ECLI:NL:RBAMS:2022:3586

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
25 juni 2022
Zaaknummer
C/13/686493 / HA ZA 20-697
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Collectieve actie inzake sjoemeldiesels en rechtsmacht van de Nederlandse rechter

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 22 juni 2022, wordt de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in een collectieve actie tegen verschillende gedaagden, waaronder Mercedes-Benz Group AG en diverse dealers, besproken. De zaak betreft de zogenaamde 'sjoemeldiesel'-kwestie, waarbij de stichting Stichting Diesel Emissions Justice (SDEJ) en andere belangenorganisaties vorderingen hebben ingesteld op basis van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA). De rechtbank behandelt de ontvankelijkheid van de vorderingen van de verschillende stichtingen en de vraag of de WAMCA van toepassing is op de vorderingen die betrekking hebben op voertuigen die voor en na 15 november 2016 zijn geproduceerd. De rechtbank concludeert dat SEC niet-ontvankelijk is verklaard omdat zij haar dagvaarding niet binnen de wettelijke termijn heeft uitgebracht. De rechtbank oordeelt dat de WAMCA niet van toepassing is op de vorderingen die betrekking hebben op gebeurtenissen die vóór 15 november 2016 hebben plaatsgevonden, en dat artikel 3:305a (oud) BW van toepassing is. De zaak wordt voortgezet met de vorderingen van SDEJ en Car Claim, waarbij de rechtbank de proceskosten aanhoudt en de zaken naar de rol verwijst voor verdere conclusies.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
afdeling privaatrecht
Vonnis van 22 juni 2022
in de zaak C/13/686493 / HA ZA 20-697 van
de stichting
STICHTING DIESEL EMISSIONS JUSTICE,
gevestigd te Amsterdam,
e i s e r e s,
advocaat mr. L.C.M. Berger te Amsterdam,
tegen
1. de vennootschap naar buitenlands recht
MERCEDES-BENZ GROUP AG
(voorheen Daimler AG),
gevestigd te Stuttgart, Duitsland,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MERCEDES-BENZ NEDERLAND B.V.
(voorheen Mercedes-Benz Vans Nederland B.V. en Mercedes-Benz Cars Nederland B.V.),
gevestigd te Nieuwegein,
advocaat mr. J.S. Kortmann te Amsterdam,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ASV AUTOMOBIELBEDRIJVEN B.V.,
gevestigd te Veghel,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTO KÖKCÜ B.V.,
gevestigd te Vijfhuizen,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTO WÜST DORDRECHT B.V.,
gevestigd te Oud-Beijerland,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTO WÜST HELLEVOETSLUIS B.V.,
gevestigd te Oud-Beijerland,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTO WÜST B.V.,
gevestigd te Oud-Beijerland,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN DRIEL AUTOBEDRIJF B.V.,
gevestigd te Liempde,
10. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LOUWMAN MB G B.V.
(voorheen Automotions MB B.V.),
gevestigd te ’s-Gravenhage,
11. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LOUWMAN MB R B.V.
(voorheen Automotions MB R B.V.),
gevestigd te ’s-Gravenhage,
12. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AUTOSERVICE VAN DEN AKKER B.V.,
gevestigd te Uden,
14. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BAAN TWENTE B.V.,
gevestigd te Zuna,
15. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
COR MILLENAAR B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
16. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GOMES NOORD HOLLAND B.V.,
gevestigd te Alkmaar,
17. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LOUWMAN MB B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
18. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MERCEDES-BENZ DEALER BEDRIJVEN B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
19. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SMEETS M.B. EINDHOVEN B.V.,
gevestigd te Heerlen,
20. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SMEETS M.B. VENLO B.V.,
gevestigd te Heerlen,
21. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SMEETS M.B. ZUID-LIMBURG B.V.,
gevestigd te Heerlen,
22. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STERN 1M B.V.,
gevestigd te Utrecht,
23. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN MOSSEL MB B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
24. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WENSINK AUTOMOTIVE B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
advocaat mr. M.H.C. Sinninghe Damsté te Amsterdam,
g e d a a g d e n,
in de zaak C/13/695611 / HA ZA 21-60 van
de stichting
STICHTING CAR CLAIM,
gevestigd te Rotterdam,
e i s e r e s op de voet van artikel 1018d Rv,
advocaat mr. P. Haas te Rotterdam,
tegen
de hiervoor genoemde gedaagden,
en
in de zaak C/13/695607 / HA ZA 21-59 van
de stichting
STICHTING EMISSION CLAIM,
gevestigd te Amsterdam,
e i s e r e s op de voet van artikel 1018d Rv,
advocaat mr. C. Jeloschek te Amsterdam,
tegen
de hiervoor genoemde gedaagden en
25. de vennootschap naar buitenlands recht
ROBERT BOSCH GMBH,
gevestigd te Gerlingen-Schillerhöhe, Duitsland,
gedaagde,
advocaat mr. D. Horeman te Amsterdam.
