting Consumenten Competition Claims (CCC) en Stichting App Stores Claims (ASC) tegen verschillende entiteiten van het Apple-concern. De zaak betreft vermeend misbruik van machtspositie door Apple in de App Store, waarbij de stichtingen stellen dat Apple een dominante positie heeft op de markt voor de distributie van iOS-apps en in-app producten, en dat zij een te hoge commissie van 30% in rekening brengt aan ontwikkelaars en consumenten. De rechtbank behandelt in deze fase de ontvankelijkheid van de dagvaarding van CCC, die niet tijdig zou zijn ingediend, en de rechtsmacht van de Nederlandse rechter over de internationale gedaagden, Apple Inc. en Apple Ierland. De rechtbank oordeelt dat CCC niet ontvankelijk is, terwijl de rechtsmacht van de rechtbank over de vorderingen van RCJ en ASC wordt onderzocht. De rechtbank is voornemens prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) over de uitleg van Brussel I bis en de toepasselijkheid van het mededingingsrecht in deze context. De uitspraak benadrukt de complexiteit van collectieve acties en de noodzaak voor duidelijke rechtsmacht in internationale geschillen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer/rolnummer: C/13/708095 / HA ZA 22-1
(en C/13/715885 HA ZA 22-283 en C/13/716027 HA ZA 22-295)
Vonnis van 16 augustus 2023
in de zaak van
de stichting
STICHTING RIGHT TO CONSUMER JUSTICE,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
hierna te noemen: RCJ,
advocaat mr. C. Jeloschek te Amsterdam,
tegen
1. de vennootschap naar buitenlands recht
APPLE DISTRIBUTION INTERNATIONAL LTD.,
gevestigd te Cork, Ierland,
2. de vennootschap naar buitenlands recht
APPLE INC.,
gevestigd te Cupertino, Verenigde Staten van Amerika,
gedaagden,
advocaten mr. J.S. Kortmann en mr. B.M. Katan te Amsterdam,
en
de stichting
STICHTING CONSUMENTEN COMPETITION CLAIMS,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres op de voet van artikel 1018d Rv,
hierna te noemen: CCC,
advocaat mr. C.C.A. van Rest te Amsterdam,
tegen
de hiervoor genoemde gedaagden 1 en 2 en
3. de vennootschap naar buitenlands recht
APPLE OPERATIONS INTERNATIONAL LIMITED,
gevestigd te Cork, Ierland,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
APPLE HOLDING B.V.,
gevestigd te Bunnik,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
APPLE BENELUX B.V.,
gevestigd te Bunnik,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
APPLE RETAIL NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden,
advocaten mr. J.S. Kortmann en mr. B.M. Katan te Amsterdam.
en
de stichting
STICHTING APP STORES CLAIMS,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres op de voet van artikel 1018d Rv,
hierna te noemen: ASC,
advocaat mr. R. Meijer te Amsterdam,
tegen
de hiervoor genoemde gedaagden 1 en 2,
advocaten mr. J.S. Kortmann en mr. B.M. Katan te Amsterdam.
Gedaagden 1 en 2 worden hierna ook aangeduid als Apple Ierland en Apple Inc.; alle gedaagden samen ook Apple c.s. De term “Apple” wordt gebruikt als aanduiding van het Apple-concern.
Deze procedure is door RCJ ingestoken als een procedure volgens de Wet Afwikkeling Massaschade in Collectieve Actie (WAMCA). Vervolgens hebben CCC en ASC in deze procedure ook dagvaardingen uitgebracht jegens Apple Ierland en Apple Inc., en CCC daarnaast ook tegen gedaagden 3 t/m 6. Uit de WAMCA volgt dat dan sprake is van een (1) zaak waarin drie stichtingen vorderingen hebben ingesteld. Om administratieve redenen zijn voor de dagvaardingen namens CCC en ASC een apart zaak- en rolnummer (zijnde: C/13/715885 HA ZA 22-283 voor de dagvaarding van CCC en C/13/716027 HA ZA 22-295 voor de dagvaarding van ASC) toegekend.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van RCJ van 4 oktober 2021, met producties,
  • de rolbeslissing van 24 november 2021 en de daarin vermelde brieven,
  • de dagvaarding van CCC van 31 maart 2022, met producties,
  • de dagvaarding van ASC van 1 april 2022, met producties,
  • het tussenvonnis van 19 oktober 2022 (en de daarin genoemde stukken), waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • de akte uitlating ten behoeve van regiezitting van RCJ,
  • de akte uitlating tijdigheid dagvaarding van ASC,
  • de akte uitlating tijdigheid dagvaarding van CCC, met producties,
  • de akte inlichtingen ten behoeve van regiezitting van Apple c.s.,
  • de rolbeslissing van 15 februari 2023 en de daarin genoemde stukken,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 maart 2023 en de daarin genoemde stukken,
  • de brief van 4 mei 2023 zijdens Apple c.s. met opmerkingen bij het proces-verbaal,
  • de brief van 8 mei 2023 zijdens CCC met opmerkingen bij het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis over de drie in deze fase aan de orde zijnde onderwerpen: de tijdigheid van de dagvaarding van CCC, de rechtsmacht van deze rechtbank en welke wetgeving van collectieve actie van toepassing is, nader bepaald op heden.

2.In het kort: waar gaat deze zaak over?

2.1.
Deze zaak is een zogeheten collectieve actie. Daarin wil elk van de drie eisende stichtingen (RCJ, CCC en ASC) als belangenbehartiger opkomen voor gebruikers van softwareapplicaties die werken op een besturingssysteem (operating system) van Apple (iOS-apps of apps) die zij hebben gekocht in de App Store van Apple. RCJ komt daarnaast ook op voor ontwikkelaars (niet zijnde Apple) van verkochte iOS-apps. Dat zijn personen of bedrijven die iOS-apps hebben ontwikkeld die via de App Store zijn verkocht. Het gaat dus niet om gratis iOS-apps.
2.2.
Volgens de stichtingen heeft Apple een dominante positie op de markt voor distributie van iOS-apps, omdat gebruikers (en ontwikkelaars) van iOS-apps voor iPhone, iPad en iPod Touch zijn aangewezen op de App Store. Volgens de stichtingen heeft Apple misbruik van haar machtspositie gemaakt, onder meer door een te hoge provisie in rekening te brengen voor aankopen in de App Store. Volgens RCJ heeft Apple daarnaast aan verboden verticale prijsbinding gedaan.
2.3.
In deze eerste fase van de procedure gaat het nog niet om een inhoudelijke beoordeling van de verwijten die de stichtingen aan Apple maken. Eerst moet de rechtbank beslissen over een aantal procedurele vragen. Dat gaat dan in deze eerste fase om de volgende drie vragen:
- Heeft CCC haar dagvaarding op tijd uitgebracht?
- Heeft deze rechtbank rechtsmacht in deze internationale zaak om op de door de stichtingen ingestelde vorderingen te beslissen?
- Is het oude of het nieuwe collectieve actierecht van toepassing?
2.4.
In dit vonnis komt de rechtbank tot het oordeel dat één van de drie stichtingen, te weten CCC, niet ontvankelijk is. De rechtbank komt verder tot het oordeel dat zij nog geen beslissing kan geven over haar bevoegdheid in deze internationale zaak en dat zij daarover prejudiciële vragen gaat stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU).

3.De feiten

Apple

3.1.
Alle gedaagden maken deel uit van het Apple-concern. Apple is een wereldwijd opererende onderneming die onder meer computers, telefoons en iOS-apps ontwerpt, produceert en verkoopt.
3.2.
Apple Inc. is de in de Verenigde Staten van Amerika gevestigde moedermaatschappij en staat aan het hoofd van het Apple-concern. De overige gedaagden zijn (indirecte) dochterondernemingen van Apple Inc.
Apple-apparaten, iOS, de App Store en apps
3.3.
Apple is de producent van een reeks draagbare apparaten, zoals de iPhone, iPad en iPod Touch (hierna gezamenlijk aangeduid als Apple-apparaten of iOS-apparaten) waarop iOS-apps kunnen worden geïnstalleerd. Deze apparaten draaien op het door Apple ontworpen iOS-besturingssysteem (hierna: iOS). Voor de iPad heeft Apple vanaf 2019 een specifieke versie van iOS uitgebracht (iPadOS genaamd). In dit vonnis wordt onder iOS ook verstaan iPadOS.
3.4.
iOS is voorgeïnstalleerd op Apple-apparaten en wordt periodiek geüpdatet.
3.5.
De App Store is een door Apple ontwikkeld en beheerd online verkoopplatform van iOS-apps dat sinds 10 juli 2008 bestaat. Sinds 2009 is de App Store standaard geïnstalleerd op Apple-apparaten met nieuwe versies van iOS. In de App Store worden gratis apps aangeboden en apps waarvoor dient te worden betaald door de gebruiker. In sommige apps zijn (digitale) in-app producten beschikbaar. Een in-app product is een functie, dienst of product dat binnen een app kan worden ontgrendeld of gekocht, zoals abonnementen, speluitbreidingen en andere digitale producten. Betalingen in de App Store (voor betaalde apps of betaalde in-app producten) verlopen in beginsel via het in 2009 geïntroduceerde App Store betalingssysteem van Apple (door RCJ aangeduid als IAP(-mechanisme) en door ASC aangeduid als ASPPS; hierna aan te duiden als IAP).
3.6.
Na de introductie van de App Store kunnen op Apple-apparaten slechts apps worden gebruikt die beschikbaar zijn gesteld in de App Store. De apps die van andere bronnen worden gedownload werken niet, althans minder goed.
3.7.
Gebruikers van Apple-apparaten dienen voor het gebruik van de App Store een gebruikersprofiel (Apple ID) aan te maken. Voor gebruikers in de Europese Unie (EU) worden de gegevens van de Apple ID opgeslagen, beheerd en verwerkt door Apple Ierland.
3.8.
Op het gebruik van de App Store en aankopen die daarin worden gedaan, zijn de algemene voorwaarden Apple mediadiensten van Apple van toepassing. Daaruit blijkt dat voor Europese gebruikers, indien zij een aankoop in de App Store doen, Apple Ierland optreedt als vertegenwoordiger van de leverancier van de app. In de algemene voorwaarden Apple mediadiensten is verder een forum- en rechtskeuze opgenomen. In de Nederlandse versie luidt die:
“(…)
TOEPASSELIJK RECHT
(…)
Als u ingezetene bent van een lidstaat van de Europese Unie of van het Verenigd Koninkrijk, Zwitserland, Noorwegen of IJsland, zijn het toepasselijke recht en de bevoegde rechtbank het recht en de rechtbanken van het land waarin u uw normale woonplaats hebt.
(…)”
In de Engelstalige versie van deze algemene voorwaarden luidt het forum- en rechtskeuzebeding:
“ (…)
If you are a citizen of any European Union country or the United Kingdom, Switzerland, Norway or Iceland, the governing law and forum shall be the laws and courts of your usual place of residence.
(…) “
3.9.
Het aanbod van iOS-apps in de App Store kan per land verschillen. De App Store heeft een
storefrontdie op basis van de instellingen van de gebruiker wordt gebruikt en
country specificis. Wanneer een Nederlandse gebruiker met een Apple ID die het land/regio als Nederland specificeert, de App Store opent, gaat hij of zij standaard naar de Nederlandse
storefront(hierna: Nederlandse App Store). Een gebruiker kan in theorie deze
storefronthandmatig veranderen naar een buitenlandse versie, maar daartoe moeten meerdere stappen worden gezet, waaronder het opzeggen van abonnementen op apps.
3.10.
De iOS-apps in de App Store kunnen door Apple zijn ontwikkeld (
native apps) of door derden. Op de Apple-apparaten wordt standaard een aantal native apps geïnstalleerd. Waar hierna over apps of iOS-apps wordt gesproken, worden uitsluitend de door derden ontwikkelde apps bedoeld. Die derden zullen ontwikkelaars worden genoemd. Voor deze ontwikkelaars biedt de App Store de (enige) mogelijkheid om hun iOS-apps aan te bieden aan gebruikers. Daartoe sluiten zij een overeenkomst (Developer Program Licence Agreement of DPLA) met Apple Inc. De ontwikkelaar van een app is een jaarlijkse fee van USD 99,00 verschuldigd voor deelname aan Apple’s Developer Program.
3.11.
De kosten voor een betaalde app of een in-app product betaalt de gebruiker aan Apple. Het betaalde bedrag keert Apple vervolgens onder aftrek van provisie (ook wel: commissie) uit aan de ontwikkelaar. Die provisie bedraagt – behoudens een aantal uitzonderingen – 30% over wat de gebruiker betaald heeft voor de iOS-apps en in-app producten.
De Nederlandse Autoriteit Consument & Markt en de Europese Commissie
3.12.
De Nederlandse Autoriteit Consument & Markt (ACM) heeft een marktstudie uitgevoerd naar de app stores van onder meer Apple. In het hierover opgemaakte rapport van 11 april 2019 heeft de ACM onder meer geschreven:
“(…)
Bevindingen en aanbevelingen
De ACM heeft in deze marktstudie verscheidene signalen met betrekking tot de gedragingen van Apple en Google ontvangen. Gegeven de belangrijke positie van Apple en Google met de respectievelijke appstores en de publieke belangen die mogelijk in het geding zijn, ziet de ACM drie (type) gedragingen die om nader onderzoek vragen:
Ten eerste heeft de ACM aanwijzingen dat Apple en Google hun eigen apps mogelijk bevoordelen ten opzichte van apps van anderen. Ten tweede geven appaanbieders aan dat vergelijkbare apps in bepaalde gevallen verschillend behandeld worden. Ten derde heeft de ACM signalen ontvangen van appaanbieders dat Google en Apple niet transparant zijn in hun communicatie. (…) De ACM is van mening dat de gevonden problemen in deze marktstudie voldoende aanleiding geven voor vervolgonderzoek (…)”
3.13.
Naar aanleiding van de marktstudie is ACM een onderzoek gestart naar de vraag of Apple misbruik maakt van de positie die zij heeft verworven met de App Store. De ACM onderzoekt de voorwaarden die Apple hanteert voor de App Store voor ontwikkelaars die apps aanbieden die niet met apps van Apple concurreren, in het bijzonder op het gebied van online dating in Nederland.
3.14.
De Europese Commissie (EC) is op 16 juni 2020 ook een onderzoek gestart naar de mogelijke schending van het EU-mededingingsrecht door Apple. De EC onderzoekt of Apple belemmeringen opwerpt voor apps die wél direct concurreren met apps van Apple, zoals muziekstreamingapps.
3.15.
De ACM heeft in een besluit van 24 augustus 2021 een last onder dwangsom opgelegd aan Apple wegens misbruik van haar machtspositie, bestaande uit het opleggen van onredelijke voorwaarden aan datingapp-aanbieders.
3.16.
In een persbericht van de EC van 30 april 2021 staat dat de voorlopige bevindingen van de EC zijn dat Apple de mededinging heeft verstoord op de markt voor muziekstreamingapps en dat Apple haar dominante positie op die markt heeft misbruikt in de App Store. De voorlopige bevindingen van de EC hebben geresulteerd in een zogeheten
Statement of Objectionsvan de EC, waarop Apple kan reageren.
de stichtingen
RCJ
3.17.
RCJ is opgericht op 10 mei 2021.
3.18.
Artikel 2.1. van haar statuten luidt als volgt:
De stichting heeft ten doel het behartigen van de belangen van de Gedupeerden die het slachtoffer zijn geworden van Frauduleus of concurrentieverstorend gedrag, bedrijfsmisdrijven, consumentenfraude, farmaceutische fraude, antitrustgedrag, schendingen van intellectueel eigendom en beleggersfraude, waaronder begrepen maar niet beperkt tot:
(a) het vaststellen en het onderzoeken van de belangen van de Gedupeerden en het vertegenwoordigen van de Gedupeerden in juridische procedures binnen Nederland en in andere jurisdicties, zoals civiele, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke procedures, al naar gelang het geval;
(b) het wereldwijd behartigen van de belangen van de Gedupeerden in verband met de Claims;
(c) het verkrijgen en verdelen van financiële compensatie voor (een gedeelte van) de schade die de Gedupeerden stellen te hebben geleden;
(d) het behartigen van de collectieve belangen van Gedupeerden in juridische procedures binnen Nederland en in andere jurisdicties, zoals civiele, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke procedures, al naar gelang het geval;
e) al hetgeen met vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord;
een en ander voor zover dit door het bestuur opportuun wordt geacht.
3.19.
In de statuten van RCJ staat dat onder ‘Frauduleus of concurrentieverstorend gedrag’ en ‘Gedupeerden’ wordt verstaan:
- Frauduleus of concurrentieverstorend gedrag: elke frauduleuze, misleidende of oneerlijke handelspraktijk die verboden is volgens de wet, regelgeving of de wetgeving van de Europese Unie;
- Gedupeerden: (rechts)personen die het slachtoffer zijn geworden van concurrentieverstorend gedrag en/of markdominantie door de aankoop en het gebruikmaken van bedoelde producten, diensten, gedragingen en praktijken.
ASC
3.20.
ASC is opgericht op 27 oktober 2021.
3.21.
Artikel 3.1 van haar statuten luidt als volgt:
De Stichting heeft ten doel:
a. het behartigen van de belangen van de desbetreffende Gebruikers die schade lijden, schade dreigen te lijden en/of schade hebben geleden ten gevolge van het handelen of nalaten van een of meer Apple Entiteiten, Google Entiteiten en/of andere (derde) partijen die aanleiding geven tot een Claim;
b. het onderzoeken en vaststellen van de onrechtmatigheid en de directe dan wel indirecte aansprakelijkheid voor genoemde Claims en alle daaruit of anderszins voortvloeiende gevolgen ten aanzien van de gedragingen als hiervoor bedoeld in artikel 3.1 onder a;
c. het behartigen van de belangen van de desbetreffende Gebruikers in verband met een Vaststellingsovereenkomst waarvan de verbindendverklaring wordt verzocht aan het Gerechtshof krachtens de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (Wamca) en/of de Wet Collectieve Afwikkeling Massaschade (WCAM);
d. het verkrijgen en verdelen van financiële compensatie voor (een gedeelte van) de schade welke de desbetreffende Gebruikers stellen te hebben geleden, een en ander met inachtneming van een Vaststellingsovereenkomst;
e. het verrichten van al hetgeen verband houdt met het bepaalde in artikel 3.1 onder a tot en met artikel 3.1 onder d, dan wel daaraan dienstig kan zijn, een en ander in de ruimste zin van het woord.
3.22.
In de statuten van ASC staat dat de begrippen ‘Claims’ en ‘Gebruikers’ de volgende betekenis hebben:
Claims:
klachten, aanspraken en vorderingen van Gebruikers met betrekking tot vermeende schade die geleden is of zal worden geleden door de Gebruikers als gevolg van onder andere onrechtmatig handelen door (i) een of meer van de Apple Entiteiten, (ii) een of meer van de Google Entiteiten; en/of (iii) andere (derde) partijen, vanwege hun betrokkenheid (al dan niet door nalaten) bij de handelingen die onderwerp zijn van het onderzoek van de Stichting, waaronder misbruik van een economische machtspositie door bijvoorbeeld het hanteren van excessieve prijzen.
Gebruikers:
de persoon of rechtspersoon, al dan niet handelend in de uitoefening van een beroep of bedrijf, aan wie een bedrag in rekening is gebracht bij de aankoop via een App Store van betaalde apps en/of in-app aankopen, dan wel bij de afname via een App Store van andere goederen of diensten.
CCC
3.23.
CCC is opgericht op 10 maart 2022.
3.24.
Artikel 2 lid 1 van haar statuten luidt als volgt:
De stichting heeft ten doel het behartigen van de belangen van Gedupeerden met betrekking tot iedere vorm van benadeling die de Gedupeerden stellen te hebben geleden of te (zullen) lijden als gevolg van elke frauduleuze, misleidende of oneerlijke handelspraktijk die onrechtmatig is volgens de geldende regelgeving, waaronder – maar niet beperkt tot – een of meerdere schending(en) van het (Europese, Nederlandse dan wel buitenlandse) mededingingsrecht of het (Europese, Nederlandse dan wel buitenlandse) consumentenrecht. De stichting heeft tevens tot doel al hetgeen te doen dat met het voorstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord, waaronder begrepen maar niet beperkt tot:
a. het behartigen van de belangen van Gedupeerden in verband met een specifieke Claim;
b. het behartigen van de (collectieve) belangen van Gedupeerden en het vertegenwoordigen van Gedupeerden in juridische procedures binnen Nederland en in andere jurisdicties, zoals civiele, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke procedures, al naar gelang het geval;
c. het verkrijgen en verdelen van financiële compensatie voor (een gedeelte van) de schade die de Gedupeerden, waaronder Participanten, stellen te hebben geleden;
d. al hetgeen met vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord;
een en ander voor zover dit door het bestuur opportuun wordt geacht.
3.25.
In de statuten van CCC staat dat onder ‘Gedupeerden’ wordt verstaan:
alle natuurlijke personen of rechtspersonen, waaronder begrepen personen woonachtig in Nederland en de Europese Unie, die direct of indirect op welke manier dan ook geschaad of benadeeld zijn en belang hebben bij een of meerdere Claim(s).