Stichting Diesel Emissions Justice zal hierna SDEJ worden genoemd, Stichting Car Claim zal hierna Car Claim worden genoemd en Stichting Emission Claim zal hierna SEC worden genoemd. Gedaagden 1 en 3 zullen hierna gezamenlijk Mercedes worden genoemd. Gedaagden 4 tot en met 12 en 14 tot en met 24 zullen hierna gezamenlijk de Partners worden genoemd. Gedaagde 25 zal hierna Bosch worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure in de zaken met nummers C/13/686493 / HA ZA 20-697, C/13/695607 / HA ZA 21-59 en C/13/695611 / HA ZA 21-60 volgt uit:
- de dagvaarding van SDEJ van 30 juli 2020,
- de akte houdende overlegging producties van SDEJ,
- de rolbeslissing van 30 september 2020 en de daarin genoemde brieven,
- de dagvaarding van Car Claim van 30 december 2020,
- de dagvaarding van SEC van 30 december 2020,
- de rolbeslissing van 20 januari 2021,
- de rolbeslissing van 24 maart 2021, de daarin genoemde brieven en het daarin genoemde e-mailbericht,
- de rolbeslissing van 21 april 2021, de daarin genoemde akten en het daarin genoemde rolbericht.
1.2.
Bij de rolbeslissing van 21 april 2021 is een procesorde voor de eerste fase van de procedure vastgesteld. Deze procesorde voorziet allereerst in een akte van SDEJ en Car Claim over de positie van SEC en Bosch volgens de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA). De procesorde voorziet vervolgens in antwoordconclusies van gedaagden (inclusief Bosch) met betrekking tot de onderwerpen (i) rechtsmacht van de Nederlandse rechter, (ii) toepasselijkheid van de WAMCA en/of artikel 3:305a (oud) Burgerlijk Wetboek (BW) op elk van de vorderingen en (iii) de positie van SEC en Bosch volgens de WAMCA. De procesorde voorziet tot slot in een mondelinge behandeling van deze onderwerpen, gevolgd door een (tussen)vonnis.
1.3.
Overeenkomstig de vastgestelde procesorde hebben SDEJ en Car Claim ieder een akte genomen en hebben Mercedes, de Partners en Bosch ieder een antwoordconclusie genomen.
1.4.
Overeenkomstig de vastgestelde procesorde is vervolgens, bij tussenvonnis van 22 september 2021, een mondelinge behandeling bepaald. Deze mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 maart 2022. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Bij brief van 3 mei 2022 heeft mr. Sinninghe Damsté enkele opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal gemaakt.
1.5.
Overeenkomstig de vastgestelde procesorde is tot slot vonnis bepaald.

2.Inleiding

SDEJ
2.1.
SDEJ is opgericht op 1 juli 2019. Artikel 2 lid 1 van haar statuten luidt:
De stichting heeft ten doel het behartigen en voortzetten van de belangen van de Gedupeerden (…), waaronder begrepen maar niet beperkt tot:
a. het wereldwijd behartigen van de belangen van Gedupeerden in verband met de Claim;
b. het behartigen van de belangen van Gedupeerden en het vertegenwoordigen van Gedupeerden in juridische procedures binnen Nederland en in andere jurisdicties, zoals civiele, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke procedures, al naar gelang het geval;
c. het verkrijgen en verdelen van financiële compensatie voor (een gedeelte van) de schade die de Gedupeerden (…) stellen te hebben geleden;
d. het behartigen van de collectieve belangen van Gedupeerden in milieuzaken, in juridische procedures binnen Nederland en in andere jurisdicties, zoals civiele, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke procedures, al naar gelang het geval;
e. al hetgeen met vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord;
een en ander voor zover dit door het bestuur opportuun wordt geacht.
Car Claim
2.2.