4.De collectieve vorderingen

RCJ

4.1.
RCJ vordert, samengevat (de volledige vorderingen van RCJ zijn opgenomen in Bijlage 1 van dit vonnis) en uitvoerbaar bij voorraad:
dat zij als exclusieve belangenbehartiger op grond van de WAMCA wordt aangewezen;
verklaringen voor recht dat Apple Inc. en Apple Ierland ten aanzien van de Nederlandse App Store misbruik van hun machtspositie hebben gemaakt en in strijd met het mededingingsrecht hebben gehandeld, door een provisiebepaling van 30% te hanteren en ook door overige concurrentiebeperkende maatregelen te hanteren;
verklaringen voor recht dat Apple Inc. en Apple Ierland onrechtmatig hebben gehandeld jegens gebruikers en ontwikkelaars en dat ontwikkelaars onverschuldigd een te hoge provisie hebben betaald;
hoofdelijke veroordeling van Apple Inc. en Apple Ierland tot het betalen van een schadevergoeding aan consumenten en ontwikkelaars en een bedrag uit hoofde van onverschuldigde betaling aan ontwikkelaars, beide nader in deze procedure vast te stellen.
4.1.1.
RCJ stelt de belangen te vertegenwoordigen van:
alle particuliere en zakelijke eindgebruikers van betaalde iOS-apps en in-app producten, die vanaf 10 juli 2008 via de Nederlandse App Store aan de Nederlandse markt zijn aangeboden;
alle ontwikkelaars van iOS-apps, ongeacht hun plaats van vestiging, die betaalde iOS-apps, al dan niet samen met in-app producten, sinds 10 juli 2008 via de App Store aan de Nederlandse markt aanbieden en hebben aangeboden.
4.1.2.
RCJ legt aan haar vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag.
De twee overkoepelende verwijten aan Apple zijn:
dat Apple misbruik maakt van haar machtspositie (overtreding van artikel 102 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en artikel 24 Mededingingswet (Mw));
dat zij handelt in strijd met het kartelverbod (overtreding van artikel 101 VWEU).
4.1.3.
Het
misbruik van machtspositiebestaat uit meerdere elementen. Deze zijn allemaal het gevolg van het feit dat Apple met de App Store een exclusief distributiesysteem in het leven heeft geroepen. Apple heeft een dominante positie op de markt van distributiediensten voor iOS-apps en in-app producten. Apple staat sinds 10 juli 2008 op haar apparaten slechts die apps toe die via de App Store kunnen worden gedownload. Apple maakt het de ontwikkelaars onmogelijk om op andere wijze hun apps beschikbaar te stellen voor gebruikers van Apple-apparaten. Voor betaalde apps rekent Apple een provisie van 30%. Ditzelfde percentage brengt zij in rekening voor de aankoop van digitale in-app producten. De App Store is dus het enige distributiekanaal voor iOS-apps. Verder is het IAP het enige middel voor het betalen voor digitale in-app producten. De machtspositie van Apple en haar gedrag leiden tot een verstoring van de mededinging en gaan ten koste van zowel ontwikkelaars als gebruikers.
4.1.4.
Concreet is sprake van drie vormen van misbruik van machtspositie:
I. Apple hanteert een excessieve provisie van 30% die door de ontwikkelaars voor elke verkoop van hun iOS-app en/of in-app product in de App Store aan Apple moet worden afgedragen. Andere app stores verlangen een veel lagere commissie.
II. Apple hanteert sturingsregels. Op grond van die regels was het ontwikkelaars tot voor kort niet toegestaan om bij gebruikers aan te sturen op andere betaalinstrumenten dan IAP. Die regels maakten het effectief onmogelijk voor ontwikkelaars om hun in-app producten ook buiten de App Store aan te bieden.
III. Apple geeft haar eigen iOS-apps (de native apps) voorrang op die van concurrenten. Dat doet Apple op verschillende manieren, onder meer door het vooraf installeren van de native apps op iOS-apparaten, het hoger plaatsen van de native apps in de zoekresultaten van de App Store, het beperken van de functionaliteit van concurrerende iOS-apps en het beperken van de vrijheid van concurrenten om zelfstandig hun prijzen te bepalen.
4.1.5.
De hiervoor in het kader van misbruik van machtspositie beschreven gedragingen zijn eveneens aan te merken als een
inbreuk op het kartelverbodjegens de ontwikkelaars, omdat de aan hen opgelegde contractuele voorwaarden de mededinging merkbaar beperken. Daarnaast heeft Apple inbreuk gemaakt op het kartelverbod, omdat zij vaste prijscategorieën oplegt aan de ontwikkelaars. Daarmee is sprake van verticale prijsbinding in de zin van artikel 101 VWEU.
4.1.6.
Het machtsmisbruik in de vorm van het hanteren van excessieve provisies is een onrechtmatige daad tegenover gebruikers. Daarmee is immers sprake van oneerlijke concurrentie. Tegenover de ontwikkelaars is primair sprake van onverschuldigde betaling en subsidiair van onrechtmatige daad. RCJ komt op voor degenen die feitelijk de excessieve provisie hebben betaald. Op grond van het wettelijk bewijsvermoeden van artikel 6:193q Burgerlijk Wetboek (BW) is dat de afnemer/gebruiker. Indien Apple dit bewijsvermoeden weerlegt, is dat de ontwikkelaar. De schade bestaat in beide gevallen uit hetgeen door de gebruiker of ontwikkelaar te veel is betaald, te weten het verschil tussen de gehanteerde provisie van 30% en een redelijke provisie die Apple zonder misbruik van machtspositie had kunnen vragen. Dat verschil moet Apple terugbetalen, aldus RCJ.
4.1.7.
De andere twee vormen van machtsmisbruik (het hanteren van sturingsregels en het bevoordelen van de native apps) en de inbreuk op het kartelverbod kwalificeren zowel afzonderlijk als in onderling verband primair als een onrechtmatige daad jegens gebruikers en ontwikkelaars. Subsidiair kwalificeren die inbreuken op het mededingingsrecht als ongerechtvaardigde verrijking van Apple tegenover ontwikkelaars. Voor de ontwikkelaars bestaat de schade als gevolg van de andere twee vormen van machtsmisbruik (het hanteren van sturingsregels en het bevoordelen van de native apps) en de inbreuk op het kartelverbod tevens uit gederfde winst. De ontwikkelaars hebben namelijk minder inkomsten kunnen genereren doordat zij minder iOS-apps en in-app producten hebben kunnen verkopen door de gedragingen van Apple. De gederfde winst moet forfaitair worden begroot. Indien geen gederfde winst toewijsbaar is, wordt ten behoeve van de ontwikkelaars aanspraak gemaakt op vergoeding van kansschade. Voor de gebruikers bestaat de schade uit de verminderde gebruiksmogelijkheden van de app economie (verminderde keuze, minder aanbod, minder innovatie, beperkte vindbaarheid van iOS-apps), die het gevolg zijn van onder meer de beperkende werking van het lock-in systeem van Apple. De schade van de gebruikers moet forfaitair worden begroot, aldus nog steeds RCJ.
4.1.8.
Apple Ierland en Apple Inc. zijn gezamenlijk verantwoordelijk en aansprakelijk. Apple Ierland bedient de Europese markt als het gaat om het aanbieden van iOS-apps en in-app producten in de App Store. Dat aanbod is gebaseerd op de geografische locatie van de gebruiker. Daarmee richt Apple Ierland zich specifiek (ook) op de Nederlandse gebruikers. Blijkens de algemene voorwaarden wordt voor Nederlandse gebruikers met ‘Apple’ Apple Ierland bedoeld. Apple Inc. is het moederbedrijf van Apple Ierland.
4.1.9.
Op de standpunten van RCJ over de onderwerpen die in deze fase van de procedure aan de orde zijn wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
CCC
4.2.
CCC vordert, samengevat (de volledige vorderingen van CCC zijn opgenomen in Bijlage 2 van dit vonnis) en uitvoerbaar bij voorraad:
dat zij als exclusieve belangenbehartiger wordt aangewezen;
verklaringen voor recht dat Apple c.s. jegens de consumenten in strijd handelen met de artikelen 101 en 102 VWEU en de artikelen 6 en 24 Mw;
verklaringen voor recht dat Apple c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die de consumenten hebben geleden en lijden;
Apple c.s. te bevelen de onrechtmatige gedragingen te staken, op straffe van een dwangsom;
hoofdelijke veroordeling van Apple c.s. tot betaling van de schade van alle consumenten.
4.2.1.
CCC behartigt de belangen van consumenten die woonachtig zijn in de EU en die vanaf 1 september 2009 apps hebben gekocht in de App Store en/of in-app aankopen hebben gedaan met IAP.
4.2.2.
CCC legt aan haar vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag.
Apple maakt al meer dan een decennium misbruik van haar dominante positie in de markt voor app-distributie en betalingsverwerking op haar besturingssysteem iOS. Dit onrechtmatige gedrag vindt plaats sinds in elk geval 1 september 2009 en duurt nog steeds voort. Apple heeft op haar besturingssysteem iOS een gesloten ecosysteem gecreëerd waarbinnen iedere concurrentie met Apple onmogelijk is. Vanaf de creatie van de App Store in 2008 heeft Apple ontwikkelaars niet toegelaten om apps te distribueren op andere wijzen dan via de App Store. Op deze wijze creëert Apple een monopolie op de markt voor app distributie op iOS. Om apps te kunnen distribueren moeten ontwikkelaars een jaarlijkse fee betalen van USD 99,-. Bovendien moeten ontwikkelaars sinds september 2009 een commissie van 30% van de verkoopprijs van hun apps afdragen aan Apple. Ook heeft Apple vanaf september 2009 het gebruik van haar betalingssysteem verplicht gesteld voor ontwikkelaars. Op deze wijze creëert Apple eveneens een monopolie op de markt voor betalingsverwerking op iOS. Apple beperkt bovendien de vrijheid van ontwikkelaars om hun prijs te bepalen door het opleggen van bepaalde prijscategorieën. Uiteindelijk zijn de consumenten de dupe. Hun keuzevrijheid wordt beperkt en de excessieve prijzen worden aan hen doorberekend.
4.2.3.
Het gedrag van Apple is om vier redenen onrechtmatig.
Ten eerste zijn de voorwaarden die Apple aan ontwikkelaars oplegt onredelijk. Deze onredelijke voorwaarden vormen een schending van artikel 102(a) VWEU en artikel 24 Mw. Die onredelijke voorwaarden sluiten concurrentie uit waardoor Apple monopolieprijzen in rekening heeft kunnen brengen. Het gaat dan onder meer om de voorwaarden die een verbod inhouden op alternatieve app stores en betalingsverwerkers.
Ten tweede is sprake van koppelverkoop. De koppeling van de App Store als distributiedienst aan de betalingsverwerkingsdienst van Apple is in strijd met artikel 102(d) VWEU. Apple heeft haar machtspositie misbruikt in de app distributiemarkt op iOS door concurrentie uit te sluiten in de markt voor betalingsverwerking op iOS. Ook deze uitsluiting van concurrentie heeft geleid tot monopolieprijzen die Apple in rekening heeft gebracht. Ten derde zijn de monopolieprijzen ook op zichzelf in strijd met het verbod op misbruik van machtspositie. De prijzen die Apple hanteert voor app distributie en betalingsverwerking zijn excessief en vormen een schending van artikel 102(a) VWEU.
Ten vierde legt Apple specifieke prijscategorieën op voor de verkoop van apps via de App Store. Deze praktijk kwalificeert als illegale prijshandhaving (verticale prijsbinding) en is een schending van artikel 101 VWEU en artikel 6 Mw.
4.2.4.
Op de standpunten van CCC over de onderwerpen die in deze fase van de procedure aan de orde zijn wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
ASC
4.3.
ASC vordert, samengevat (de volledige vorderingen van ASC zijn opgenomen in Bijlage 3 van dit vonnis) en uitvoerbaar bij voorraad:
dat zij als exclusieve belangenbehartiger wordt aangewezen;
verklaringen voor recht dat Apple Inc. en Apple Ierland misbruik van hun machtspositie hebben gemaakt door (i) beperkende voorwaarden op te leggen die de ontwikkelaars van iOS-apps verplichten om iOS-apps uitsluitend via de App Store te distribueren, en vereisen dat aankopen via IAP worden gedaan; en (ii) door excessieve en oneerlijke prijzen in rekening te brengen in de vorm van de commissie;
verklaringen voor recht dat Apple Inc. en Apple Ierland onrechtmatig hebben gehandeld jegens de gebruikers;
Apple Inc. en Apple Ierland hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding.
4.3.1.
ASC stelt deze collectieve vordering in ten behoeve van alle particuliere en zakelijke gebruikers van iOS-apparaten die één of meer aankopen van een iOS-app of in-app product hebben gedaan in de Nederlandse versie van de App Store.
4.3.2.
ASC legt aan haar vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag.
Apple heeft misbruik gemaakt van haar economische machtspositie sinds de oprichting van de App Store op 10 juli 2008. Door misbruik te maken van haar economische machtspositie heeft Apple in strijd gehandeld met artikel 102 VWEU en artikel 24 Mw. Concreet gaat het daarbij kort gezegd om mededingingsbeperkende maatregelen van Apple met betrekking tot de distributie van iOS-apps en digitale producten die daarin of daarmee kunnen worden gekocht en het systeem dat het downloaden en het daaropvolgende gebruik van iOS-apps op iOS-apparaten omringt. Als gevolg van beperkende voorwaarden en technische beperkingen die zijn opgelegd door Apple, gelden binnen dat systeem de volgende voorwaarden:
a. iOS is het enige besturingssysteem dat op iOS-apparaten mag worden gebruikt;
b. iOS-apps kunnen alleen worden gedownload in de App Store;
c. betalingen voor aankopen in de App Store of voor in-app aankopen kunnen alleen worden gedaan met IAP;
d. Apple rekent over alle aankopen van apps en in-app producten een commissie, die grotendeels op 30% is vastgesteld.
Het effect van aan ontwikkelaars en gebruikers opgelegde contractuele en technische beperkingen is dat ontwikkelaars worden verplicht om iOS-apps uitsluitend via de App Store te distribueren. Door het opleggen van de beperkingen voor de distributie van iOS-apps binnen haar gesloten ecosysteem heeft Apple zich in staat gesteld om alle daadwerkelijke en potentiële concurrentie op de markt voor de distributie van iOS-apps buiten te sluiten. Verder vereisen de beperkingen van het betalingssysteem van Apple dat betalingen via het betalingsverwerkingssysteem van Apple verlopen. Het is ontwikkelaars niet toegestaan om diensten van concurrerende betalingsverwerkers in te schakelen. Daarmee is sprake van een exclusieve afnameverplichting die de mededinging verstoort.
Apple heeft dus een monopolie op zowel de distributie van iOS-apps aan gebruikers als op het leveren van betalingsverwerkingsdiensten voor een aankoop van een app of een in-app product.
4.3.3.
Verder hanteert Apple buitensporige en oneerlijke prijzen in de vorm van commissie. Ook dat is misbruik van machtspositie en in strijd met artikel 102 VWEU.
4.3.4.
Met haar inbreuken op het mededingingsrecht heeft Apple onrechtmatig gehandeld jegens gebruikers van iOS-apparaten die aankopen hebben gedaan in de Nederlandse versie van de App Store.
4.3.5.
Gebruikers van Apple-apparaten hebben als gevolg van het onrechtmatig handelen van Apple schade geleden. Zij hebben in de eerste plaats meer commissie betaald voor aankopen dan zij zouden hebben gedaan onder omstandigheden van normale en daadwerkelijke mededinging. Daarnaast hebben zij ook op andere wijze schade geleden, bijvoorbeeld in de vorm van hogere prijzen, minder keuze en minder innovatie.
4.3.6.
Het onrechtmatig handelen kan worden toegerekend aan Apple Inc. en Apple Ierland. Apple Inc. staat aan het hoofd van het Apple-concern en is in die hoedanigheid verantwoordelijk voor het bepalen van de voorwaarden waaronder ontwikkelaars apps in de App Store aan gebruikers mogen distribueren. Apple Ierland is aangewezen als commissionair; zij int namens ontwikkelaars de commissie bij gebruikers in Nederland. Daarmee geeft Apple Ierland uitvoering aan de mededingingsbeperkende maatregelen. Zij is bovendien (mede) verantwoordelijk voor de inrichting van de App Store en de verkoop van iOS-apps en in-app producten. Bovendien is Apple Ierland het aanspreekpunt voor alle consumenten in Nederland. Beide gedaagden zijn dus betrokken bij het inbreukmakend gedrag. Apple Inc. en Apple Ierland vormen ten slotte ook een economische eenheid en zijn mededingingsrechtelijk aan te merken als één onderneming.
4.3.7.
Subsidiair is sprake van ongerechtvaardigde verrijking van Apple ten koste van de gebruikers en moet de gevorderde schadevergoeding op die grond worden toegewezen, aldus nog steeds ASC.
4.3.8.
Op de standpunten van ASC over de onderwerpen die in deze fase van de procedure aan de orde zijn wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
Apple
4.4.
Apple c.s. heeft inhoudelijk nog niet van antwoord gediend, maar heeft zich al wel in algemene zin op het standpunt gesteld dat de verwijten van RCJ, CCC en ASC onterecht zijn. Op de standpunten van Apple c.s. over de onderwerpen die in deze fase van de procedure aan de orde zijn, wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
De beoordeling

5.De tijdigheid van de dagvaardingen van ASC en CCC

Inleiding

5.1.
RCJ heeft als eerste een dagvaarding uitgebracht waarin een collectieve vordering tegen Apple is ingesteld. Gelet op het bepaalde in artikel 1018d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet de rechtbank (ambtshalve) beoordelen of ASC en CCC hun dagvaardingen tijdig hebben uitgebracht ten opzichte van de eerder door RCJ uitgebrachte dagvaarding.
5.2.
Artikel 1018d Rv luidt als volgt, voor zover van belang:
Binnen drie maanden na de aantekening in het register als bedoeld in artikel 1018c, tweede lid, kan een rechtspersoon als bedoeld in artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek een collectieve vordering instellen voor dezelfde gebeurtenis of gebeurtenissen als waarop de collectieve vordering bedoeld in artikel 1018c, eerste lid, betrekking heeft, over gelijksoortige feitelijke en rechtsvragen, onder vermelding van de aantekening. De collectieve vordering wordt ingesteld bij dezelfde rechtbank als waar de eerder in het register aangetekende collectieve vordering is ingesteld. Artikel 1018c, eerste lid, is van toepassing.
De rechter kan de in het vorige lid bedoelde termijn met maximaal drie maanden verlengen indien binnen een maand na de aantekening een rechtspersoon als bedoeld in artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek ter griffie heeft laten aantekenen dat hij een collectieve vordering wil instellen voor dezelfde gebeurtenis of gebeurtenissen als waarop de collectieve vordering bedoeld in artikel 1018c, eerste lid, betrekking heeft, onder vermelding van de aantekening in het register, maar dat de termijn van drie maanden niet volstaat.
Voor de toepassing van het eerste Boek worden de overeenkomstig dit artikel ingestelde collectieve vorderingen na inschrijving op de rol gezamenlijk behandeld als een zaak. (…)
5.3.
In de wetsgeschiedenis [1] is over de mogelijkheid tot verlenging onder meer het volgende opgenomen:
“(…) Voorwaarde voor verlenging is dat een belangenorganisatie al wel heeft gemeld dat hij een collectieve vordering voor dezelfde gebeurtenis wil instellen, maar dat de termijn van drie maanden voor hem niet volstaat. Deze melding moet hij doen ter griffie binnen een maand na de aantekening in het register en onder vermelding van de aantekening. De termijn van drie maanden in lid 1 is gekozen om geïnteresseerde andere belangenorganisaties in staat te stellen om hun eigen collectieve vordering voor dezelfde gebeurtenis voor te bereiden en in te dienen. Het kan voorkomen dat vanwege de aard van de collectieve vordering of vanwege het samenwerkingsverband dat organisaties willen aangaan om een gezamenlijke collectieve vordering in te dienen ingevolge dit artikel, meer dan drie maanden nodig is om de collectieve vordering voldoende voor te bereiden en in te dienen. Voor die gevallen maakt lid 2 het mogelijk om de termijn te verlengen. Om te voorkomen dat de behandeling van de collectieve vordering onnodig veel vertraging oploopt, is een verlenging beperkt tot maximaal drie maanden. Als zich binnen een maand na de aantekening in het centrale register niemand heeft gemeld, is na drie maanden duidelijk of er andere collectieve vorderingen voor dezelfde gebeurtenis zijn ingesteld. Heeft zich binnen een maand na aantekening wel een belangenorganisatie gemeld met de mededeling dat de termijn van drie maanden niet volstaat, dan is na uiterlijk zes maanden na de aantekening duidelijk welke andere belangenorganisaties voor dezelfde gebeurtenis een collectieve vordering hebben ingesteld. In dat geval mag worden aangenomen dat er in elk geval één andere collectieve vordering is ingediend, namelijk die van de belangenorganisatie die om verlenging van de drie maanden termijn heeft verzocht. (…)”
5.4.
RCJ heeft haar dagvaarding op 4 oktober 2021 uitgebracht. Daarin heeft RCJ gesteld dat de gebeurtenissen waarop haar vorderingen betrekking hebben, worden bestreken door de WAMCA. Deze dagvaarding is diezelfde dag in het centraal register voor collectieve vorderingen aangetekend onder de naam “Collectieve vordering tegen Apple” [2] . Deze aantekening in het centraal register is vereist op grond van artikel 1018c lid 2 Rv.
5.5.
Uit de toepassing van artikel 1018d lid 1 Rv volgt dat de termijn voor andere belangenbehartigers om een collectieve vordering in te stellen op grond van dezelfde gebeurtenis(sen) als waarop de collectieve vordering van RCJ betrekking heeft, eindigde op 4 januari 2022.
5.6.
ASC heeft op 1 november 2021 de rechtbank verzocht de in artikel 1018d lid 1 Rv genoemde termijn van drie maanden te verlengen met drie maanden. Bij rolbeslissing van 24 november 2021 heeft de rechtbank, nadat RCJ, Apple Inc. en Apple Ierland zich over het verzoek van ASC hebben kunnen uitlaten, de in artikel 1018d lid 1 Rv bedoelde termijn van drie maanden met drie maanden verlengd tot 4 april 2022. Uit rechtsoverweging 3.9 van die rolbeslissing volgt dat dit uitstel is verleend aan ASC op grond van door haar gestelde feiten en omstandigheden over de juridische en feitelijke complexiteit van de materie van de (beoogde) collectieve vordering.
5.7.
ASC heeft op 1 april 2022 haar dagvaarding tegen Apple Inc. en Apple Ierland uitgebracht en deze laten aantekenen in het centraal register bij de “Collectieve vordering tegen Apple”. Tussen partijen bestaat er – terecht – geen discussie over dat ASC haar dagvaarding binnen de verlengde termijn en dus tijdig heeft uitgebracht en dat ASC in zoverre ontvankelijk is.
5.8.
CCC heeft op 31 maart 2022 haar dagvaarding uitgebracht. Ook deze dagvaarding is op 1 april 2022 aangetekend in het centraal register bij de “Collectieve vordering tegen Apple”. CCC heeft, behalve Apple Inc. en Apple Ierland, ook vier andere entiteiten van het Apple-concern gedagvaard (gedaagden 3 t/m 6).
5.9.
De omstandigheid dat CCC zelf geen verlenging van de in artikel 1018d lid 1 Rv bedoelde termijn heeft gevraagd, roept de vraag op of CCC haar dagvaarding tijdig heeft uitgebracht. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten.
Standpunten van partijen
5.10.
CCC heeft zich op het standpunt gesteld dat haar dagvaarding tijdig is uitgebracht. Daartoe heeft zij, kort gezegd, het volgende aangevoerd:
  • De termijn van artikel 1018d lid 1 Rv is niet aangevangen met de door RCJ ingestelde vorderingen, omdat RCJ als belangenorganisatie niet ontvankelijk is. Zo voldoet RCJ niet aan de (waarborg- en representativiteit)eisen die artikel 3:305a lid 1 en 2 BW stelt aan een belangenorganisatie.
  • De termijn van artikel 1018d lid 1 Rv is niet van toepassing voor de vorderingen van CCC, omdat de vorderingen van CCC betrekking hebben op andere gebeurtenissen en over andere feitelijke en rechtsvragen gaan dan de vorderingen van RCJ. CCC en RCJ vertegenwoordigen verschillende achterbannen – namelijk wat CCC betreft ook Europese consumenten buiten Nederland – en CCC heeft deels ook andere partijen gedagvaard dan RCJ. Verder zijn de vorderingen van CCC en de grondslagen daarvan anders dan die van RCJ. In dit verband beroept CCC zich ook op het recht op effectieve en efficiënte rechtsbescherming zoals neergelegd in onder meer artikel 47 Handvest EU. Doordat RCJ zegt primair op te komen voor ontwikkelaars, blokkeert zij in feite de vorderingen van consumenten en wordt consumenten de toegang tot de rechter verhinderd.
  • Een termijnverlenging als bedoeld in artikel 1018d lid 2 Rv heeft algemene werking, zodat het aan ASC verleende uitstel ook geldt voor andere belangenorganisaties zoals CCC. Verwezen wordt naar de Memorie van Toelichting bij artikel 1018d Rv. CCC heeft erop vertrouwd dat de verlengde termijn ook voor haar gold. Wanneer een termijn eenmaal is verlengd, is er geen reden om niet ook andere belangenorganisaties toe te laten. Geen van partijen wordt in haar belangen geschaad als ook andere belangenorganisaties van een verlengde termijn gebruik kunnen maken. Een restrictieve interpretatie van de werking van een termijnverlenging past verder niet in de deformaliseringstendens van het procesrecht.
Subsidiair verzoekt CCC de rechtbank om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad over de aanvang van de driemaandentermijn en voor wie een verlenging van die termijn geldt.
5.11.
RCJ heeft in overweging gegeven eerst te beslissen over de rechtsmacht en het toepasselijke actierecht en pas daarna te beoordelen of CCC onder het dan geldende actierecht tijdig haar dagvaarding heeft uitgebracht. Voor zover eerst over de tijdigheid van de dagvaarding van CCC wordt geoordeeld, stelt RCJ zich op het standpunt dat CCC niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat CCC niet zelf om een verlenging van de termijn heeft verzocht. CCC was gedurende de oorspronkelijke driemaandentermijn overigens ook nog niet opgericht. Daarbij verwijst RCJ naar een vergelijkbare beslissing van deze rechtbank van 22 juni 2022 in een andere zaak [3] . Verder betwist RCJ dat zíj niet ontvankelijk zou zijn. Daartoe voert RCJ aan dat de wet als enige initiële ontvankelijkheideis stelt dat zij haar dagvaarding tijdig inschrijft in het centraal register. Daar heeft RCJ aan voldaan. Haar ontvankelijkheid als belangenorganisatie op de voet van artikel 3:305a BW wordt pas in een latere fase van de procedure beoordeeld en die beoordeling heeft geen invloed op de aanvang van de termijn van artikel 1018d lid 1 Rv, aldus RCJ.
5.12.
ASC heeft zich op het standpunt gesteld dat CCC niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat CCC haar dagvaarding niet binnen de initiële driemaandentermijn heeft uitgebracht, CCC geen termijnverlenging heeft gevraagd en zij niet kan meeliften met de door ASC verkregen termijnverlenging. ASC heeft daartoe grotendeels dezelfde argumenten naar voren gebracht als RCJ.
5.13.
Volgens Apple c.s. moet eerst en vooraf worden beslist over de tijdigheid van de door CCC uitgebrachte dagvaarding. Apple c.s. heeft zich, net als ASC en RCJ, op het standpunt gesteld dat CCC niet ontvankelijk moet worden verklaard. Daartoe heeft zij grotendeels dezelfde argumenten naar voren gebracht als RCJ en ASC.
Beoordeling door de rechtbank
5.14.
De rechtbank is van oordeel dat over de tijdigheid van de door CCC uitgebrachte dagvaarding kan worden beslist zonder dat eerst wordt beoordeeld welk actierecht op de collectieve vorderingen van de stichtingen van toepassing is en zonder dat wordt beoordeeld of elke stichting aan de (inhoudelijke) ontvankelijkheidsvoorwaarden uit artikel 3:305a BW voldoet. Daartoe is het volgende redengevend.
5.15.
De vraag naar de positie van CCC dient te worden beantwoord aan de hand van de procesrechtelijke regels van de WAMCA (titel 14A van Boek III Rv). RCJ heeft immers de WAMCA-ingang gekozen door een dagvaarding op de voet van artikel 1018c Rv uit te brengen. CCC is RCJ daarin gevolgd. Deze keuze bepaalt in beginsel het voor de ingang van de procedure geldende regime. Met de WAMCA is immers een gedetailleerd procesrechtelijk systeem ingevoerd, gericht op collectieve afdoening, waarbij uit de kring van belangenorganisaties in beginsel een exclusieve belangenbehartiger wordt aangewezen. Daarvoor is een centraal register voor collectieve vorderingen in het leven geroepen en gelden bijzondere procedureregels met korte termijnen waarbinnen (relatief) snel duidelijk wordt wie betrokken zijn in de procedure en wat hun procesrechtelijke positie wordt. Als een belangenorganisatie zoals RCJ besluit een dagvaarding uit te brengen op de voet van de WAMCA en die overeenkomstig artikel 1018c lid 2 Rv aantekent in het centraal register, brengt dit ook mee dat (vooralsnog) de bijzondere procedure van de WAMCA gevolgd moet worden. Aan het voorgaande doet niet af het antwoord op de vraag of uiteindelijk de WAMCA op de in geding zijnde collectieve vorderingen daadwerkelijk van toepassing is of dat de vorderingen beoordeeld moeten worden op basis van artikel 3:305a (oud) BW. Uit de systematiek van de wet en de keuze van partijen om een procedure op grond van de WAMCA in te stellen, volgt namelijk dat voor de fase van het aanhangig maken van de collectieve vorderingen moet worden uitgegaan van de toepasselijkheid van onder meer de artikelen 1018c en 1018d Rv.
5.16.
Verder is de rechtbank van oordeel dat voor de aanvang van de termijn van artikel 1018d lid 1 Rv niet is vereist dat eerst wordt vastgesteld dat RCJ aan de in artikel 3:305a BW gestelde (inhoudelijke) ontvankelijkheidsvoorwaarden voldoet. Uit artikel 1018d lid 1 Rv volgt namelijk dat de daar genoemde termijn van drie maanden begint te lopen na aantekening van de eerste dagvaarding in het centraal register. Verder is in artikel 1018c lid 2 Rv bepaald dat alleen het niet tijdig indienen van de dagvaarding ter griffie en het niet tijdig aantekenen van de dagvaarding in het centraal register leidt tot het aanstonds niet ontvankelijk verklaren van de eisende partij. Andere gronden zijn daar niet genoemd. In navolging hiervan bepaalt artikel 1018c lid 3 Rv bovendien dat – behalve in het geval de eisende partij aanstonds niet ontvankelijk wordt verklaard overeenkomstig artikel 1018c lid 2 Rv – de zaak wordt aangehouden totdat een termijn van drie maanden na aantekening in het centraal register is verstreken. Het voorgaande betekent dat met het uitbrengen van de dagvaarding door RCJ, de (tijdige) aanlevering daarvan bij de griffie van de rechtbank en de (tijdige) aantekening van de dagvaarding in het centraal register de termijn van artikel 1018d lid 1 Rv is aangevangen. Uit de systematiek van de wet volgt daarmee ook dat de vraag of RCJ voldoet aan de ontvankelijkheidsvoorwaarden van artikel 3:305a BW pas later in de procedure aan de orde komt. De uitkomst van die latere beoordeling heeft geen invloed op de start van de in artikel 1018d lid 1 Rv bedoelde termijn bij aanvang van de procedure. Een andere benadering zou overigens ook tot een voor de praktijk onwerkbaar resultaat leiden.
5.17.
Vervolgens moet worden beoordeeld of CCC collectieve vorderingen heeft ingesteld voor dezelfde gebeurtenis(sen) en over gelijksoortige feitelijke en rechtsvragen als waarop de collectieve vorderingen van RCJ betrekking hebben. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. De verschillen in achterban, in gedaagde partijen en in een gering deel van de (grondslagen van de) vorderingen, waarop RCJ heeft gewezen, zijn van onvoldoende betekenis. Die verschillen nemen niet weg dat de gestelde gebeurtenis(sen) waarop de collectieve vorderingen van RCJ en CCC betrekking hebben en de daarmee gemoeide feitelijke en rechtsvragen in wezen hetzelfde zijn. Dit blijkt ook wel uit het feit dat CCC in haar dagvaarding heeft verwezen naar de door RCJ aanhangig gemaakte zaak en dat CCC haar vorderingen heeft gegrond op dezelfde feiten als door RCJ gesteld.
5.18.
Verder is de rechtbank van oordeel dat een termijnverlenging als bedoeld in artikel 1018d lid 2 Rv geen algemene werking heeft, zodat het aan ASC verleende uitstel niet eveneens geldt voor andere belangenorganisaties, zoals CCC. Daartoe is het volgende redengevend.
5.19.
Zodra een belangenorganisatie een dagvaarding op de voet van artikel 1018c lid 2 Rv inschrijft in het centraal register, dwingt de driemaandentermijn van artikel 1018d lid 1 Rv andere potentiële belangenorganisaties tot actie. Zij dienen in beginsel binnen die termijn te dagvaarden. Als die termijn niet volstaat, kunnen zij op de voet van artikel 1018d lid 2 Rv binnen één maand na de inschrijving verzoeken om verlenging. Die verlenging is niet vanzelfsprekend. De rechter beslist op basis van de aangevoerde argumenten van de reeds verschenen partijen (in dit geval de belangenorganisatie die om termijnverlenging verzoekt, de eerste belangenorganisatie en de gedaagden). De rechter heeft, gelet op het woord “kan” in artikel 1018d lid 2 Rv, een discretionaire bevoegdheid. Het gaat dus om een beslissing op verzoek van een specifieke partij tot het al dan niet verlengen van de termijn, die wordt genomen op grond van de dan bekende feiten en omstandigheden. Bij dit wettelijk systeem past niet dat (ook) een ten tijde van de beslissing nog niet in de procedure bekende (en in dit geval zelfs nog niet bestaande) belangenorganisatie zou mogen dagvaarden binnen de ten behoeve van een andere belangenorganisatie op de voet van artikel 1018d lid 2 Rv verlengde termijn. Die belangenorganisatie zou daarmee buiten elke rechterlijke toetsing om een verlengde termijn in de schoot geworpen krijgen. Daarmee zou bovendien afbreuk worden gedaan aan de in de WAMCA en de wetsgeschiedenis neergelegde gedachte dat binnen drie maanden na de aantekening in het centraal register bekend is welke andere belangenorganisaties hebben gedagvaard dan wel om een termijnverlenging hebben verzocht en dat na uiterlijk zes maanden bekend is welke van die laatste belangenorganisaties ook daadwerkelijk gedagvaard hebben.
5.20.
Uit de wetgeschiedenis kan, anders dan CCC heeft betoogd, niet worden opgemaakt dat het de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever is geweest om algemene werking aan een termijnverlenging toe te kennen. CCC heeft een beroep gedaan op de Memorie van Toelichting (zie r.o. 5.3). CCC verwijst naar de daarin gebruikte bewoordingen dat als ‘een belangenorganisatie’ – in dit geval ASC – zich heeft gemeld, ‘na uiterlijk zes maanden na de aantekening duidelijk [is] welke andere belangenorganisaties voor dezelfde gebeurtenis een collectieve vordering hebben ingesteld’ en dat ‘er in elk geval één andere collectieve vordering is ingediend, namelijk die van de belangenorganisatie die om verlenging van de drie maanden termijn heeft verzocht’. CCC duidt met name op het gebruik van enkelvoud en meervoud in deze passages.
5.21.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze letterlijke lezing niet de gevolgtrekking worden gemaakt dat in tegenstelling tot de hiervoor onder r.o. 5.19 gegeven motivering de verlengde termijn algemene werking heeft. De rechtbank begrijpt uit de aangehaalde bewoordingen slechts dat de wetgever opmerkt dat het mogelijk is dat meerdere belangenorganisaties een vordering kunnen instellen en verder dat in dat geval binnen zes maanden duidelijk is welke andere organisaties tevens een vordering hebben ingesteld. Dat zij alle kunnen meeliften op de verlenging die door één andere organisatie is aangevraagd, volgt niet uit de tekst van artikel 1018d lid 2 Rv. Voorts vermeldt de wetgeschiedenis dat een belangenorganisatie zich kan melden omdat hij een collectieve vordering wil instellen, maar dat de termijn van drie maanden