Car Claim is opgericht op 1 oktober 2015. Artikel 2 lid 1 van haar statuten luidt:
De stichting heeft ten doel het behartigen van de belangen van de Autobezitters, waaronder begrepen maar niet beperkt tot:
a. het vaststellen en het onderzoeken van de gang van zaken die heeft geleid tot en betrekking heeft op (i) het ontwikkelen en het installeren van verboden soft- en/of hardware in de Gemanipuleerde Voertuigen en (ii) het verkopen en/of leveren van de Gemanipuleerde Voertuigen aan de Autobezitters;
b. het vaststellen en het onderzoeken van de gang van zaken die heeft geleid tot en betrekking heeft op (de gevolgen van) de toepassing van een of meer Updates op de Gemanipuleerde Voertuigen;
c. het vaststellen en het onderzoeken van (i) alle (financiële) gevolgen van het bovenstaande voor de Autobezitters, (ii) de mogelijkheid voor de Autobezitters om Vorderingen jegens (een of meer) Autofabrikanten geldend te (doen) maken, waaronder begrepen, maar niet beperkt tot het ontbinden van de door hen gesloten koopovereenkomsten van Gemanipuleerde Voertuigen met Lokale Handelaren tegen (volledige) terugbetaling van de koopprijs, (iii) de mogelijkheid voor de Autobezitters tot (algehele) vergoeding van de door hen geleden en nog te lijden schade te verkrijgen van de verantwoordelijke partijen, (iv) de mogelijkheid voor de Autobezitters om alle noodzakelijke vrijwaringen en/of garanties te (doen) verkrijgen ten aanzien van alle mogelijke negatieve gevolgen van de manipulatie van de Gemanipuleerde Voertuigen – zowel voor als na één of meer Updates – voor Gemanipuleerde Voertuigen, ten einde het ongestoord gebruik van de Gemanipuleerde Voertuigen te continueren en (v) alternatieve mogelijkheden tot oplossing van de uitstootproblemen van Gemanipuleerde Voertuigen;
d. het verkrijgen van een (aansprakelijkheids)verklaring voor recht van iedere bevoegde rechtbank dat (een of meer) Autofabrikanten, Bosch, hun (voormalige) besturen, hun (voormalige) raden van commissarissen, (een of meer) Importeurs, (een of meer) Lokale Handelaren en/of andere verwijtbare partijen toepasselijke wet- en regelgeving waaronder begrepen maar niet beperkt tot schending van wet- en regelgeving op het gebied van milieu(normen), oneerlijke handelspraktijken, misleidende reclame en/of het (consumenten)kooprecht en enige daaruit voor hen voortvloeiende plichten jegens de Autobezitters hebben geschonden;
e. het instellen van ge- of verbodsacties in rechte en/of het leggen van beslagen;
f. het verkrijgen van compensatie voor de (financiële) gevolgen voor de Autobezitters; en
g. al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord.
SEC
2.3.
SEC is opgericht op 11 december 2020. Artikel 2.1 van haar statuten luidt:
De stichting heeft ten doel het behartigen van de belangen van de Gedupeerden die één of meer Gemanipuleerde Voertuigen hebben aangeschaft of geleased, waaronder begrepen maar niet beperkt tot:
( a) het vaststellen en het onderzoeken van de gang van zaken die heeft geleid tot en betrekking heeft op (i) het ontwikkelen en het installeren van een of meer Manipulatie-instrumenten in Gemanipuleerde Voertuigen en (ii) het verkopen en/of leveren van Gemanipuleerde Voertuigen aan de Gedupeerden;
( b) het behartigen van de belangen van Gedupeerden en het vertegenwoordigen van Gedupeerden in juridische procedures binnen Nederland en in andere jurisdicties, zoals civiele, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke procedures, al naar gelang het geval;
( c) het wereldwijd behartigen van de belangen van Gedupeerden in verband met de Claims;
( d) het verkrijgen en verdelen van financiële compensatie voor (een gedeelte van) de schade die de Gedupeerden stellen te hebben geleden;
( e) het behartigen van de collectieve belangen van Gedupeerden in milieuzaken, in juridische procedures binnen Nederland en in andere jurisdicties, zoals civiele, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke procedures, al naar gelang het geval;
( f) al hetgeen met vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord;
een en ander voor zover dit door het bestuur opportuun wordt geacht.
Mercedes
2.4.
Mercedes-Benz Group AG produceert onder meer voertuigen met dieselmotoren.
2.5.
Mercedes-Benz Nederland B.V. importeert onder meer deze voertuigen in Nederland.
De Partners
2.6.