voor hemniet volstaat. Ook daaruit volgt dat de rechter die een verlenging van de termijn geeft, toetst of
dezebelangenorganisatie een verlengde termijn wordt gegund.
5.22.
Nu CCC geen verlenging heeft gevraagd, heeft zij haar dagvaarding te laat uitgebracht. Het gevolg daarvan is dat zij niet kan worden ontvangen in deze procedure. Het beroep van CCC op deformalisering en de door haar aangevoerde omstandigheid dat geen van partijen is geschaad door de termijnoverschrijding kunnen CCC niet baten. De termijnen in artikel 1018d Rv zijn ingevoerd mede met het oog op de rechtszekerheid. Met het systeem van de WAMCA verhoudt zich niet dat een uitzondering wordt gemaakt op de naleving van de wettelijke termijnen die gelden voor belangenorganisaties die onderdeel willen worden van een reeds lopende collectieve actie voor eenzelfde gebeurtenis. Van een belemmering van het recht op effectieve en efficiënte rechtsbescherming is, anders dan CCC heeft betoogd, in dit geval evenmin sprake. De in artikel 1018d Rv opgenomen termijnen zijn niet onredelijk kort, zodat niet kan worden gezegd dat door die termijnen de toegang tot de rechter wordt belemmerd.
5.23.
Ten slotte ziet de rechtbank geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad over de driemaandentermijn van artikel 1018d lid 1 Rv of de reikwijdte van de verlenging van die termijn. Er zijn, behalve de zaak waarin deze rechtbank op 22 juni 2022 al vonnis heeft gewezen, bij de rechtbank geen andere zaken bekend waarin de door CCC aan de orde gestelde vragen spelen. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 392 lid 1 onder a of b Rv, dat beantwoording rechtstreeks van belang moet zijn voor a) een veelheid aan vorderingsrechten die gegrond zijn op dezelfde of soortgelijke feiten en uit dezelfde of soortgelijke samenhangende oorzaken voortkomen, of b) voor de beslechting of beëindiging van talrijke andere uit soortgelijke feiten voortvloeiende geschillen, waarin dezelfde vraag zich voordoet. Anders dan CCC meent, is in dit verband niet van belang dat – naar zij stelt – sprake is van vorderingsrechten van tienduizenden consumenten die zich bij CCC hebben aangesloten. De door CCC opgeworpen vragen zijn van procedurele aard die CCC als belangenorganisatie raken, maar die niet de inhoudelijke beoordeling van de vorderingsrechten van haar achterban betreffen.
5.24.
Uit al het voorgaande vloeit voort dat CCC niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat zij haar dagvaarding niet binnen de wettelijke termijn van artikel 1018d lid 1 Rv heeft uitgebracht en ook niet om verlenging van die termijn heeft verzocht op de voet van artikel 1018d lid 2 Rv. Dit heeft ook tot gevolg dat gedaagden 3 t/m 6, die uitsluitend door CCC zijn gedagvaard, geen partij (meer) zijn in deze procedure.
6. De rechtsmacht van de Nederlandse rechter en relatieve bevoegdheid van deze rechtbank
Inleiding
6.1.
De gedaagden Apple Ierland en Apple Inc. zijn niet in Nederland gevestigd. RCJ en ASC komen op voor de belangen van zakelijke en particuliere gebruikers die aankopen hebben gedaan in de Nederlandse App Store. Daarnaast komt RCJ op voor de belangen van ontwikkelaars wereldwijd, ongeacht hun woon- of vestigingsplaats. Aangezien sprake is van internationale aspecten, moet de rechtbank beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is.
6.2.
Voor Apple Ierland, die is gevestigd in Ierland, moet de rechtbank haar bevoegdheid beoordelen aan de hand van de Verordening Brussel I bis [4] , omdat het geschil ten aanzien van Apple Ierland zowel materieel, formeel, als temporeel onder het toepassingsgebied van Brussel I bis valt.
6.3.
De bevoegdheid van deze rechtbank dient voor Apple Inc., die is gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika, bij gebrek aan een toepasselijk verdrag of een toepasselijke verordening, te worden bepaald aan de hand van de commune bevoegdheidsregels in Rv (artikelen 1 tot en met 14 Rv).
Toetsingskader Brussel I bis en Rv
6.4.
De bepalingen van Brussel I bis moeten autonoom worden uitgelegd in het licht van de ontstaansgeschiedenis, de doelstellingen en het systeem van de verordening en de rechtspraak van het HvJEU over Brussel I bis en de voorlopers [5] daarvan. De relevante arresten van het HvJEU worden hierna aangeduid bij hun (verkorte) naam met vindplaats in een voetnoot.
6.4.1.
In dit verband is van belang dat in overweging 15 van de considerans van Brussel I bis is bepaald dat de bevoegdheidsregels in hoge mate voorspelbaar moeten zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de gedaagde. In de verordening zijn ook bijzondere bevoegdheidsregels opgenomen volgens welke een gedaagde in bepaalde gevallen kan worden opgeroepen voor de gerechten van een andere lidstaat. Blijkens overweging 16 van de considerans zijn die alternatieve bevoegdheidsregels gebaseerd op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken. Het bestaan van een nauwe band moet zorgen voor rechtszekerheid en de mogelijkheid vermijden dat de gedaagde wordt opgeroepen voor een gerecht van een lidstaat dat door hem redelijkerwijs niet voorzienbaar was.
6.4.2.
Bij de invoering en latere wijzigingen van de artikelen 1 tot en met 14 Rv heeft de Nederlandse wetgever aansluiting gezocht bij, onder meer, de voorlopers van Brussel I bis. Bij de uitleg van de regels in Rv voor rechtsmacht in internationale zaken moet daarom in beginsel aansluiting worden gezocht bij de rechtspraak van het HvJEU over (de voorlopers van) Brussel I bis. Dit is alleen anders indien aannemelijk is dat de Nederlandse wetgever heeft beoogd om bij de inrichting van een commune regel af te wijken van de Unierechtelijke instrumenten of de uitleg daarvan door het HvJEU. [6]
6.4.3.
De rechter moet in het kader van de toetsing van zijn rechtsmacht op grond van Brussel I bis acht slaan op alle hem ter beschikking staande gegevens over de werkelijk tussen partijen bestaande rechtsverhouding, daaronder begrepen, in voorkomend geval, de betwistingen van verweerder. Het onderzoek naar de rechtsmacht mag dus niet plaatsvinden op basis van enkel de door de eiser/verzoeker gekozen grondslag van de vordering. De rechtszekerheid verlangt verder dat de nationale rechter zich gemakkelijk over zijn eigen bevoegdheid kan uitspreken, zonder dat hij de zaak ten gronde hoeft te onderzoeken [7] . Deze maatstaf geldt ook indien de Nederlandse rechter in het kader van de toepassing van de commune regels voor rechtsmacht, zoals neergelegd in Rv, onderzoekt of hem bevoegdheid toekomt. [8]
Standpunten van partijen
RCJ en ASC
6.5.
RCJ en ASC hebben gesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is van de ten behoeve van
gebruikersingestelde vorderingen tegen Apple Ierland en Apple Inc. kennis te nemen op de volgende twee gronden:
het forum van de woonplaats van de consument (artikelen 17 en 18 Brussel I bis);
de plaats waar het schadebrengende feit zich voordoet (artikel 7, punt 2, Brussel I bis, respectievelijk artikel 6 Rv).
6.6.
Daartoe hebben RCJ en ASC het volgende aangevoerd.
6.6.1.
Op grond van artikel 18 lid 1 (in samenhang met artikel 17 lid 1), Brussel I bis kunnen consumenten hun vordering tegen een contractuele wederpartij altijd instellen bij het gerecht van hun eigen woonplaats. RCJ en ASC komen (mede) op voor de belangen van consumenten. Die consumenten hebben een overeenkomst gesloten met Apple Ierland op het moment dat zij via de Nederlandse App Store een aankoop deden. Apple richt haar activiteiten met de App Store nadrukkelijk ook op de Nederlandse markt. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden van artikelen 17 en 18 Brussel I bis.
6.6.2.
Op grond van artikel 7, punt 2, Brussel I bis, respectievelijk artikel 6 Rv, kan een vordering worden ingesteld bij de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich voordoet. De plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis (het Handlungsort) is gelegen in Nederland, omdat het misbruik van machtspositie door Apple in Nederland ten uitvoer is gelegd door in de Nederlandse App Store onder meer een te hoge commissie in rekening te brengen. De plaats waar de schade is ingetreden (het Erfolgsort) is ook gelegen in Nederland, omdat het bij zuivere vermogensschade bij mededingingsrechtelijke inbreuken gaat om de plaats van de markt die is beïnvloed. Het is evident dat de Nederlandse markt is beïnvloed door het misbruik van machtspositie in de Nederlandse App Store.
6.6.3.
Over de relatieve bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam hebben RCJ en ASC aangevoerd dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat een substantieel deel van de achterban woonplaats heeft in het arrondissement Amsterdam en daar schade heeft geleden. Het Unierecht verhindert in de context van een collectieve actie niet dat de rechtbank Amsterdam bevoegdheid aanneemt voor de gehele groep gedupeerden, dat wil zeggen ook de gebruikers die elders in Nederland wonen. Een andere uitleg zou indruisen tegen de collectieve actie als instrument, de effectiviteit daarvan ondermijnen en niet proceseconomisch zijn, aldus steeds RCJ en ASC.
6.6.4.
Verder heeft RCJ gesteld dat, voor zover zij de belangen van
ontwikkelaarsbehartigt, de Nederlandse rechter bevoegd is op grond van – primair – de plaats van het schadebrengende feit. Subsidiair beroept RCJ zich op de samenhang tussen de vorderingen van de ontwikkelaars met de vorderingen van de consumenten en in dit verband op een analoge toepassing van artikel 8 Brussel I bis, respectievelijk artikel 7 Rv.
Apple
6.7.
Apple Ierland en Apple Inc. hebben zich op het standpunt gesteld dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om van de vorderingen van RCJ en ASC kennis te nemen.
6.7.1.
Over de positie van RCJ en ASC, voor zover zij optreden ten behoeve van
gebruikers, hebben Apple Ierland en Apple Inc. onder meer het volgende aangevoerd.
6.7.2.
RCJ en ASC kunnen zich niet beroepen op de artikelen 17 en 18 Brussel I bis, omdat het forum van de consument alleen kan worden ingeroepen door de consument zelf. RCJ en ASC treden als belangenbehartigers op en kunnen niet worden beschouwd als consument. Bovendien geldt dat alleen bevoegdheid bestaat voor in Amsterdam wonende consumenten, omdat artikel 18 Brussel I bis ook rechtstreeks de relatief bevoegde rechter aanwijst.
6.7.3.
RCJ en ASC kunnen geen beroep doen op artikel 7, punt 2, Brussel I bis of artikel 6 onder e Rv:
  • Het Handlungsort kan niet in Amsterdam worden gelokaliseerd. Er hebben geen specifieke gebeurtenissen plaatsgevonden die uitsluitend of in het bijzonder in Amsterdam of in Nederland hebben plaatsgevonden. De beweerde gebeurtenissen, de aankopen in de App Store, vinden immers over de hele wereld plaats.
  • Het Erfolgsort is naar zijn aard ongeschikt voor bevoegdheid in collectieve acties, omdat de plaats waar de schade is ingetreden enkel voor iedere beweerde benadeelde individueel kan worden vastgesteld. RCJ en ASC kunnen als stichtingen in een collectieve actie dus geen beroep doen op het Erfolgsort van de achterban.
  • Indien wel door de stichtingen heen zou kunnen worden gekeken geldt dat de gevorderde schade zuivere vermogensschade betreft. Zonder bijkomende, relevante omstandigheden, die er hier niet zijn, is de plaats waar zuivere vermogensschade is ingetreden niet een relevant aanknopingspunt ter bepaling van het Erfolgsort.
  • Verder geldt dat de rechtbank alleen bevoegd is voor zover RCJ en ASC opkomen voor personen van wie de schade in het arrondissement Amsterdam is te lokaliseren, omdat artikel 7, punt 2, Brussel I bis ook de relatief bevoegde rechter aanwijst. Nationale procesregels zoals artikel 107 Rv (over de relatieve bevoegdheid bij meer gedaagden) mogen dan niet worden gebruikt.
  • Op basis van de forumkeuzeclausule die Apple is overeengekomen met gebruikers is er uitsluitend bevoegdheid ten aanzien van vorderingen van gebruikers die in het arrondissement Amsterdam wonen.
6.7.4.
Ook met betrekking tot de
ontwikkelaarsvoor wie RCJ opkomt, hebben Apple Ierland en Apple Inc. aangevoerd dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is. RCJ kan volgens Apple Ierland en Apple Inc. geen beroep doen op artikel 7, punt 2, Brussel I bis of artikel 6 onder e Rv. Het Handlungsort ligt niet in Nederland. Op het Erfolgsort kan in een collectieve actie geen beroep worden gedaan en bovendien is zuivere vermogensschade onvoldoende als aanknopingspunt. Voorts geldt dat het Erfolgsort van ontwikkelaars die buiten Nederland wonen of gevestigd zijn, hoe dan ook niet in Nederland is gelegen.
RCJ kan evenmin een beroep doen op de bevoegdheidsgrond van samenhang, omdat de gedaagden niet zijn gevestigd in Amsterdam. Analoge toepassing van artikel 8 Brussel I bis of artikel 7 Rv is niet aan de orde, want een bundeling van vorderingen kan geen bevoegdheid creëren die er zonder bundeling niet is, aldus steeds Apple Ierland en Apple Inc.
Beoordeling door de rechtbank
6.8.
De hoofdregel van artikel 4 lid 1 Brussel I bis en artikel 2 Rv is dat de gerechten van de lidstaat waar de woon- of vestigingsplaats van de gedaagde is gelegen, bevoegd zijn over de zaak te oordelen. Zoals onder 6.1 reeds opgemerkt, zijn de gedaagden Apple Inc. en Apple Ierland niet in Nederland gevestigd. Onderzocht moet worden of de Nederlandse rechter op een andere grond rechtsmacht toekomt. Brussel I bis en Rv bevatten geen bijzondere regels voor de rechtsmacht in geval van collectieve acties, zodat de algemene regels van toepassing zijn. Uitgegaan moet worden van de (groepen van) (rechts)personen voor wier belangen de stichting of vereniging stelt op te komen. Dat betekent dat de rechtbank de vraag naar haar rechtsmacht en relatieve bevoegdheid in deze procedure, waarbij RCJ en ASC als eisende partijen optreden, beantwoordt met als uitgangspunt dat de (rechts)personen voor wier belangen RCJ en ASC stellen op te komen, zelf de betreffende rechtsvorderingen tegen de gedaagden zouden hebben ingesteld [9] , tenzij de aard van de specifieke bevoegdheidsgrond zich daartegen verzet.
6.9.
De rechtbank zal bij de beoordeling van de ingeroepen bevoegdheidsgronden onderscheid maken of wordt opgekomen voor de belangen van gebruikers (RCJ en ASC) of ontwikkelaars (RCJ). Hierna zal als eerste worden ingegaan op het forum van de consument. Daarop is door RCJ en ASC uitsluitend een beroep gedaan in relatie tot de belangen van gebruikers.
Het forum van de consument
6.10.
Artikel 18 lid 1 Brussel I bis bepaalt dat de rechtsvordering die door een consument wordt ingesteld, kan worden gebracht voor (onder meer) de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan die consument woonplaats heeft, ongeacht de woonplaats van de wederpartij (forum van de consument). Uit artikel 17 Brussel I bis volgt verder dat het daarbij moet gaan om één van de in artikel 17 lid 1 Brussel I bis omschreven consumentenovereenkomsten.
6.11.
Het toepassingsbereik van artikel 18 lid 1 Brussel I bis strekt zich in afwijking van de hoofdregel – zie het bepaalde in artikel 6 lid 1 Brussel I bis – ook uit tot verweerders die zijn gevestigd buiten de EU. Niet alleen ten aanzien van Apple Ierland, maar ook ten aanzien van Apple Inc. moet dus worden beoordeeld of RCJ en ASC een beroep kunnen doen op het bepaalde in artikel 18 lid 1 Brussel I bis.
6.12.
De bevoegdheidsregels van de artikelen 17 en 18 Brussel I bis beogen bescherming te bieden aan de consument, die – ten opzichte van een professionele wederpartij – als de economisch zwakkere en juridisch minder ervaren partij wordt beschouwd. Over vergelijkbare bepalingen in de voorlopers van Brussel I bis heeft het HvJEU geoordeeld dat de betreffende bevoegdheidsregels niet mogen worden uitgebreid tot personen die deze bescherming niet nodig hebben [10] . Het HvJEU heeft verder de volgende aanwijzingen gegeven. De bescherming geldt alleen indien de consument zelf partij is in een rechtsgeding met de professionele wederpartij [11] . Een partij die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf handelt en optreedt als cessionaris van de rechten van een particulier kan zich niet beroepen op de aan de consument toegekende bescherming [12] . Ook een vereniging voor consumentenbescherming die een collectieve verbodsvordering ten behoeve van consumenten instelt, kan zich niet op de bijzondere bevoegdheidsregels voor consumenten beroepen [13] .
6.13.
In zijn arrest Schrems [14] heeft het HvJEU opnieuw overwogen dat de bijzondere bevoegdheidsregels voor consumenten zijn ingegeven door het streven om de consument als de economisch zwakkere en juridisch minder ervaren contractspartij te beschermen. Deze bescherming van de consument is slechts aan de orde voor zover hij persoonlijk eiser of verweerder in een rechtsgeding is. Daarom is het forum van de consument niet van toepassing als de eiser in de procedure niet ook zelf partij is bij de consumentenovereenkomst. Dat is het geval bij cessie. De bijzondere bevoegdheidsregels voor consumenten zijn niet van toepassing indien en voor zover een consument rechten geldend wil maken die aan hem zijn overgedragen door andere consumenten, aldus steeds het HvJEU.
6.14.
In de door RCJ en ASC aangespannen collectieve actie zijn de consumenten (de particuliere gebruikers) voor wie RCJ en ASC stellen op te komen niet persoonlijk procespartij, maar worden hun belangen behartigd door de stichtingen, die door derden worden gefinancierd. RCJ en ASC zijn ook niet zelf partij bij de overeenkomsten tot het doen van aankopen in de App Store die consumenten zijn aangegaan. Gelet op de rechtspraak van het HvJEU kunnen RCJ en ASC aldus niet gebruik maken van de rechten in de zin van de artikelen 17 en 18 Brussel I bis van de consumenten, wier belangen RCJ en ASC behartigen. Daarom slaagt het beroep van RCJ en ASC op artikelen 17 en 18 Brussel I bis niet.
De plaats van het schadebrengende feit
6.15.
In artikel 7, aanhef en punt 2, Brussel I bis is bepaald dat ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad een partij die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat ook kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen. Artikel 6 onder e Rv bepaalt, in vergelijkbare zin, dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in zaken betreffende verbintenissen uit onrechtmatige daad, indien het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan of zich kan voordoen.
6.16.
Het HvJEU heeft in het arrest RH verduidelijkt dat artikel 7, aanhef en punt 2, Brussel I bis niet alleen de rechtsmacht bepaalt, maar in beginsel ook de relatieve bevoegdheid van de rechter. [15] Artikel 6 onder e Rv heeft niet een dergelijke dubbelfunctie. Die laatste bepaling wijst uitsluitend de rechtsmacht van de Nederlandse rechter aan. De relatieve bevoegdheid is geregeld in de artikelen 99 en verder Rv.
6.17.
Het is vaste rechtspraak van het HvJEU dat artikel 7, punt 2, Brussel I bis bevoegdheid van een gerecht schept op zowel de plaats waar de gebeurtenis heeft plaatsgevonden die de oorzaak is van de schade (Handlungsort) als de plaats waar de schade is ingetreden (Erfolgsort), zodat de eiser de keuze heeft de verweerder voor het gerecht van de ene dan wel de andere plaats op te roepen indien deze in verschillende jurisdicties zijn gelegen. [16]
6.18.
De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de vraag of en, zo ja, waar achtereenvolgens het Handlungsort en het Erfolgsort in relatie tot de vorderingen ten behoeve van de gebruikers kan worden gelokaliseerd. Daarna zal worden ingegaan op het Handlungsort en het Erfolgsort in relatie tot de vorderingen ten behoeve van de ontwikkelaars. Waar nodig zal onderscheid worden gemaakt al naar gelang een schending van artikel 101 VWEU dan wel een schending van artikel 102 VWEU aan de vorderingen ten grondslag is gelegd. Alhoewel voor bevoegdheid voldoende is dat óf het Handlungsort óf het Erfolgsort de rechtbank Amsterdam aanwijst, zullen voor de volledigheid beide besproken worden ten aanzien van de voorliggende vorderingen.
Handlungsort in relatie tot gebruikers
6.19.
Aan de vorderingen ten behoeve van de gebruikers leggen RCJ en ASC in de eerste plaats misbruik van machtspositie ten grondslag. Voor de vraag waar in een geval van misbruik van een economische machtspositie als bedoeld in
artikel 102 VWEUhet Handlungsort kan worden gelokaliseerd, is het arrest flyLAL-Lithuanian Airlines [17] (verder flyLAL genoemd) van belang.
6.20.
In dat arrest (punt 52-53) heeft het HvJEU overwogen dat de schadeveroorzakende gebeurtenis in het geval van misbruik van machtspositie berust op de tenuitvoerlegging van dat misbruik, dat wil zeggen op de handelingen die de onderneming met een machtspositie verricht om dat misbruik in de praktijk te brengen. In het arrest flyLAL ging het daarbij met name om het aanbieden en hanteren van afbraakprijzen op de betrokken markt. Indien het gaat om afzonderlijke gebeurtenissen die deel uitmaken van een gemeenschappelijke strategie en die gebeurtenissen tezamen bijdragen tot het intreden van de gestelde schade, moet worden vastgesteld welke gebeurtenis van bijzonder belang is voor de uitvoering van een dergelijke strategie.
6.21.
RCJ en ASC hebben zich op het standpunt gesteld dat het Handlungsort in Nederland is gelegen. Daartoe hebben zij het volgende aangevoerd. De verschillende vormen van machtsmisbruik zijn gepleegd in de Nederlandse App Store. De inbreukmakende handelingen van Apple, waaronder het in rekening brengen van excessieve commissies, hebben daarmee in Nederland plaatsgevonden. Dat de marktdefinitie in mededingingsrechtelijke termen wellicht (geografisch) breder is, is in dit verband niet relevant. Dat de App Store in feite een virtueel handelsplatform is, verandert niets aan de omstandigheid dat het misbruik in Nederland ten uitvoer is gelegd. Volgens het arrest eDate Advertising e.a. [18] (verder eDate genoemd) zijn meerdere aanknopingspunten voor het vaststellen van rechtsmacht mogelijk, aldus RCJ en ASC.
6.22.
Apple Ierland en Apple Inc. hebben zich op het standpunt gesteld dat het Handlungsort niet in Nederland kan worden gelokaliseerd. Daartoe betogen zij het volgende. RCJ en ASC verwijten Apple een overtreding van Europese mededingingsregels op een geografische markt die ruimer is dan Nederland. In Amsterdam (en ook in Nederland) heeft zich geen specifieke gebeurtenis voorgedaan die van bijzonder belang is geweest voor de aan Apple verweten inbreuken, aldus Apple Ierland en Apple Inc.
6.23.
De rechtbank moet vaststellen waar het gestelde misbruik van machtspositie ten uitvoer is gelegd. Als van belang zijnde handelingen zijn in het kader van de beoordeling van rechtsmacht aan te merken het door Apple in stand houden van een App Store die (met de Nederlandse
storefront) specifiek gericht is op de Nederlandse markt (de Nederlandse App Store) en het aanbieden van producten in die Nederlandse App Store tegen bepaalde (volgens RCJ en ASC excessieve) prijzen. Daarmee is voor de rechtbank voldoende sprake van de situatie dat (gesteld) misbruik van machtspositie (ook) ten uitvoer is gelegd
in Nederland. Daartoe geldt het volgende.
6.24.
De App Store is een online verkoopplatform. Uit het arrest eDate volgt dat een gelaedeerde een schadevordering voor op internet geplaatste content kan indienen bij onder meer de gerechten (i) van de lidstaat waar de uitgever van die content is gevestigd of het centrum van zijn belangen heeft – in dit geval de vestigingsplaats van Apple Ierland – maar ook (ii) van een lidstaat op het grondgebied waarvan de geplaatste content toegankelijk is of is geweest. Naar analogie heeft bij transacties via de App Store die wordt gevuld door of via Apple Ierland (i) een gerecht in Ierland rechtsmacht, maar ook (ii) de gerechten van lidstaten waar de iOS-apps worden aangeboden en kunnen worden gedownload. Dat in de App Store wereldwijd commissie in rekening wordt gebracht, en dat op die manier uiteindelijk de markt wereldwijd kan zijn beïnvloed, doet er niet aan af dat met de Nederlandse App Store ook sprake is van een Nederlandse markt. Bovendien volgt uit de rechtspraak van HvJEU inzake artikel 101 VWEU (kartelschade) dat als het gaat om schade als gevolg van een inbreuk die de mededinging op een (bijvoorbeeld de gehele EER) markt verstoort, de in artikel 7, punt 2, Brussel I bis bedoelde ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’ een individuele lidstaat als onderdeel van die grotere markt kan omvatten [19] . Anders gezegd: ook als de geografische markt waarop misbruik van machtspositie ten uitvoer wordt gelegd ruimer is dan Nederland, is de rechter in Nederland als onderdeel van die markt bevoegd. Dat het hier niet om kartelschade maar om een gesteld misbruik van een economische machtspositie gaat als bedoeld in artikel 102 VWEU, is onvoldoende reden om tot een andere uitkomst te komen. Het gaat in beide gevallen om schade als gevolg van inbreuk op de mededingingsregels. Tot slot voldoet deze uitkomst ook aan het principe van voorspelbaarheid [20] : met het inrichten van verschillende
storefronts, waaronder een die op de Nederlandse markt is gericht, heeft Apple zich bewust gericht op de Nederlandse markt zodat te voorzien was dat zij voor een rechter aldaar kon worden opgeroepen. De conclusie luidt aldus dat nu de beweerde misbruik van machtspositie ten uitvoer is gelegd in Nederland, een rechter in Nederland bevoegd zou moeten zijn.
6.25.
Met het vorenstaande is nog niet bepaald
welkerechter in Nederland bevoegd is. Nu het om een online platform gaat waarvan de Nederlandse App Store zich op een gehele lidstaat richt, is niet een duidelijk aanknopingspunt voorhanden waarom het geschil meer thuishoort bij de rechter van het ene arrondissement dan de rechter van het andere arrondissement. Daar komt bij dat de Apple-apparaten waarmee de aankopen worden gedaan (waarmee de apps worden gedownload), zich steeds op wisselende locaties kunnen bevinden. Ook dit levert geen bruikbaar aanknopingspunt op. Het aanwijzen van een bevoegde rechter in de lidstaat waar het vermeende misbruik van machtspositie ten uitvoer is gelegd, sluit echter wel aan bij de doelstellingen van nabijheid en voorspelbaarheid van de bevoegdheidsregels: die rechter is immers het best in staat om vorderingen tot schadevergoeding te onderzoeken en de marktdeelnemer (Apple) mag verwachten dat hij in die lidstaat voor de rechter kan worden opgeroepen. [21] Aangezien redelijke twijfel bestaat over het antwoord op de vraag of de rechtbank Amsterdam in deze situatie bevoegd is, is de rechtbank voornemens hierover prejudiciële vragen te stellen aan het HvJEU.
6.26.
Aan de vorderingen ten behoeve van de gebruikers heeft (uitsluitend) RCJ in de tweede plaats een schending van
artikel 101 VWEU, het kartelverbod, ten grondslag gelegd. Die schending baseert zij op dezelfde gedragingen als het misbruik van machtspositie. De gedragingen van Apple beperken de mededinging merkbaar. Apple heeft inbreuk gemaakt op het kartelverbod, omdat zij vaste prijscategorieën oplegt aan de ontwikkelaars en daarmee de gebruikers daaraan gebonden zijn. Daarmee is sprake van verticale prijsbinding in de zin van artikel 101 VWEU, aldus RCJ.
6.27.
Voor de vraag waar in geval van een gestelde schending van artikel 101 VWEU het Handlungsort kan worden gelokaliseerd, zijn de arresten van het HvJEU in CDC Hydrogen Peroxide [22] (verder CDC genoemd) en opnieuw flyLAL [23] van belang. Uit die arresten volgt dat het maken van kartelafspraken een schadeveroorzakende gebeurtenis is en dat de plaats waar de kartelafspraken tot stand zijn gekomen moet worden aangewezen als de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis. Het HvJEU heeft verder geoordeeld dat als de kartelafspraken niet op één plaats tot stand zijn gekomen een concrete gebeurtenis moet worden aangeduid waarbij of de mededingingsregeling definitief tot stand is gekomen, ofwel een regeling is getroffen die voor zich alleen de schadebrengende gebeurtenis is voor de beweerdelijk toegebrachte schade.
6.28.
RCJ heeft geen feiten omtrent een dergelijke concrete gebeurtenis gesteld op basis waarvan een Handlungsort ten aanzien van de gebruikers en in relatie tot een schending van het kartelverbod kan worden aangewezen. Dit is ook niet anderszins gebleken. Daarmee moet worden vastgesteld dat de Nederlandse rechter niet op deze grondslag rechtsmacht heeft voor vorderingen ten behoeve van gebruikers op grond van een gestelde schending van artikel 101 VWEU.
Erfolgsort van gebruikers
6.29.
Partijen verschillen erover van mening of het Erfolgsort (de plaats waar de schade is ingetreden) voor de gebruikers van wie RCJ en ASC de belangen behartigen in Nederland is gelegen.
6.30.
In dit verband hebben Apple Ierland en Apple Inc. in de eerste plaats betoogd dat een belangenorganisatie in een collectieve actie geen beroep kan doen op het Erfolgsort van haar achterban. De rechtbank verwerpt dit betoog. Weliswaar moet de plaats van het schadebrengende feit voor elke schadevordering worden bepaald [24] , ongeacht een eventuele overdracht of bundeling ervan, maar dat hoeft er niet aan in de weg te staan dat in een collectieve procedure wordt vastgesteld wat die plaats is voor de leden van de achterban, voor zover dat nodig is. Uit de arresten ÖFAB [25] en CDC [26] volgt dat de overdracht van vorderingen niets wijzigt aan de voorwaarden voor bevoegdheid. Dat een organisatie als bedoeld in artikel 3:305a BW (oud) een beroep kan doen op het Erfolgsort van haar statutaire achterban werd evenmin in twijfel getrokken door de A-G bij het HvJEU in zijn conclusie in de zaak Vereniging van Effectenbezitters [27] ; het HvJEU gaat hier in zijn uitspraak [28] niet op in.
6.31.
De plaats van het intreden van de schade is de plaats waar de beweerde schade zich concreet voordoet. Dat begrip kan niet zo ruim worden uitgelegd dat het iedere plaats omvat waar de schadelijke gevolgen voelbaar zijn van een feit dat reeds elders daadwerkelijk ingetreden schade heeft veroorzaakt. Het moet gaan om de aanvankelijke schade, die rechtstreeks het gevolg is van de causale gebeurtenis, en niet om latere schadelijke gevolgen. [29]
6.32.
De schade van de gebruikers bestaat volgens RCJ en ASC met name eruit dat de gebruikers te veel hebben betaald voor aankopen in de App Store (zowel apps als in-app producten). Die eventueel te hoge prijs moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als aanvankelijke en directe schade. Daarmee is sprake van schade als bedoeld in artikel 7, punt 2, Brussel I bis, respectievelijk artikel 6 onder e Rv. [30]
6.33.
De aan Apple Ierland en Apple Inc. gemaakte verwijten spitsen zich toe op misbruik van een economische machtspositie (overtreding van artikel 102 VWEU). Daarnaast baseert RCJ zich op schending van artikel 101. Bij het bepalen van het Erfolgsort is dit onderscheid tussen artikelen 101 en 102 VWEU niet van belang, nu het steeds gaat om de plaats waar de schade (als gevolg van de mededingingsbeperkende gedragingen) is ingetreden. Wat hierna volgt, ziet dus op een mogelijke schending van artikelen 101 en 102 VWEU.
6.34.
Voor de vraag waar het Erfolgsort kan worden gelokaliseerd, is opnieuw het arrest flyLAL [31] van belang. In dat arrest (punt 40-43) heeft het HvJEU overwogen dat, wanneer de markt die wordt beïnvloed door de mededingingsbeperkende gedragingen zich bevindt in de lidstaat op het grondgebied waarvan de gestelde schade zich zou hebben voorgedaan, de plaats waar de schade is ingetreden, moet worden geacht zich in die lidstaat te bevinden. Deze oplossing beantwoordt aan de doelstellingen van nabijheid en voorspelbaarheid van de bevoegdheidsregels, aangezien (i) de rechterlijke instanties van de lidstaat waar de betrokken markt zich bevindt, het best in staat zijn om dergelijke vorderingen tot schadevergoeding te onderzoeken, en (ii) een marktdeelnemer die zich schuldig maakt aan concurrentiebeperkende gedragingen redelijkerwijs mag verwachten te zullen worden vervolgd voor de rechterlijke instanties van de plaats waar zijn gedragingen de regels van gezonde mededinging hebben verstoord. Het HvJEU heeft er daarbij ook op gewezen dat een dergelijke vaststelling van de plaats waar de schade is ingetreden in overeenstemming is met de in Rome II [32] neergelegde regel dat op een schadevordering in verband met een mededingingsbeperkende handeling het recht van toepassing is van het land waar de markt (waarschijnlijk) wordt beïnvloed. In de zaak flyLAL bestond de gestelde schade onder meer uit inkomstenderving (omzetverlies). Het HvJEU oordeelde dat dergelijke schade is ingetreden op de plaats van de markt die door de mededingingsbeperkende gedragingen is beïnvloed en waarop de gedupeerde stelt dat verlies te hebben geleden. Uit het arrest Verein für Konsumenteninformation [33] volgt verder dat bij aankoop van in dat geval een voertuig met gebrekkige software geen sprake is van zuivere vermogensschade (bijvoorbeeld beleggingsschade) maar van materiële schade door betaling van een vermeend te hoge koopprijs. Die schade treedt in bij en op de plaats van aankoop van een dergelijk voertuig. Van zuivere vermogensschade is alleen sprake als het financiële schade betreft zonder enig verband met een materieel goed. Dat is bij aankoop van een iOS app of in-app product tegen een te hoge prijs niet het geval. De stellingen met betrekking tot bijkomende omstandigheden bij zuivere vermogensschade die Apple heeft aangevoerd, kunnen dus verder buiten beschouwing worden gelaten.
6.35.
Toepassing van deze uitgangspunten leidt ertoe dat het Erfolgsort wat betreft de meeste gebruikers voor wie RCJ en ASC opkomen, is gelegen in Nederland. Daartoe is het volgende redengevend. Zoals in r.o. 6.23 reeds overwogen, gaat het bij de Nederlandse App Store om een online verkoopplatform waarmee Apple zich specifiek op de Nederlandse markt richt en waar (volgens RCJ en ASC) te hoge commissies worden gerekend. Daarmee is (ook) sprake van een Nederlandse markt die wordt beïnvloed door de gestelde mededingingsbeperkende gedragingen. Verder is onbetwist dat het merendeel van de gebruikers die aankopen in de Nederlandse App Store heeft gedaan, in Nederland woont of gevestigd is en dat zij die aankopen hebben betaald via Nederlandse bankrekeningen. De beweerde schade van gebruikers die in Nederland wonen of gevestigd zijn, wordt dan ook
in Nederlandgeleden. Voor die groep gebruikers bevindt het Erfolgsort zich dus in Nederland.
6.36.
Uit het bovenstaande volgt dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 7, punt 2, Brussel I bis, respectievelijk artikel 6 onder e Rv, rechtsmacht toekomt om kennis te nemen van de vorderingen van RCJ en ASC, voor zover deze zijn ingesteld ten behoeve van in Nederland wonende of gevestigde gebruikers.
6.37.
Vervolgens moet nog de bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam worden beoordeeld.
6.38.
In het arrest RH [34] is in het kader van een gestelde schadevordering wegens overtreding van artikel 101 VWEU geoordeeld dat artikel 7, punt 2, van Brussel I bis zowel de internationale als de relatieve bevoegdheid rechtstreeks en onmiddellijk toekent aan het gerecht van de plaats waar de schade is ingetreden. In genoemd arrest is geoordeeld dat de rechter van de plaats van aankoop van een zaak bevoegd is om kennis te nemen van de vordering tot schadevergoeding. In het geval van aankopen op verschillende plaatsen is bevoegd de rechter van de plaats van de zetel van de benadeelde.
6.39.
Voor een aankoop in de App Store, een online platform, is het naar zijn aard lastig om een
plaats van aankoopte bepalen als hier bedoeld. Juist omdat de Apple-apparaten mobiele apparaten zijn, kan overal een iOS app worden gedownload of een in-app product worden gekocht. RCJ en ASC hebben geen specifieke plaats in Nederland aangewezen die hiervoor in aanmerking zou kunnen komen. Wel kan in dit geval aangeknoopt worden bij de zetel (of: woon- of verblijfplaats) van de gebruikers. Dat past in de hiervoor genoemde overweging van het HvJEU als op verschillende plaatsen aankopen hebben plaatsgevonden en in de uitspraken die zien op kartelschade. [35] De rechtbank Amsterdam is gelet hierop in elk geval bevoegd voor de gebruikers die in het arrondissement Amsterdam wonen of zijn gevestigd, omdat de gestelde schade voor hen in het arrondissement Amsterdam is ingetreden. Ten aanzien van Apple Ierland is dat op basis van artikel 7, punt 2, Brussel I bis, ten aanzien van Apple Inc. op basis van artikel 102 Rv.
6.40.