De als de Partners aangeduide groep van gedaagden bestaat uit dealers en servicepartners. De dealers verkopen nieuwe door Mercedes-Benz Group AG geproduceerde voertuigen. Zij voeren ook onderhoud aan deze voertuigen uit. De servicepartners verkopen geen nieuwe door Mercedes-Benz Group AG geproduceerde voertuigen; zij voeren wel onderhoud uit. Zij handelen daarnaast in gebruikte voertuigen, waaronder door Mercedes-Benz Group AG geproduceerde voertuigen.
Bosch
2.7.
Bosch produceert hard- en software voor (motoren van) voertuigen en levert deze aan onder andere Mercedes-Benz Group AG.

3.De dagvaarding van SDEJ

3.1.
De eis van SDEJ luidt na wijziging van eis:
REDENEN WAAROMde Stichting de Rechtbank verzoekt, zo veel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te oordelen als volgt:
Voor zover de Rechtbank oordeelt dat op de vorderingen de Wet Afwikkeling Massaschade in een Collectieve Actie van toepassing is, zoals die op 1 januari 2020 in werking is getreden,
Ontvankelijkheid, exclusieve belangenbehartiger en nauw omschreven groep
1. de Stichting aan te wijzen als exclusieve belangenbehartiger in de zin van art. 1018e(1) BW;
2. te bepalen dat onderhavige collectieve actie op de navolgende groepen van personen en juridische entiteiten betrekking heeft in de zin van artikel 1018e(2) Rv: (hierna gezamenlijk: de
Nauw Omschreven Groep):
2.1
alle personen en/of rechtspersonen die
2.1.1
een of meer nieuwe of gebruikte Getroffen Voertuigen hebben gekocht, waarbij onderscheid dient te worden gemaakt tussen de volgende subgroepen:
2.1.1.1 Consumenten die hun Getroffen Voertuig nieuw of tweedehands van een Dealer hebben gekocht en die hun Getroffen Voertuig nog in bezit hebben;
2.1.1.2 Consumenten die hun Getroffen Voertuig nieuw of tweedehands van een Dealer hebben gekocht en die het Getroffen Voertuig niet langer in bezit hebben;
2.1.1.3 Lessees Kopers die hun Getroffen Voertuig nog in bezit hebben;
2.1.1.4 Lessees Kopers en die hun Getroffen Voertuig niet langer in bezit hebben;
2.1.1.5 Consumenten die hun Getroffen Voertuig van een ander dan een Dealer hebben gekocht;
2.1.1.6 Zakelijke Kopers die hun Getroffen Voertuigen nieuw of tweedehands van een Dealer hebben gekocht en die hun Getroffen Voertuig nog in bezit hebben;
2.1.1.7 Zakelijke Kopers die hun Getroffen Voertuigen nieuw of tweedehands van een Dealer hebben gekocht en die hun Getroffen Voertuig niet langer in bezit hebben;
2.1.1.8 Zakelijke Kopers die hun Getroffen Voertuig van een ander dan een Dealer hebben gekocht;
of,
2.1.2
een of meer nieuwe of gebruikte Getroffen Voertuigen uit hoofde van financial lease in bezit hebben, waarbij de Lessee nog geen juridisch eigenaar geworden is:
Opt out
3. te bepalen dat:
3.1
ieder lid van de Nauw Omschreven Groep dat in Nederland woonachtig is of domicilie heeft gedurende een periode van drie maanden na de aankondiging in de zin van artikel 1018f lid 3 Rv van de uitspraak tot aanwijzing van de Exclusieve Belangenbehartiger, de mogelijkheid zal hebben bij schriftelijk bericht aan de griffie van de Rechtbank te laten weten zich van de behartiging van hun belangen in deze collectieve actie te onttrekken;
3.2
ieder lid van de Nauw Omschreven Groep dat buiten Nederland woonachtig is of domicilie heeft, gedurende een periode van zes maanden na de aankondiging in de zin van artikel 1018f lid 3 Rv van de uitspraak tot aanwijzing van de Exclusieve Belangenbehartiger, de mogelijkheid zal hebben bij schriftelijk bericht aan de griffie te laten weten in te stemmen met de behartiging van hun belangen in deze collectieve vordering.
Verklaringen voor recht
4. voor recht te verklaren dat:
4.1
ten aanzien van de bescherming van kleine zelfstandigen, dat verenigingen en stichtingen zonder winstoogmerk, alsmede, alsmede eenmanszaken, combinaties van natuurlijke personen zoals bijvoorbeeld vennootschappen onder firma, of rechtspersonen met slechts één werknemer waarvan de omzet in het boekjaar voorafgaand aan het jaar van aankoop van het Getroffen Voertuig niet hoger was dan EUR 100.000, in de in deze procedure toe te wijzen vonnissen hebben te gelden als consumenten.