Voor de elders in Nederland wonende of gevestigde gebruikers is niet zonder meer duidelijk of de rechtbank Amsterdam bevoegd is. Hiervoor is het arrest RH al aan de orde geweest met als uitgangpunt dat artikel 7, punt 2, van Brussel I bis zowel de internationale als de relatieve bevoegdheid rechtstreeks en onmiddellijk toekent aan het gerecht van de plaats waar de schade is ingetreden. In onderhavige zaak gaat het om een collectieve actie waarbij als gevolg van aankopen via een online platform de plaats van aankoop geen hanteerbaar aanknopingspunt oplevert en aangesloten zou moeten worden bij de zetel van de gelaedeerde. Dit heeft tot gevolg dat in potentie rechters in elf verschillende arrondissementen binnen Nederland bevoegd zijn om zich te buigen over de vraag of sprake is van misbruik van machtspositie van Apple voor verkopen via de Nederlandse App Store. Dit komt de proceseconomie en de doelmatigheid niet ten goede en verhoudt zich niet met een van de andere uitgangspunten van Brussel I bis: met het oog op harmonische rechtsbedeling moeten parallel lopende processen zoveel mogelijk worden beperkt en moet worden voorkomen dat in verschillende lidstaten onverenigbare beslissingen worden gegeven. Als Brussel I bis beoogt te voorkomen dat in verschillende lidstaten parallelle procedures worden gevoerd, dan lijkt dat a fortiori te moeten gelden voor parallelle procedures binnen één lidstaat. Verder wordt gewezen op overwegingen 2, 7, 8 en 9 van de Richtlijn betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten [36] (verder: de Richtlijn genoemd). Daarin wordt beschreven dat de Richtlijn beoogt effectieve middelen ter handhaving van het Unierecht inzake consumentenbescherming te bieden. Verder wordt het streven om ten minste één doelmatig en doeltreffend procedureel mechanisme voor representatieve vorderingen beschikbaar te hebben voor consumenten in elke lidstaat, die een doeltreffende en efficiënte manier moet bieden om de collectieve belangen van consumenten te beschermen. Ook in dit verband bestaat redelijke twijfel of de aanwijzing uit het arrest RH op gelijke wijze kan worden toegepast in geval van een collectieve actie bij een gestelde inbreuk op het mededingingsrecht bij online aangeboden producten. Binnen Nederland bestaan interne verwijzingsregels die verwijzing naar een andere rechter mogelijk maken in situaties als hier aan de orde, maar of deze regels toepasbaar zijn naast artikel 7, punt 2, van Brussel I bis is niet duidelijk. Over de vraag of in onderhavige zaak artikel 7, punt 2, van Brussel I bis aldus meebrengt dat rechtbank Amsterdam ook bevoegdheid heeft ten aanzien van de gebruikers met zetel buiten het arrondissement Amsterdam (maar binnen Nederland) bestaat redelijke twijfel, zodat de rechtbank voornemens is hierover prejudiciële vragen te stellen aan het HvJEU. In dit verband wordt nog gewezen op het voornemen van hof Amsterdam om in twee zaken prejudiciële vragen te stellen over de ruimte voor interne verwijzingsregels bij toepassing van artikel 8, punt 2, van Brussel I bis [37] .
Forumkeuze voor de gebruikers
6.41.
Apple Inc. en Apple Ierland hebben verder betoogd dat RCJ en ASC ten behoeve van de gebruikers geen beroep op de plaats van het schadebrengende feit kunnen doen vanwege de forumkeuzeclausule in de algemene voorwaarden Apple mediadiensten.
6.42.
Vooropgesteld wordt dat er verschil bestaat tussen de Nederlandstalige en Engelstalige versie van de forumkeuzeclausule waarnaar partijen verwijzen (zie r.o. 3.8). Als gevolg daarvan kan onduidelijkheid bestaan of de forumkeuzeclausule de
rechter van het landwaarin de gebruiker zijn normale woonplaats heeft aanwijst (de Nederlandstalige versie, waarmee de relatieve competentie niet beslist wordt) of dat het om de
rechter van de normale woonplaatsvan de gebruiker gaat (de Engelstalige versie). Partijen hebben geen standpunt ingenomen over welke clausule op welke relatie van toepassing is. Maar zelfs als de forumkeuzeclausule steeds de rechter van de normale woonplaats van de gebruiker aanwijst, leidt dit niet tot een andere bevoegde rechter in deze zaak. Daartoe geldt het volgende.
6.43.
In het arrest CDC [38] is geoordeeld dat een forumkeuze enkel kan gelden voor geschillen die zijn ontstaan of zullen ontstaan in verband met een bepaalde rechtsbetrekking, hetgeen betekent dat een forumkeuzebeding zich enkel uitstrekt tot geschillen die zijn ontstaan in de rechtsbetrekking naar aanleiding waarvan het is overeengekomen. Met dit vereiste dient te worden vermeden dat een partij wordt verrast doordat een bepaald gerecht is aangewezen om kennis te nemen van alle geschillen die zullen ontstaan in haar betrekkingen met haar medecontractant en die hun oorsprong vinden in andere betrekkingen dan die naar aanleiding waarvan de forumkeuze is bedongen. Het HvJEU heeft dit oordeel gegeven in relatie tot een gestelde inbreuk op artikel 101 VWEU.
6.44.
In zijn arrest Apple Sales International e.a. [39] heeft het HvJEU overwogen dat het in de zaak CDC gegeven oordeel over de geldigheid van een forumkeuzebeding ook geldt bij een vermeende schending van artikel 102 VWEU (misbruik machtspositie) wanneer het vermeend mededingingsverstorend gedrag los blijkt te staan van de contractuele relatie in het kader waarvan het forumkeuzebeding is overeengekomen. Het is volgens het HvJEU echter niet uitgesloten dat misbruik van machtspositie tot uiting kan komen in de contractuele relaties in het kader waarvan het forumkeuzebeding is overeengekomen. In dat geval kan in het kader van een vordering op grond van artikel 102 VWEU het in aanmerking nemen van het forumkeuzebeding geen verrassing voor partijen zijn.
6.45.
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank dat de forumkeuzeclausule in dit geval geen toepassing vindt. De ten behoeve van de gebruikers door RCJ en ASC ingestelde vorderingen zijn gebaseerd op beweerd onrechtmatig handelen van Apple, waarbij het zwaartepunt ligt bij een gestelde schending van artikel 102 VWEU (misbruik van machtspositie). Dit gestelde misbruik is een gevolg van het verplichte gebruik van de App Store als exclusief distributiesysteem voor iOS-apps waarmee Apple een dominante positie heeft op de verkoopmarkt voor deze apps en het verplichte gebruik van IAP (ook wel een gesloten eco systeem genoemd). Apple wordt verweten dat zij (i) daarbij een excessieve provisie van overwegend 30% bij verkoop van iOS-apps en/of in-app producten hanteert, (ii) sturingsregels hanteert en (iii) voorrang aan de eigen native apps verleent boven apps van concurrenten. Als in de volgende fase van deze procedure vast komt te staan dat Apple misbruik van haar machtspositie heeft gemaakt, dan ziet dat misbruik dus ook op elementen buiten de directe contractuele relatie tussen Apple en haar gebruikers. Aldus is niet steeds sprake van een direct verband met de contractuele relatie van de individuele gebruiker, zoals het HvJEU overwoog in de zaak Apple Sales International e.a. Daarnaast volgt uit de bewoordingen in genoemde uitspraak dat geen harde regel is gegeven maar slechts
de mogelijkheiddat een forumkeuzeclausule ook op een vermeende artikel 102 VWEU schending ziet:
“(…) het
niet uitgesloten isdat met betrekking tot een vordering tot schadevergoeding die aanhangig is gemaakt door een distributeur tegen zijn leverancier op grond van artikel 102 VWEU, een forumkeuzebeding wordt toegepast dat is opgenomen in de overeenkomst tussen de partijen, louter omdat dit beding niet uitdrukkelijk verwijst naar geschillen inzake aansprakelijkheid wegens een inbreuk op het mededingingsrecht.” [40]
Zoals uit dit citaat ook blijkt was bovendien sprake van een relatie tussen een distributeur en zijn leverancier (Apple) terwijl in de voorliggende procedure gaat om een forumkeuzeclausule tussen (eind)gebruikers en Apple. Dat is van belang, omdat het bij de toepassing van de forumkeuzeclausule waarop Apple zich beroept erom gaat of de gebruikers bij het overeenkomen van de forumkeuzeclausule erop bedacht moesten zijn dat áls hun wederpartij (Apple) misbruik van machtspositie zou maken een geschil hierover ook onder de forumkeuzeclausule zou vallen. Het is de vraag of een gemiddelde gebruiker de forumkeuzeclausule, opgenomen in de algemene voorwaarden, zo heeft moeten begrijpen.
6.46.
De forumkeuzeclausule uit de algemene voorwaarden kan dus niet worden tegengeworpen aan RCJ en ASC.
Handlungsort in relatie tot de ontwikkelaars
6.47.
De rechtbank komt nu toe aan de beoordeling van de (mogelijke) rechtsmacht ten aanzien van de ontwikkelaars. Ook hier eerst op basis van het Handlungsort en daarna het Erfolgsort.
6.48.
De door RCJ ten behoeve van de ontwikkelaars ingestelde vorderingen zijn zowel gebaseerd op een schending van artikel 101 VWEU als op een schending van artikel 102 VWEU.
6.49.
Voor de vraag waar in geval van een gestelde schending van
artikel 101 VWEUhet Handlungsort kan worden gelokaliseerd, wordt verwezen naar hetgeen overwogen in r.o. 6.27.
6.50.
De gestelde inbreuk op artikel 101 VWEU bestaat volgens RCJ eruit dat de aan de ontwikkelaars opgelegde contractuele voorwaarden de mededinging merkbaar beperken en dat Apple daarnaast vaste prijscategorieën oplegt aan de ontwikkelaars. Het betreft hier contractuele voorwaarden die zijn opgenomen in de tussen Apple Inc. en de ontwikkelaars gesloten overeenkomsten (de DPLA’s). Die overeenkomsten zijn door de ontwikkelaars afzonderlijk en op verschillende momenten aangegaan. Niet gesteld of gebleken is dat over de DPLA’s is onderhandeld. Verder zijn de DPLA’s – naar de rechtbank aanneemt – online tot stand gekomen. Gesteld noch gebleken is dat een concrete gebeurtenis in Nederland kan worden aangeduid als hiervoor in r.o. 6.27 (laatste zin) bedoeld. Dat betekent dat voor de gestelde overtreding van artikel 101 VWEU geen Handlungsort in Nederland valt aan te wijzen zodat hierop ook geen rechtsmacht van de Nederlandse rechter gebaseerd kan worden.
6.51.
De schadebrengende gebeurtenis door schending van
artikel 102 VWEUbestaat volgens RCJ uit hetgeen door Apple te veel is ingehouden aan provisie. Volgens RCJ gebeurt dat telkens als een gebruiker een aankoop doet en vindt de schadebrengende gebeurtenis plaats op de plek waar de aankoop wordt verricht.
6.52.
Voor de vraag waar in geval van een gestelde schending van artikel 102 VWEU het Handlungsort kan worden gelokaliseerd, wordt verwezen naar r.o. 6.19 en 6.20.
6.53.
De ontwikkelaars zijn wereldwijd gevestigd en zij hebben een contractuele relatie met Apple Inc. De rechtbank gaat ervan uit dat de door ontwikkelaars ontwikkelde apps zijn aangeboden in meerdere landen via de voor die landen gebruikte
storefrontsvan de App Store. De verweten schadebrengende gebeurtenis is het inhouden van te hoge commissie bij het afrekenen met de ontwikkelaars van de aankopen door gebruikers. Dit gebeurt door Apple Inc. of door Apple Ierland. Er is niet gesteld of gebleken dat dit in Nederland gebeurt. De markt die Apple bedient met de apps in de App Store is in potentie wereldwijd. Apple houdt wereldwijd een gemeenschappelijke strategie aan en die strategie draagt bij aan het intreden van de gestelde schade. In dat geval moet worden vastgesteld welke gebeurtenis van bijzonder belang is voor de uitvoering van de strategie. RCJ heeft ook onvoldoende gesteld omtrent een dergelijke gebeurtenis van bijzonder belang. Daarbij speelt mee dat de markt waarop ontwikkelaars zich begeven, een andere is dan die van de gebruikers. De ontwikkelaars concurreren met andere ontwikkelaars en/of met Apple zelf voor het plaatsen van apps in de App Store en dat is dan ook hun markt. Het gaat verder niet om het verrichten van de aankoop door de gebruiker zoals RCJ betoogt, maar om het doorberekenen van de vergoeding aan de ontwikkelaar. Nu in de verhouding tussen Apple en de ontwikkelaars in Nederland geen gebeurtenis van bijzonder belang is gesteld of gebleken, kan gelet op de rechtspraak van het HvJEU voor de ontwikkelaars op basis van artikel 7, punt 2, Brussel I bis niet in Nederland een bevoegd gerecht op basis van het Handlungsort worden gevonden.
Erfolgsort in relatie tot de ontwikkelaars
6.54.
RCJ heeft zich op het standpunt gesteld dat het Erfolgsort ten aanzien van de ontwikkelaars in Nederland is gelegen. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd. RCJ komt alleen op voor ontwikkelaars van iOS-apps en in-app producten die op de Nederlandse markt (in de Nederlandse App Store) zijn aangeboden. Voor de vraag waar de schade is ingetreden, moet niet worden gekeken naar de woon- of vestigingsplaats van de ontwikkelaars, maar naar waar de schade aanvankelijk is ingetreden. Dat laatste is (ook) voor de ontwikkelaars in Nederland als de plaats waar de iOS-apps en in-app producten zijn verkocht aan gebruikers. De transacties, die het vertrekpunt vormen voor de berekening van de provisie van 30%, vinden hun oorsprong in Nederland. Dat geldt ook voor de overige vormen van misbruik van Apple, aldus RCJ.
6.55.
Apple heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schade zuivere vermogensschade betreft en dat zonder bijkomende bijzondere omstandigheden de plaats waar zuivere vermogensschade zich heeft voorgedaan niet kan worden aangemerkt als een relevant aanknopingspunt voor de bepaling van het Erfolgsort. Verder betoogt Apple dat ten aanzien van ontwikkelaars die buiten het arrondissement Amsterdam en buiten Nederland zijn gevestigd, in elk geval geen bevoegdheid bestaat.
6.56.
Voor de vraag hoe in geval van een gestelde mededingingsrechtelijke inbreuk als hier aan de orde het Erfolgsort kan worden gelokaliseerd, verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is overwogen in r.o. 6.34. Daarin is ook al geoordeeld dat het hier geen zuivere vermogensschade betreft.
6.57.
De gestelde schade van de ontwikkelaars bestaat uit hetgeen te veel is ingehouden door Apple aan provisie. Dat is directe schade als gevolg van de gestelde mededingingsrechtelijke inbreuken. De markt voor de ontwikkeling van apps en het kunnen aanbieden en verkopen van iOS-apps en in-app producten is in beginsel wereldwijd. RCJ heeft de ten behoeve van de ontwikkelaars ingestelde vorderingen weliswaar beperkt tot de via de Nederlandse App Store verkochte producten, maar dit betekent niet dat daarmee de markt die door de gestelde mededingingsbeperkende gedragingen is beïnvloed, is beperkt tot Nederland of dat Nederland daarvan een afzonderlijk onderdeel is. De (door)betaling aan de ontwikkelaar voor de aankopen vindt niet in Nederland plaats. De markt voor de ontwikkelaars wordt – anders dan voor de gebruikers – dus niet gevormd door de Nederlandse App Store, maar ligt potentieel wereldwijd. De plaats van de markt die door de beweerde mededingingsbeperkende gedragingen is beïnvloed, levert daarom voor de ontwikkelaars niet een bruikbaar aanknopingspunt op.
6.58.
Uitsluitend voor het geval ter bepaling van het Erfolgsort aangesloten zou moeten worden bij de plaats van de zetel van de individuele ontwikkelaar, geldt nog het volgende. Die plaats bevindt zich voor het merendeel van de wereldwijd gevestigde ontwikkelaars voor wie RCJ zegt op te komen, niet in Nederland. Om op grond van de plaats van de zetel van de individuele ontwikkelaar rechtsmacht te kunnen aannemen, zal in elk geval vast moeten staan dat in het arrondissement Amsterdam of in Nederland ontwikkelaars woonachtig of gevestigd zijn. Dat is niet gebleken. RCJ heeft hier niets (concreets) over gesteld. Zij heeft juist een andere insteek gekozen, namelijk dat er niet naar de vestigingsplaats van de ontwikkelaars gekeken moet worden (maar naar de plaats waar de schade aanvankelijk is ingetreden). Daarmee is niet duidelijk of en zo ja, bij benadering hoeveel, ontwikkelaars in het arrondissement Amsterdam of in Nederland zijn gevestigd. RCJ beoogt, zo begrijpt de rechtbank, overigens ook niet om uitsluitend op te komen voor Amsterdamse of Nederlandse ontwikkelaars, aangezien zij uitdrukkelijk wenst op te komen voor alle ontwikkelaars, wereldwijd, nu zij het irrelevant vindt waar die zijn gevestigd. De rechtbank volgt tot slot ook niet de stelling van RCJ dat op de plek van de aankopen de schade aanvankelijk is ingetreden.
6.59.
Het voorgaande betekent dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om het Erfolgsort ten behoeve van de ontwikkelaars in Amsterdam of in Nederland te lokaliseren.
Subsidiaire grondslag voor ontwikkelaars: verknochtheid tussen vorderingen
6.60.
Ten aanzien van de ontwikkelaars heeft RCJ zich subsidiair beroepen op (analoge) toepassing van de bevoegdheidsgrond van artikel 8 Brussel I bis, respectievelijk artikel 7 Rv, met als argument dat tussen de vorderingen van de ontwikkelaars en die van de gebruikers een nauwe band bestaat. Dit beroep moet – indien daaraan wordt toegekomen – worden verworpen. Voor zover deze rechtbank rechtsmacht heeft voor de ten behoeve van gebruikers ingestelde vorderingen kan het enkele bestaan van eventuele samenhang met ten behoeve van ontwikkelaars ingestelde vorderingen geen grond vormen om ook voor deze laatste vorderingen rechtsmacht aan te nemen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
6.61.
Artikel 8, aanhef en punt 1, van Brussel I bis luidt als volgt:
Een persoon die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats heeft, kan ook worden opgeroepen:
1. indien er meer dan één verweerder is: voor het gerecht van de woonplaats van een hunner, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.
6.62.
Artikel 7 lid 1 Rv luidt als volgt:
Indien in zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid de Nederlandse rechter ten aanzien van een van de gedaagden rechtsmacht heeft, komt hem deze ook toe ten aanzien van in hetzelfde geding betrokken andere gedaagden, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.
6.63.
Voor de toepassing van deze bepalingen is vereist dat sprake is van een nauwe band tussen de vorderingen op verschillende gedaagden. In dit geval beroept RCJ zich echter op de samenhang tussen de vorderingen van verschillende groepen belanghebbenden voor wie zij opkomt. Die situatie valt niet onder het bepaalde in artikel 8, aanhef en punt 1, Brussel I bis en artikel 7 lid 1 Rv. Aangezien volgens vaste rechtspraak van het HvJEU de bijzondere bevoegdheidsregels restrictief moeten worden uitgelegd en aangezien die uitleg zich enkel mag uitstrekken tot de daarin uitdrukkelijk bedoelde gevallen, is er ook geen grond voor de door RCJ bepleite analoge toepassing.
Conclusie rechtsmacht
6.64.
Uit het bovenstaande volgt dat deze rechtbank voornemens is prejudiciële vragen te stellen aan het HvJEU over de uitleg van Brussel I bis. Daar gaat het volgende hoofdstuk over.