4.2
ten aanzien van oneerlijke handelspraktijken:
4.2.1
de gedragingen van de Daimler en de Importeur(s) (thans na de fusie Mercedes-Benz Nederland B.V., hierna in enkelvoud de “
Importeur”) als omschreven in het lichaam van deze dagvaarding kwalificeren als een oneerlijke handelspraktijk en mitsdien jegens de Consumenten onrechtmatig zijn;
4.2.2
de gedragingen van de Daimler en de Importeur als omschreven in het lichaam van deze dagvaarding aan de Dealers zijn toe te rekenen zodat de oneerlijke handelspraktijken ook aan de Dealers kan worden tegengeworpen en hun gedragingen onrechtmatig zijn jegens de Consumenten;
4.2.3
de Overeenkomsten die tussen Consumenten en de Dealers tot stand zijn gekomen – althans voor 14 juni 2014 – tot stand zijn gekomen als gevolg van voornoemde oneerlijke handelspraktijken, vernietigbaar zijn;
4.2.4
de Dealers, Daimler en de Importeur gelet op de oneerlijke handelspraktijken jegens de Consumenten hoofdelijk schadeplichtig zijn.
4.3
ten aanzien van dwaling:
4.3.1
de Consumenten, Lessees Kopers en de Zakelijke Kopers bevoegd zijn de Overeenkomsten te vernietigen.
4.4
ten aanzien van conformiteit, productaansprakelijkheid en wanprestatie
4.4.1
dat de Getroffen Voertuigen niet aan de Overeenkomsten beantwoorden;
4.4.2
dat de redelijke termijn tot herstel of vervanging van de gebreken in de Getroffen Voertuigen ongebruikt is verstreken;
4.4.3
dat de Consumenten, Lessees Kopers en de Zakelijke Kopers gerechtigd zijn van de betreffende Dealers vervanging van het onderhavige Getroffen Voertuig te vorderen voor zover zij hun Getroffen Voertuig nog in hun bezit hebben;
4.4.4
dat de Consumenten, Lessees Kopers en Zakelijke Kopers de bevoegdheid hebben om hun respectieve Overeenkomsten met de respectievelijke Dealers te ontbinden.
4.5
ten aanzien van oneerlijke handelspraktijken, dwaling, non-conformiteit, productaansprakelijkheid en wanprestatie:
4.5.1
dat de Consumenten, Lessees Kopers en Zakelijke Kopers die op grond van de in het kader van dit petitum toe te wijzen vorderingen, waaronder verklaringen voor recht, vernietiging dan wel ontbinding van de Overeenkomst met de desbetreffende Dealers vorderen, dan wel zaaksvervanging, bij toewijzing daarvan geen vergoeding voor het gebruik van het betreffende Getroffen Voertuig verschuldigd zijn;
4.6
ten aanzien van onrechtmatige daad:
4.6.1
dat ieder van Daimler, de Importeur en de Dealers, althans een of meer van hen, jegens de Consumenten, de Zakelijke Kopers en de Lessees onrechtmatig hebben gehandeld;
4.6.2
dat het onrechtmatig handelen van de Daimler en de Importeur jegens de Consumenten, de Zakelijke Kopers en de Lessees eveneens aan de Dealers kan worden tegengeworpen;
4.6.3
dat ieder van Daimler, de Importeur en de Dealers, althans een of meer van hen, zich jegens de Consumenten, de Zakelijke Kopers en de Lessees schuldig hebben gemaakt aan onrechtmatig handelen in groepsverband in de zin van artikel 6:166 BW;
Vorderingen tot vernietiging, ontbinding, zaaksvervanging en schadevergoeding
5. ten aanzien van de Consumenten, Lessees Kopers en de Zakelijke Kopers die ten tijde van het in dezen te wijzen vonnis nog in het bezit van hun voertuig zijn en die voor het in deze procedure te wijzen eindvonnis niet kenbaar hebben gemaakt hun Getroffen Voertuig te willen behouden, te oordelen als volgt:
5.1
primair:
5.1.1
de vernietiging van de Overeenkomst tussen de Consument, Lessees Kopers of de Zakelijke Koper en de desbetreffende Dealers uit te spreken, de betreffende Dealers te veroordelen de gehele koopprijs van het Getroffen Voertuig terug te betalen, zonder dat deze daarbij aanspraak zal kunnen maken op een vergoeding in verband met het gebruik van het Getroffen Voertuig of de waardevermindering daarvan.
5.2
Subsidiair:
5.2.1
de betreffende Dealers van wie de Consument, Lessees Koper of de Zakelijke Koper het Getroffen Voertuig heeft gekocht te veroordelen het Getroffen Voertuig terug te nemen en te vervangen door een nieuw exemplaar van een Vergelijkbaar Type, zonder dat deze daarbij aanspraak zal kunnen maken op een vergoeding in verband met het gebruik van het Getroffen Voertuig of de waardevermindering daarvan.
subsidiair
5.2.2
de Daimler en de Importeur hoofdelijk te veroordelen het Getroffen Voertuig terug te nemen en te vervangen door een nieuw exemplaar van een Vergelijkbaar Type, zonder dat deze daarbij aanspraak zal kunnen maken op een vergoeding in verband met het gebruik van het Getroffen Voertuig of de waardevermindering daarvan.
5.3
Meer subsidiair:
5.3.1
Te verklaren voor recht dat de Overeenkomsten die de Consumenten, Lessees Kopers of de Zakelijke Kopers met de desbetreffende Dealers hebben gesloten zijn ontbonden en deze gehouden zijn aan de betreffende Consumenten en de Zakelijke Kopers de koopprijs terug te betalen, zonder dat deze daarbij aanspraak zal kunnen maken op een vergoeding in verband met het gebruik van het Getroffen Voertuig of de waardevermindering daarvan.
5.4
Meer subsidiair:
5.4.1
Te verklaren voor recht dat de Overeenkomsten die de Consumenten, Lessees Kopers en de Zakelijke Kopers met de desbetreffende Dealers hebben gesloten op eerste verzoek daartoe van een Consument, Lessees Kopers of een Zakelijke Koper als vernietigd dan wel meer subsidiair ontbonden hebben te gelden, waarna de desbetreffende Dealers gehouden zijn aan de betreffende Consumenten, Lessees Kopers of Zakelijke Kopers de koopprijs terug te betalen, zonder dat deze daarbij aanspraak zal kunnen maken op een vergoeding in verband met het gebruik van het Getroffen Voertuig of de waardevermindering daarvan.
5.5
meer subsidiair:
5.5.1
Daimler, de Importeur en de Dealers hoofdelijk te veroordelen de Consumenten, Lessees Kopers en de Zakelijke Kopers de schade te vergoeden die zij hebben geleden door middel van:
5.5.1.1 – indien de Consument, Lessees Koper en de Zakelijke Koper daarvoor opteert en verzoekt – een schadevergoeding anders dan in geld, namelijk door vervanging van het Getroffen Voertuig door een nieuw exemplaar van een Vergelijkbaar Type, zonder dat de Verweerders daarbij aanspraak zullen kunnen maken op een vergoeding in verband met het gebruik van het Getroffen Voertuig of de waardevermindering daarvan;
5.5.1.2 een schadevergoeding.
6. ten aanzien van de Consumenten, Lessees Kopers en de Zakelijke Kopers die ten tijde van het in dezen te wijzen vonnis niet langer in het bezit van hun Getroffen Voertuig zijn dan wel die voor het in deze procedure te wijzen eindvonnis kenbaar hebben gemaakt hun Getroffen Voertuig te willen behouden:
6.1
Daimler, de Importeur en de Dealers hoofdelijk te veroordelen de Consumenten, Lessees Kopers en de Zakelijke Kopers de schade te vergoeden die zij hebben geleden, zoals nader door de Rechtbank vast te stellen.
7. ten aanzien van Lessees:
7.1
Daimler en de Importeur hoofdelijk te veroordelen de Lessees de schade te vergoeden die zij hebben geleden, zoals nader door de Rechtbank vast te stellen
8. In alle gevallen waarin een geldvordering wordt toegewezen, deze te vermeerderen met wettelijke rente vanaf het moment dat de Gedaagden, dan wel een of meer van hen, in verzuim zijn, waarbij de Stichting ten behoeve van de zakelijke gedupeerden aanspraak maakt op wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW.
9. Gedaagden te veroordelen in de kosten van dit geding, inclusief, indien van toepassing, de redelijke en evenredige kosten als bedoeld in artikel 1018l lid 2 BW die de Stichting met het oog op de procedure heeft gemaakt, één en ander te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het in deze procedure te wijzen vonnis.
een en ander met dien verstande dat voor zover Uw Rechtbank van oordeel is dat op het onderliggende feitencomplex het collectieve actierecht van toepassing is zoals dat gold voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet Afwikkeling Massaschade in een Collectieve Actie, dan heeft te gelden dat de vorderingen sub 1, 2 en 3 van dit petitum komen te vervallen, alsmede de vorderingen tot betaling van een schadevergoeding in geld.