7.Voorgenomen prejudiciële vragen met toelichting

7.1.
In dit hoofdstuk zijn de voorgenomen prejudiciële vragen opgenomen. Daarna volgt een toelichting waaruit het belang van de te stellen vragen volgt.
Prejudiciële vragen
Vraag 1 (Handlungsort)
a. Wat moet in een geval als aan de orde in dit geding, waarbij het gestelde misbruik van machtspositie in de zin van artikel 102 VWEU ten uitvoer is gelegd in een lidstaat door middel van verkopen via een online platform dat is gericht op de gehele lidstaat, als de plaats van het schadeveroorzakende handelen worden aangemerkt in de zin van artikel 7, punt 2, Brussel I bis?
b. Maakt het daarbij uit dat het in dit geding gaat om vorderingen die op de voet van artikel 3:305a BW zijn ingesteld door een rechtspersoon die tot doel heeft krachtens een eigen recht de collectieve belangen te behartigen van meerdere gebruikers die in verschillende rechtsgebieden (in Nederland arrondissementen) binnen een lidstaat hun zetel hebben?
c. Als op basis van vraag 1a (en/of 1b) niet slechts één maar meerdere intern relatief bevoegde rechters in de betreffende lidstaat worden aangewezen, verzet artikel 7, punt 2, Brussel I bis zich dan tegen toepassing van nationaal (proces)recht dat verwijzing naar één gerecht binnen die lidstaat mogelijk maakt?
Vraag 2 (Erfolgsort)
a. Kan in een geval als aan de orde in dit geding, waarbij de gestelde schade is ingetreden als gevolg van online aankopen (waarbij zowel beweerdelijk misbruik van machtspositie in de zin van artikel 102 VWEU heeft plaatsgevonden als een gesteld inbreuk op het kartelverbod in de zin van artikel 101 VWEU) en waarbij de plaats waar deze online aankopen hebben plaatsgevonden niet is vast te stellen, uitsluitend de zetel van de gebruiker als aanknopingspunt dienen voor de plaats waar de schade is ingetreden in de zin van artikel 7, punt 2, Brussel I bis? Of zijn er in deze situatie van online aankopen ook andere aanknopingspunten om een bevoegde rechter aan te wijzen?
b. Maakt het daarbij uit dat het in dit geding gaat om vorderingen die op de voet van artikel 3:305a BW zijn ingesteld door een rechtspersoon die tot doel heeft krachtens een eigen recht de collectieve belangen te behartigen van meerdere gebruikers die in verschillende rechtsgebieden (in Nederland arrondissementen) binnen een lidstaat hun zetel hebben?
c. Als op basis van vraag 2a (en/of 2b) een intern relatief bevoegde rechter in de betreffende lidstaat wordt aangewezen die slechts voor de vorderingen ten behoeve van een deel van de gebruikers in die lidstaat bevoegd is, terwijl voor de vorderingen ten behoeve van een ander deel van de gebruikers andere relatief bevoegde rechters in dezelfde lidstaat bevoegd zijn, verzet artikel 7, punt 2, Brussel I bis zich dan tegen toepassing van nationaal (proces)recht dat verwijzing naar één gerecht binnen die lidstaat mogelijk maakt?
Toelichting
7.2.
Het onderwerp van de voorgenomen vragen – de uitleg en toepassing van artikel 7, punt 2, Brussel I bis bij online aankopen en de verhouding met relatieve bevoegdheid, in het bijzonder bij collectieve acties – speelt in meerdere collectieve actieprocedures. Dit maakt dat het antwoord van het HvJEU op de gestelde vragen in het bijzonder van belang is, ook gelet op het brede maatschappelijke gebruik van online platforms.
7.3.
Op 1 januari 2020 is in Nederland de WAMCA in werking getreden. Van deze wetgeving wordt meer gebruik gemaakt dan van de voordien geldende wettelijke regeling (de Wet collectieve afwikkeling massaschade [41] ) waarbij een beslissing over aansprakelijkheid in een collectieve actie verkregen kon worden, maar niet in combinatie met een veroordeling tot schadevergoeding.
7.4.
Consumenten en andere kleinere partijen kunnen onder de WAMCA collectief zaken voor een rechter brengen waar anders een hoge drempel voor zou bestaan. Dat is een doel dat wordt nagestreefd met de regelgeving (EU en nationaal) ten behoeve van consumentenbescherming, maar ook met de inmiddels van kracht zijnde Richtlijn. WAMCA-zaken zijn vaak wel omvangrijk en bewerkelijk.
7.5.
In r.o. 6.40 is overwogen, samengevat, dat gegeven het doel van Brussel I bis om parallel lopende procedures in verschillende lidstaten en onverenigbare beslissingen te voorkomen, redelijke twijfel bestaat of artikel 7, punt 2, Brussel I bis zo moet worden uitgelegd dat, ook in geval van een collectieve actie bij een gestelde inbreuk op het mededingingsrecht bij online aangeboden producten, de zetel van de partij wiens belang wordt behartigd behalve de internationale ook de intern, relatief bevoegde rechter aanwijst. Dit zou er toe leiden dat binnen één lidstaat de bevoegdheid om kennis te nemen van een collectieve actie wordt verdeeld over rechters in verschillende arrondissementen van – in dit geval – Nederland, in die zin dat elke rechter afhankelijk van de zetel van de achterban slechts bevoegd is kennis te nemen van de collectieve vorderingen van dat deel van de achterban ten behoeve van wie de collectieve actie is ingesteld. Een dergelijk resultaat zou de proceseconomie en een goede rechtsbedeling niet ten goede komen. Verhinderd wordt dan immers dat één rechter kennis kan nemen van de ten behoeve van alle gedupeerden in die lidstaat ingestelde vorderingen, hetgeen ook in de Richtlijn wordt nagestreefd.
7.6.
De Nederlandse wetgever heeft bewust niet één gerecht exclusief aangewezen dat bevoegd is voor de behandeling van (alle) WAMCA-zaken. Zij achtte dat om verschillende redenen niet wenselijk, waarbij ook is gekeken naar het ‘Toetsingskader concentratie van zaken’ waarnaar de Raad voor de Rechtspraak verwijst in haar advies. [42] Verder is van belang dat concentratie van rechtspraak bij één gerecht niet altijd wenselijk is in verband met het belang van rechtsontwikkeling bij nieuwe wetgeving.
7.7.
Dit alles wordt opgemerkt tegen de achtergrond van de bepaling in Rv die de mogelijkheid geeft om zaken die bij rechters in verschillende arrondissementen zijn aangebracht, maar hetzelfde onderwerp en dezelfde partijen hebben, te verwijzen zodat die zaken gezamenlijk behandeld kunnen worden. Op deze wijze kan de rechtspraak efficiënt zijn en de rechtsbescherming effectief, ook zonder concentratie van WAMCA-zaken bij één gerecht.
7.8.
Uit twee recente arresten van hof Amsterdam [43] van 25 april 2023 blijkt dat daar een soortgelijke rechtsvraag speelt en dat dat hof voornemens is om daarover prejudiciële vragen aan het HvJEU te stellen (zie de voorgenomen vragen 4b en 4c in die arresten). Dit onderstreept voor de rechtbank de noodzaak om ook in deze zaak prejudiciële vragen te stellen.

8.Toepasselijk actierecht

8.1.
In de omstandigheid dat de rechtbank voornemens is de zaak aan te houden (om prejudiciële vragen te stellen aan het HvJEU ten aanzien van haar rechtsmacht), wordt aanleiding gezien de beslissing over het toepasselijke collectieve actierecht aan te houden. Uitsluitend indien de rechtsontwikkeling over het overgangsrecht inzake het collectieve actierecht daar aanleiding toe geeft, zullen partijen te zijner tijd bij hervatting van de procedure in de gelegenheid worden gesteld zich daarover nader uit te laten.

9.Afsluitende overwegingen

9.1.
CCC is niet ontvankelijk en zal in de proceskosten van de andere partijen worden veroordeeld. Tot dit vonnis aan de zijde van elk van RCJ, ASC en Apple c.s. begroot op € 1.196,00 (twee punten, tarief II) aan salaris advocaat; de na dit vonnis ontstane kosten begroot op € 173,00 voor ieder van hen, eventueel te verhogen met € 90,00 indien dit vonnis betekend moet worden aan CCC.
9.2.
Over de vraag of deze rechtbank bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van RCJ en ASC op Apple Ierland en Apple Inc., voor zover dit betreft ten behoeve van de gebruikers ingestelde vorderingen, zullen prejudiciële vragen worden gesteld aan het HvJEU. De voorgenomen vragen zijn opgenomen in dit vonnis (zie onder 7.1).
9.3.
RCJ, ASC en Apple Ierland en Apple Inc. zullen in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte uit te laten over de aan het HvJEU te stellen vragen. Daarbij dienen partijen hun akte gelijktijdig te nemen, waarbij zij hun akte op voorhand (uiterlijk twee weken voorafgaande aan de roldatum waarop deze moet worden genomen) aan elkaar toezenden. Aldus kan op de inhoud van de akte van de andere partijen worden gereageerd, door in de eigen akte daarop een beknopte reactie te geven.
9.4.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor bovenstaande aktes. Daarna zal de rechtbank het verwijzingsvonnis met de definitieve vraagstelling wijzen.
9.5.
De beslissing over de bevoegdheid met betrekking tot de vorderingen op Apple Inc., die mogelijk beïnvloed wordt door de uiteindelijke beslissing over rechtsmacht ten aanzien van Apple Ierland, wordt aangehouden.
9.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

10.De beslissing

De rechtbank
10.1.
verklaart CCC niet ontvankelijk,
10.2.
veroordeelt CCC in de proceskosten, aan de zijde van RCJ, ASC en Apple c.s. tot dit vonnis voor elk van hen begroot op € 1.196,00,
10.3.
veroordeelt CCC in de proceskosten die na dit vonnis ontstaan, aan de zijde van RCJ, ASC en Apple c.s. voor elk van hen begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te verhogen met € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis als CCC niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en het vonnis vervolgens wordt betekend,
10.4.
draagt de griffier op de zaak onder rolnummer HA ZA 22-283 door te halen,
10.5.
verwijst de zaak tussen RCJ en ASC enerzijds en Apple Inc. en Apple Ierland anderzijds naar de rol van
woensdag 27 september 2023voor
gelijktijdigeuitlating door RCJ, ASC en Apple Inc. en Apple Ierland (als overwogen onder 9.2 en 9.3) over de aan het HvJEU te stellen prejudiciële vragen,
10.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, mr. C.M.E. de Koning en mr. J.T. Kruis, rechters, bijgestaan door mr. R.E.R. Verloo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2023.
Bijlage 1: de volledige vorderingen van RCJ
“Het uw Rechtbank behage om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. Verzoek aanwijzing exclusieve belangenbehartiger
1. Voor zover de WAMCA op de onderhavige vorderingen van toepassing is; de Stichting [RCJ,
toevoeging rechtbank] aan te wijzen als exclusieve belangenbehartiger in de zin van artikel 1018e lid 1 Rv;
B. Provisiebepaling – misbruik van machtspositie I (…)
Verklaringen voor recht – iOS Ontwikkelaars A en Consumenten A
2. Te verklaren voor recht dat Apple lnc. en Apple lerland ten aanzien van de Nederlandse App Store misbruik van haar machtspositie hebben gemaakt door de provisiebepaling van 30% te hanteren, zoals uiteengezet in de dagvaarding;
3. Te verklaren voor recht dat Apple lnc. en Apple lerland daarmee onrechtmatig jegens iOS Ontwikkelaars A en Consumenten A hebben gehandeld;
Verklaringen voor recht – iOS Ontwikkelaars A
4. Te verklaren voor recht dat de provisiebepaling in de Developer Agreement met Apple op grond waarvan de iOS Ontwikkelaars A gehouden zijn 30% over iedere verkoop van hun iOS-Apps en/of ln App Producten aan Apple af te staan, in strijd is met het mededingingsrecht;
5. Te verklaren voor recht dat deze provisiebepaling daarom nietig is, dan wel rechtsgeldig door de Stichting vernietigd is.
Vordering tot schadevergoeding – Consumenten A
6. Apple lnc. en Apple lreland hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de Stichting van de als gevolg van de (te) hoge provisiebepaling van 30% door de Consumenten A geleden schade, waarvan de omvang in deze procedure nader zal worden vastgesteld;
Vordering tot terugbetaling, dan wel schadevergoeding – iOS Ontwikkelaars A
7. Apple lnc. te veroordelen tot betaling aan de Stichting van het als gevolg van de (te) hoge provisiebepaling van 30% door de iOS Ontwikkelaars A te veel betaalde – uit hoofde van onverschuldigde betaling dan wel schadevergoeding – waarvan de omvang in deze procedure nader zal worden vastgesteld;
C. Overige inbreuken – misbruik van machtspositie II en III en art. 101 VWEU (…)
Verklaringen voor recht – iOS Consumenten B en iOS Ontwikkelaars B
8. Te verklaren voor recht dat Apple lnc. en Apple lerland ten aanzien van de Nederlandse App Store misbruik van haar machtspositie hebben gemaakt door de overige concurrentiebeperkende maatregelen te hanteren, zoals uiteengezet in de dagvaarding;
9. Te verklaren voor recht dat Apple lnc. en Apple lerland daarmee onrechtmatig jegens iOS Consumenten B en iOS Ontwikkelaars B hebben gehandeld;
10. Te verklaren voor recht dat Apple lnc. en Apple lreland hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de als gevolg van hun onrechtmatig handelen door iOS Consumenten B en iOS Ontwikkelaars B geleden schade en gehouden zijn die schade te vergoeden;
Vordering tot schadevergoeding – Consumenten B
11. Apple lnc, en Apple lreland hoofdelijk te veroordelen aan de Stichting een forfaitair bedrag te betalen voor de schade die de iOS Consumenten B hebben geleden als gevolg van de overige concurrentiebeperkende handelingen van Apple, zoals uiteengezet in deze dagvaarding en nader vast te stellen door uw rechtbank;
Vordering tot schadevergoeding – iOS Ontwikkelaars B
12. Apple lnc. en Apple lreland hoofdelijk te veroordelen aan de Stichting een forfaitair bedrag te betalen voor de schade die de Ontwikkelaars B hebben geleden als gevolg van de overige concurrentiebeperkende handelingen van Apple, zoals uiteengezet in deze dagvaarding en nader vast te stellen door uw rechtbank;
D. Wettelijke rente en proceskosten (ten aanzien van alle Gedupeerden)
Wettelijke rente
13. Apple lnc. en Apple lreland hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over het totale bedrag dat zij op grond van de hiervoor onder 6, 7, 11 en 12 ingestelde vorderingen voor ieder jaar van de Relevante Periode gehouden is aan de Stichting te voldoen, steeds vanaf 1 januari van ieder jaar sinds 2008 over het voor de door het voorgaande jaar verschuldigde schadevergoeding dan wel onverschuldigde betaling tot aan de dag der algehele voldoening (aldus dat gedaagden wettelijke verschuldigd zijn over bedrag X voor 2008 vanaf 1 januari 2009 tot aan de dag der betaling, bedrag X voor 2009 vanaf 1 januari 2010 tot aan de dag der betaling etc.);
Vordering tot vergoeding van proceskosten
14. Apple lnc. en Apple lreland hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding, waaronder de nakosten, althans - voor zover de WAMCA van toepassing is en uw rechtbank een uitspraak doet ingevolge artikel 1018i Rv - de door uw rechtbank nader vast te stellen redelijke en evenredige kosten die de Stichting in verband met het instellen van deze procedure heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1018l lid 2 Rv, en al deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de uitspraak van het in deze procedure te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.”
Bijlage 2: de volledige vorderingen van CCC
“De Stichting [CCC,
toevoeging rechtbank] verzoekt de rechtbank te oordelen als volgt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
Benoeming exclusieve belangenbehartiger
( i) De Stichting aan te wijzen als exclusieve belangenbehartiger in de zin van artikel 1018e lid 1 Rv.
II.
Definitie van de Nauw Omschreven Groep
( ii)
Primair: te bepalen dat de Stichting in deze collectieve actie de belangen behartigt van de volgende groep van personen, die een nauw omschreven groep vormt in de zin van artikel 1018d Rv:
(a) alle personen met een gewone verblijfplaats in de Europese Unie die betaalde applicaties hebben gekocht in de Apple App Store (met uitzondering van applicaties ontwikkeld door Apple), en/of in-app aankopen hebben gedaan met gebruik van Apple in-app purchasing in de periode na 1 september 2009 (Consumenten); en
(b) daarbij te bepalen dat ieder persoon van de Consumenten gedurende een periode van drie maanden na de aankondiging in de zin van artikel 1018f lid 3 Rv van de uitspraak tot aanwijzing van de Stichting tot exclusieve belangenbehartiger de mogelijkheid heeft bij schriftelijk bericht aan de griffie van de rechtbank te laten weten zich van de behartiging van zijn/haar belangen in deze collectieve actie te onttrekken (“
Opt Out”).
( ii)
Subsidiair: te bepalen dat de Stichting in deze collectieve actie de belangen behartigt van de volgende groepen van personen, die nauw omschreven groepen vormen in de zin van artikel 1018d Rv:
(a) alle personen met een gewone verblijfplaats in Nederland die betaalde applicaties hebben gekocht in de Apple App Store (met uitzondering van applicaties ontwikkeld door Apple), en/of in-app aankopen hebben gedaan met gebruik van Apple in-app purchasing in de periode na 1 september 2009 (Nederlandse Consumenten); en
(b) alle personen met een gewone verblijfplaats in de Europese Unie, met uitzondering van Nederland, die betaalde applicaties hebben gekocht in de Apple App Store (met uitzondering van applicaties ontwikkeld door Apple), en/of in-app aankopen hebben gedaan met gebruik van Apple in-app purchasing in de periode na 1 september 2009 (Europese Consumenten); en
(c) daarbij te bepalen dat ieder persoon van de Nederlandse Consumenten en de Europese Consumenten gedurende een periode van drie maanden na de aankondiging in de zin van artikel 1018f lid 3 Rv van de uitspraak tot aanwijzing van de Stichting tot exclusieve belangenbehartiger de mogelijkheid heeft bij schriftelijk bericht aan de griffie van de rechtbank te laten weten zich van de behartiging van zijn/haar belangen in deze collectieve actie te onttrekken (“
Opt Out”).
( iii)
Meer subsidiair: te bepalen dat de Stichting in deze collectieve actie de belangen behartigt van de volgende groepen van personen, die nauw omschreven groepen vormen in de zin van artikel 1018d Rv:
(a) alle personen met een gewone verblijfplaats in Nederland die betaalde applicaties hebben gekocht in de Apple App Store (met uitzondering van applicaties ontwikkeld door Apple), en/of in-app aankopen hebben gedaan met gebruik van Apple in-app purchasing in de periode na 1 september 2009 (Nederlandse Consumenten); en
(b) alle personen met een gewone verblijfplaats in de Europese Unie, met uitzondering van Nederland, die betaalde applicaties hebben gekocht in de Apple App Store (met uitzondering van applicaties ontwikkeld door Apple), en/of in-app aankopen hebben gedaan met gebruik van Apple n-app purchasing in de periode na 1 september 2009 (Europese Consumenten); en
(c) daarbij te bepalen dat iedere Nederlandse Consument gedurende een periode van drie maanden na de aankondiging in de zin van artikel 1018f lid 3 Rv van de uitspraak tot aanwijzing van de Stichting tot exclusieve belangenbehartiger de mogelijkheid heeft bij schriftelijk bericht aan de griffie van de rechtbank te laten weten zich van de behartiging van zijn/haar belangen in deze collectieve actie te onttrekken (“
Opt Out”); en
(d) daarbij te bepalen dat iedere Europese Consument gedurende een periode van zes maanden na de aankondiging in de zin van artikel 1018f lid 3 Rv van de uitspraak tot aanwijzing van de Stichting tot exclusieve belangenbehartiger de mogelijkheid heeft bij schriftelijk bericht aan de griffie van de rechtbank te laten weten in te stemmen met de behartiging van zijn/haar belangen in deze collectieve vordering (“
Opt In”).
( iv)
Uiterst subsidiair: te bepalen dat de Stichting in deze collectieve actie de belangen behartigt van de bij haar door middel van een Deelnemersovereenkomst aangesloten personen (Aangemelde Deelnemers).
III.
Verklaring voor recht
( i)
Primair: voor recht te verklaren dat
(a) Gedaagden om de redenen zoals in het lichaam van deze dagvaarding gesteld jegens de Consumenten in strijd handelt met artikelen 101 VWEU en 102 VWEU en de nationale equivalenten hiervan, en
(b) dat Gedaagden dientengevolge hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens iedere persoon die lid is van de groep Consumenten en uit dien hoofde de door die persoon geleden en nog te lijden schade dient te vergoeden, inclusief wettelijke rente;
( ii)
Subsidiair: voor recht te verklaren dat
(a) Gedaagden om de redenen zoals in het lichaam van deze dagvaarding gesteld jegens de Nederlandse Consumenten in strijd handelt met artikelen 101 VWEU en 102 VWEU en artikelen 6 Mw en 24 Mw;
(b) dat Gedaagden dientengevolge hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens iedere persoon die lid is van de groep Nederlandse Consumenten en uit dien hoofde de door die persoon geleden en nog te lijden schade dient te vergoeden, inclusief wettelijke rente;
(c) Gedaagden om de redenen zoals in het lichaam van deze dagvaarding gesteld jegens de Aangemelde Deelnemers in strijd handelt met artikelen 101 VWEU en 102 VWEU en de nationale equivalenten hiervan, en
(d) dat Gedaagden dientengevolge hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens iedere persoon die lid is van de Aangemelde Deelnemers en uit dien hoofde de door die persoon geleden en nog te lijden schade dient te vergoeden, inclusief wettelijke rente;
( iii) Apple te bevelen haar onrechtmatige gedragingen als beschreven in het lichaam van deze dagvaarding binnen vier weken na datum vonnis te staken, ten minste inhoudende dat:
(a) Apple de Apple voorwaarden voor de distributie van apps in de EU zodanig aanpast dat het app ontwikkelaars toegestaan is app stores te ontwikkelen en distribueren op OS, waaronder ook via de Apple App Store;
(b) Apple het technisch mogelijk maakt voor app ontwikkelaars om app stores te ontwikkelen en distribueren op jOS, waaronder ook via de Apple App Store, waarbij Apple objectieve, transparante, non discriminatoire en redelijke voorwaarden voor het toelaten van nieuwe app stores op iOS dient te hanteren;
(c) Apple de Apple voorwaarden voor de distributie van apps in de EU zodanig aanpast dat app ontwikkelaars niet verplicht zijn gebruik te maken van Apple lAP en ook andere wijzen van betalingsverwerking kunnen aanbieden op OS of daarnaar kunnen verwijzen;
(d) Apple het technisch mogelijk maakt voor app ontwikkelaars alternatieve wijzen van betalingsverwerking aan te bieden binnen hun eigen apps en naar deze alternatieve wijzen te kunnen verwijzen in apps die worden gedistribueerd via OS, waaronder ook via de Apple App Store, waarbij (i) geen aanvullende technische eisen gelden ten opzichte van betaling via Apple IAP; en (ii) het voor gebruikers niet nodig is om voor een andere vorm van betaling dan Apple IAP een (nieuwe app te downloaden van de app ontwikkelaar;
(e) Apple de Apple voorwaarden voor de distributie van apps in de EU zodanig aanpast dat app ontwikkelaars voor de verkoopprijs in de Apple App Store van hun apps niet gebonden zijn aan Apple’s price tiers en hun verkoopprijs Vrij kunnen bepalen;
(f) Apple het technisch mogelijk maakt voor app ontwikkelaars om de verkoopprijs van hun apps vrij te bepalen bij de distributie van apps op iOS, waaronder de Apple App Store, en zonder gebondenheid aan Apple’s price tiers;
(g) Apple de Apple voorwaarden objectief en non-discriminatoir toepast;
(h) Apple haar commissie voor app distributie op iOS, waaronder app distributie via de Apple App Store, aanpast tot maximaal 5%, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen hoogte; en
(i) Apple haar commissie voor betalingsverwerking op iOS, waaronder Apple IAP aanpast tot maximaal 5%, althans een door uw rechtbank ( in goede justitie te bepalen hoogte.
de bevelen onder (iv) sub (a) t/m (i) op last van een dwangsom van EUR 20 miljoen per overtreden gebod en per dat de overtreding voortduurt tot een maximum van EUR 1 miljard.
IV.
Veroordeling tot betaling van een schadevergoeding
  • i)
  • ii)
V.
Veroordeling tot schadeafwikkeling
( i) Te bepalen dat de Gedaagden hoofdelijk dienen te betalen, binnen zes weken na het in deze zaak te wijzen vonnis:
(a) Aan de Stichting alle op grond van dit petitum aan de Stichting en de Consumenten toekomende bedragen, door overboeking van dit bedrag naar een door de Stichting op te geven derdengeldenrekening van een te goeder naam en faam bekend staande advocatenkantoor of notariskantoor in Nederland, en daarbij verder te bepalen dat het te betalen bedrag EUR 5.000.000.000 (vijf miljard euro) zal zijn, met de hoofdelijke verplichting voor Gedaagden om nadere betalingen te doen, indien tijdens de schadeafwikkeling de Consumenten een hogere totale aanspraak op schadevergoeding blijkt te hebben (door een hoger aantal Consumenten, een hoger bedrag aan uitgaven aan apps en in-app aankopen en toekomstige schade), en de bepaling dat enig deel van het door Gedaagden betaalde bedrag dat na 30 maanden na betaling, dan wel een door uw rechtbank te bepalen termijn, resteert, door de Stichting zal mogen worden uitgekeerd aan een of meer door de Stichting aan te wijzen organisaties zonder winstoogmerk die actief zijn op het gebied consumentenbescherming.
(b) aan de Stichting te betalen een bedrag van EUR 10.500.000 (tien miljoen vijfhonderdduizend euro), althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, dat zal dienen om de Stichting in staat te stellen de kosten van afwikkeling van de schadevergoeding te betalen, met de hoofdelijke verplichting voor Gedaagden om nadere betalingen te doen, indien tijdens de schadeafwikkeling blijkt dat de kosten hoger zijn dan vooraf ingeschat, en daarbij te bepalen dat indien enig deel van het bedrag resteert nadat de verdeling van schadevergoedingen is voltooid en alle samenhangende kosten zijn voldaan, de Stichting ertoe zorg zal dragen dat binnen 90 (negentig) dagen het restant zal worden terugbetaald aan een door de Gedaagden op te geven rekening.
Subsidiair: te bepalen dat de Stichting de kosten van de verdeling van de collectieve schadevergoeding in mindering mag brengen van de aan de Consumenten uit te betalen schadevergoeding.
  • iii) Te bepalen dat de Stichting een te goeder naam en faam bekend staande professionele claimafhandelaar zal inhuren en opdracht zal geven de schadevergoedingen te verdelen onder de Consumenten, het een en ander onder toezicht van de Stichting;
  • iv) Te bepalen dat Consumenten die in aanmerking wensen te komen voor een betaling dienen in te stemmen met een bindend advies procedure, waarbij de rechtbank een bindend adviseur zal aanwijzen op verzoek van de Stichting;
  • v) De Gedaagden te bevelen volledige medewerking te verlenen aan het uitvoeren van de collectieve schadeafwikkeling, welke medewerking onder meer behelst dat de Gedaagden via de Apple App Store alle Consumenten zal attenderen op de collectieve schadeafwikkeling, en de Consumenten zal doorsturen naar een door de claimafhandelaar te bepalen adres of website, en de Gedaagden de Stichting zal voorzien van contactgegevens van de Consumenten, en alle andere informatie waar de Stichting om vraagt;
  • vi)
VI.
Proceskostenveroordeling en buitengerechtelijke kosten
( i) ieder der Gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding aan de Stichting binnen vier weken na het te wijzen vonnis:
(a) De volledige werkelijke proceskosten van dit geding, buitengerechtelijke kosten en verdere kosten die de Stichting heeft gemaakt, op grond van artikel 10181 lid 2 Rv,
en/of 237 Rv en/of 6:96 BW, dit alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het te wijzen vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
(b) De volledige door de Stichting gemaakte (buitengerechtelijke ) kosten en nog in het kader van de schadeafwikkeling te maken kosten, op grond van artikel 6:96 BW, het een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis tot aan dag der algehele voldoening,
(c) De volledige door de Stichting aan de Funder te betalen overeengekomen vergoeding, op grond van artikel 6 96 8W en/of ( artikel 10181 lid 2 Rv, zoals nader te begroten op basis van door de Stichting nader over te leggen informatie.”
Bijlage 3: de volledige vorderingen van ASC