3.2.
De eis van Car Claim luidt na wijziging van eis:
REDENEN WAAROMde Stichting de Rechtbank verzoekt, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te oordelen als volgt:
Voor zover de Rechtbank oordeelt dat op de vorderingen de Wet Afwikkeling Massaschade in een Collectieve Actie van toepassing is, zoals die op 1 januari 2020 in werking is getreden,
Ontvankelijkheid exclusieve belangenbehartiger en nauw omschreven groep
A. voor recht te verklaren dat de Stichting ontvankelijk is in deze collectieve actieprocedure;
B. indien en voor zover ook SDEJ ontvankelijk is, SDEJ aan te wijzen als exclusieve belangenbehartiger in de zin van artikel 1018e lid 1 Rv; en
C. te bepalen dat het de Stichting wordt toegestaan zelfstandig proceshandelingen te verrichten, een en ander zo veel mogelijk afgestemd met de exclusieve belangenbehartiger;
1. te bepalen dat onderhavige collectieve actie op de navolgende groepen van personen en juridische entiteiten betrekking heeft in de zin van artikel 1018e lid 2 Rv: (hierna gezamenlijk: de
Nauw Omschreven Groep):
1.1
alle personen en/of rechtspersonen die, primair binnen de Europese Unie en subsidiair binnen Nederland,
1.1.1
een of meer nieuwe of gebruikte Getroffen Voertuigen hebben gekocht, waarbij onderscheid dient te worden gemaakt tussen de volgende subgroepen:
1.1.1.1 Consumenten die hun Getroffen Voertuig nieuw of tweedehands van een Handelaar hebben gekocht en die hun Getroffen Voertuig nog in bezit hebben;
1.1.1.2 Consumenten die hun Getroffen Voertuig nieuw of tweedehands van een Handelaar hebben gekocht en die het Getroffen Voertuig niet langer in bezit hebben;
1.1.1.3 Lessees Kopers die hun Getroffen Voertuig nog in bezit hebben;
1.1.1.4 Lessees Kopers en die hun Getroffen Voertuig niet langer in bezit hebben;
1.1.1.5 Consumenten die hun Getroffen Voertuig van een ander dan een Handelaar hebben gekocht;
1.1.1.6 Zakelijke Kopers die hun Getroffen Voertuigen nieuw of tweedehands van een Handelaar hebben gekocht en die hun Getroffen Voertuig nog in bezit hebben;
1.1.1.7 Zakelijke Kopers die hun Getroffen Voertuigen nieuw of tweedehands van een Handelaar hebben gekocht en die hun Getroffen Voertuig niet langer in bezit hebben;
1.1.1.8 Zakelijke Kopers die hun Getroffen Voertuig van een ander dan een Handelaar hebben gekocht;
of,
1.1.2
een of meer nieuwe of gebruikte Getroffen Voertuigen uit hoofde van financial lease in bezit hebben, waarbij de Lessee nog geen juridisch eigenaar geworden is;
Opt out
2. te bepalen dat:
2.1
ieder lid van de Nauw Omschreven Groep dat in Nederland woonachtig is of domicilie heeft gedurende een periode van drie maanden na de aankondiging in de zin van artikel 1018f lid 3 Rv van de uitspraak tot aanwijzing van de Exclusieve Belangenbehartiger, de mogelijkheid zal hebben bij schriftelijk bericht aan de griffie van de Rechtbank te laten weten zich van de behartiging van hun belangen in deze collectieve actie te onttrekken;
2.2
ieder lid van de Nauw Omschreven Groep dat buiten Nederland woonachtig is of domicilie heeft, gedurende een periode van zes maanden na de aankondiging in de zin van artikel 1018f lid 3 Rv van de uitspraak tot aanwijzing van de Exclusieve Belangenbehartiger, de mogelijkheid zal hebben bij schriftelijk bericht aan de griffie te laten weten in te stemmen met de behartiging van hun belangen in deze collectieve vordering.