REDENEN WAAROMde Stichting [ASC,
toevoeging rechtbank] de rechtbank verzoekt te oordelen als volgt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair, voor zover de rechtbank oordeelt dat op de vorderingen de Wet Afwikkeling Massaschade in een Collectieve Actie van toepassing is, zoals die op 1 januari 2020 in werking is getreden:
Exclusieve belangenbehartiger (artikel 1018e lid 1 Rv)
I. de Stichting aan te wijzen als Exclusieve Belangenbehartiger;
Definitie Nauw Omschreven Groep (artikel 1018e lid 2 Rv)
II. te bepalen dat onderhavige collectieve actie op de navolgende groepen van personen en juridische entiteiten betrekking heeft in de zin van artikel 1018d Rv (gezamenlijk: de
Nauw Omschreven Groep):
alle personen of rechtspersonen die
a. iOS-apparaten gebruiken, en
b. één of meer aankopen hebben gedaan in de Nederlands versie van de App Store
c. waarvoor een vergoeding is betaald aan Apple in de vorm van de Commissie, namelijk:
i. elke aankoop van een iOS App in de App Store, waarvoor een gebruiker van een iOS Apparaat een vergoeding betaalt om deze te downloaden; of
ii. elke eenmalige aankoop door een iOS Apparaat gebruiker binnen een iOS App, waarvoor de iOS Apparaat gebruiker een vergoeding betaalt; of
iii. elke terugkerende aankoop door een iOS Apparaat gebruiker binnen een iOS App, waarvoor de iOS Apparaat gebruiker een vergoeding betaalt,
d. onder voorbehoud van de volgende uitsluitingen:
iv. de in-app aankoop van realtime person-to-person diensten tussen twee personen; en
v. de in-app aankoop van fysieke goederen of diensten die buiten de iOS App zullen worden verbruikt.
Opt-out (art. 1018f lid 1 Rv) en buitenlandse Gedupeerden (art. 1018f lid 5 slotzin Rv)
III. te bepalen dat:
a. iedere persoon met woonplaats of verblijf in Nederland die behoort tot de Nauw Omschreven Groep, gedurende een periode van drie maanden na de aankondiging van de uitspraak waarbij de Stichting als Exclusieve Belangenbehartiger wordt aangewezen, de griffie van de rechtbank schriftelijk kan laten weten zich van de behartiging van zijn/haar belangen in deze collectieve vordering te willen bevrijden (opt-out);
b. iedere persoon zonder woonplaats of verblijf in Nederland die behoort tot de Nauw Omschreven Groep, gedurende een periode van drie maanden na de aankondiging van de uitspraak waarbij de Stichting als Exclusieve Belangenbehartiger wordt aangewezen, de griffie van de rechtbank schriftelijk kan laten weten zich van de behartiging van zijn/haar belangen in deze collectieve vordering te willen bevrijden (opt-out).
Verklaringen voor recht (primair)
IV. voor recht te verklaren dat:
a. Apple Inc. en Apple Distribution misbruik van hun machtspositie hebben gemaakt door (i) beperkende voorwaarden op te leggen die de ontwikkelaars van iOS Apps verplichten om iOS Apps uitsluitend via de App Store te distribueren, en vereisen dat aankopen via Apple’s ASPPS worden gedaan; en (ii) door excessieve en oneerlijke prijzen in rekening te brengen in de vorm van de Commissie, zoals nader uiteengezet in deze dagvaarding;
b. Apple Inc. en Apple Ierland daarmee onrechtmatig hebben gehandeld jegens de Nauw Omschreven Groep.
Veroordeling tot vergoeding van schade
V. Apple Inc. en Apple Distribution hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de Stichting van de door de iOS Apparaat gebruikers geleden en nog te lijden schade als gevolg van:
a. de excessieve en onbillijke Commissie; en
b. de overige concurrentiebeperkende handelingen van Apple;
waarvan de omvang in deze procedure nader zal worden vastgesteld, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de Gedupeerden de Commissie hebben voldaan, zo nodig op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Subsidiair, voor zover de rechtbank van oordeel is dat op de vorderingen van de Stichting de Wet Afwikkeling Massaschade in een Collectieve Actie niet van toepassing is:
Verklaringen voor recht (subsidiair)
VI. voor recht te verklaren dat:
a. Apple Inc. en Apple Distribution misbruik van hun machtspositie hebben gemaakt door (i) beperkende voorwaarden op te leggen die de ontwikkelaars van iOS Apps verplichten om iOS Apps uitsluitend via de App Store te distribueren, en vereisen dat aankopen via Apple’s ASPPS worden gedaan; en (ii) door excessieve en oneerlijke prijzen in rekening te brengen in de vorm van de Commissie, zoals nader uiteengezet in deze dagvaarding;
b. Apple Inc. en Apple Distribution daarmee onrechtmatig jegens iOS Apparaat gebruikers hebben gehandeld.
Wijze van afwikkeling schade (1018i Rv)
VII. de collectieve schadeafwikkeling zodanig vorm te geven als Uw rechtbank geraden zal achten op basis van de door de Stichting en Apple op grond van artikel 1018i Rv over te leggen voorstellen voor een collectieve schadeafwikkeling.
Buitengerechtelijke kosten en proceskosten (art. 6:96 BW en art. 1018l lid 2 Rv)
VIII. Apple Inc. en Apple Distribution hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding aan de Stichting van:
a. de volledige door de Stichting gemaakte buitengerechtelijke kosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de uitspraak, tot aan de dag van de algehele voldoening, zo nodig op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
b. de volledige proceskosten van de Stichting, de nakosten daaronder begrepen, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de uitspraak, tot aan de dag van de algehele voldoening, zo nodig op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
c. de volledige door de Stichting aan de Financier te betalen overeengekomen vergoeding, zoals nader te begroten op basis van door de Stichting over te leggen informatie en een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de uitspraak, tot aan de dag van de algehele voldoening, zo nodig op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; en
d. de volledige kosten van de Stichting die zij zal maken in het kader van de schadeafwikkeling vanaf de dag van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat zij gemaakt worden, tot aan de dag van de algehele voldoening, zo nodig op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.”

Voetnoten

1.MvT, Kamerstukken II 2016/17, 34608, 3, p. 41-42
2.www.rechtspraak.nl/registers/centraal-register-voor-collectieve-vorderingen
3.Rechtbank Amsterdam 22 juni 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:3586
4.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PB 2012, L 351, 20 december 2012, blz. 1, zoals laatstelijk gewijzigd op 26 november 2014, PB 2015, L 54, 25 februari 2015, blz. 1
5.Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken PB L 12 van 16 januari 2001, blz. 1 en Verdrag van Brussel betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (1968); zie geconsolideerde versie in PB C 27 van 26 januari 1998, blz. 1
6.Zie HR 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:443
7.Zie ook HvJEU 16 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:449 (
8.Zie HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:566, r.o. 3.4.4
9.Vergelijk HvJEU 21 mei 2015, zaak C-352/13, ECLI:EU:C:2015:335 (
10.HvJEU 14 maart 2013, zaak C-419/11, ECLI:EU:C:2013:165 (
11.HvJEU 11 juli 2002, zaak C-96/00, ECLI:EU:C:2002:436 (
12.HvJEU 19 januari 1993, zaak C-89/91, ECLI:EU:C:1993:15 (
13.HvJEU 1 oktober 2002, zaak C-167/00, ECLI:EU:C:2002:555 (
14.HvJEU 25 januari 2018, C-498/16, ECLI:EU:C:2018:37 (
15.HvJEU 15 juli 2021, zaak C-30/20, ECLI:EU:C:2021:604
16.HvJEU 30 november 1976, zaak 21/76, ECLI:EU:C:1976:166 (
17.HvJEU 5 juli 2018, zaak C-27/17, ECLI:EU:C:2018:533
18.HvJEU 25 oktober 2011, zaak C-509/09 en C-161/10, ECLI:EU:C:2011:685 (
19.HvJEU 29 juli 2019, zaak C-451/18, ECLI:EU:C:2019:635 (
20.Overweging 15, Brussel I bis
21.Vergelijk HvJEU 5 juli 2018, zaak C-27/17, ECLI:EU:C:2018:533 (
22.HvJEU 21 mei 2015, zaak C-352/13, ECLI:EU:C:2015:335 (
23.HvJEU 5 juli 2018, zaak C-27/17, ECLI:EU:C:2018:533 (
24.HvJEU 21 mei 2015, zaak C-352/13, ECLI:EU:C:2015:335 (
25.HvJEU 18 juli 2013, zaak C-498/20, ECLI:EU:C:2013:490 (
26.HvJEU 21 mei 2015, zaak C-352/13, ECLI:EU:C:2015:335 (
27.AG bij HvJEU 17 december 2020, zaak C-709/19, ECLI:EU:C:2020:1056 (
28.HvJEU 12 mei 2021, zaak-709/19, ECLI:EU:C:2021:377 (
29.HvJEU 5 juli 2018, zaak C-27/17, ECLI:EU:C:2018:533 (
30.Vgl HvJEU 5 juli 2018, zaak C-27/17, ECLI:EU:C:2018:533 (
31.HvJEU 5 juli 2018, zaak C-27/17, ECLI:EU:C:2018:533 (
32.Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II), PB 2007, L 199, blz. 40
33.HvJEU 9 juli 2020, zaak C-343/19, ECLI:EU:C:2020:534 (
34.HvJEU 15 juli 2021, zaak C-30/20, ECLI:EU:C:2021:604
35.Zie o.a. HvJEU 21 mei 2015, zaak C-352/13, ECLI:EU:C:2015:335 (
36.Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020, PB L 409 van 4 december 2020, blz. 1
37.Hof Amsterdam, 25 april 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:957
38.HvJEU 21 mei 2015, zaak C-352/13, ECLI:EU:C:2015:335 (
39.HvJEU 24 oktober 2018, zaak C-595/17, ECLI:EU:C:2018:854 (
40.HvJEU 24 oktober 2018, zaak C-595/17, ECLI:EU:C:2018:854 (
41.Wet van 6 april 1994 tot regeling van de bevoegdheid van bepaalde rechtspersonen om ter bescherming van de belangen van andere personen een rechtsvordering in te stellen (Stb 1994, 269), waarbij artikel 3:305a BW is ingevoerd, in combinatie met de Wet van 23 juni 2005 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering teneinde de collectieve afwikkeling van massaschades te vergemakkelijken (Kamerstukken II 2005-2006, 29 414, Stb 2005, 340) in werking getreden op 16 juli 2005, laatstelijk gewijzigd op 13 juli 2016
42.De Minister van Justitie en Veiligheid heeft zijn aanvankelijke insteek om WAMCA-zaken te concentreren bij twee en later één rechtbank na kritische commentaren laten varen. Zie in dat verband de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2016-2017, 34 608), in het bijzonder de MvT bij het wetsvoorstel (paragraaf 4.3), kamerstukken 5 en 6 en het advies van de Raad voor de Rechtspraak van 24 oktober 2014 en https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/Toetsingskader-wettelijke-concentratie.pdf
43.Hof Amsterdam, 25 april 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:957 (