Verklaringen voor recht
3. voor recht te verklaren dat:
3.1
ten aanzien van de bescherming van kleine zelfstandigen, dat verenigingen en stichtingen zonder winstoogmerk, alsmede eenmanszaken, combinaties van natuurlijke personen zoals bijvoorbeeld vennootschappen onder firma, of rechtspersonen met slechts één werknemer waarvan de omzet in het boekjaar voorafgaand aan het jaar van aankoop van het Getroffen Voertuig niet hoger was dan EUR 100.000, in de in deze procedure toe te wijzen vonnissen hebben te gelden als consumenten.
3.2
ten aanzien van oneerlijke handelspraktijken:
3.2.1
de gedragingen van Daimler en de Importeurs als omschreven in het lichaam van deze dagvaarding kwalificeren als een oneerlijke handelspraktijk en mitsdien jegens de Consumenten onrechtmatig zijn;
3.2.2
de gedragingen van Daimler en de Importeurs als omschreven in het lichaam van deze dagvaarding aan de Handelaren zijn toe te rekenen zodat de oneerlijke handelspraktijken ook aan de Handelaren kan worden tegengeworpen en hun gedragingen onrechtmatig zijn jegens de Consumenten;
3.2.3
de Overeenkomsten die tussen Consumenten en de Handelaren tot stand zijn gekomen – althans voor 14 juni 2014 – tot stand zijn gekomen als gevolg van voornoemde oneerlijke handelspraktijken, vernietigbaar zijn;
3.2.4
de Handelaren, Daimler en de Importeurs gelet op de oneerlijke handelspraktijken jegens de Consumenten hoofdelijk schadeplichtig zijn.
3.3
ten aanzien van dwaling:
3.3.1
de Consumenten, Lessees Kopers en de Zakelijke Kopers bevoegd zijn de Overeenkomsten te vernietigen.
3.4
ten aanzien van conformiteit productaansprakelijkheid en wanprestatie:
3.4.1
dat de Getroffen Voertuigen niet aan de Overeenkomsten beantwoorden;
3.4.2
dat de redelijke termijn tot herstel of vervanging van de gebreken in de Getroffen Voertuigen ongebruikt is verstreken;
3.4.3
dat de Consumenten, Lessees Kopers en de Zakelijke Kopers gerechtigd zijn van de betreffende Handelaren vervanging van het onderhavige Getroffen Voertuig te vorderen voor zover zij hun Getroffen Voertuig nog in hun bezit hebben;
3.4.4
dat de Consumenten, Lessees Kopers en Zakelijke Kopers de bevoegdheid hebben om hun respectieve Overeenkomsten met de respectievelijke Handelaren te ontbinden.
3.5
ten aanzien van oneerlijke handelspraktijken, dwaling, non-conformiteit, productaansprakelijkheid en wanprestatie:
3.5.1
dat de Consumenten, Lessees Kopers en Zakelijke Kopers die op grond van de in het kader van dit petitum toe te wijzen vorderingen, waaronder verklaringen voor recht, vernietiging dan wel ontbinding van de Overeenkomst met de desbetreffende Handelaren vorderen, dan wel zaaksvervanging, bij toewijzing daarvan geen vergoeding voor het gebruik van het betreffende Getroffen Voertuig verschuldigd zijn;
3.6
ten aanzien van onrechtmatige daad:
3.6.1
dat ieder van Daimler, de Importeurs en de Handelaren, althans een of meer van hen, jegens de Consumenten, de Zakelijke Kopers en de Lessees onrechtmatig hebben gehandeld;
3.6.2
dat het onrechtmatig handelen van Daimler en de Importeurs jegens de Consumenten, de Zakelijke Kopers en de Lessees eveneens aan de Handelaren kan worden tegengeworpen;
3.6.3
dat ieder van Daimler, de Importeurs en de Handelaren, althans een of meer van hen, zich jegens de Consumenten, de Zakelijke Kopers en de Lessees schuldig hebben gemaakt aan onrechtmatig handelen in groepsverband in de zin van artikel 6:166 BW;
Vorderingen tot vernietiging, ontbinding, zaaksvervanging en schadevergoeding
4. ten aanzien van de Consumenten, Lessees Kopers en de Zakelijke Kopers die ten tijde van het in dezen te wijzen vonnis nog in het bezit van hun voertuig zijn en die voor het in deze procedure te wijzen eindvonnis niet kenbaar hebben gemaakt hun Getroffen Voertuig te willen behouden, te oordelen als volgt:
4.1
primair:
4.1.1
de vernietiging van de Overeenkomst tussen de Consument, Lessees Kopers of de Zakelijke Koper en de desbetreffende Handelaren uit te spreken, de betreffende Handelaren te veroordelen de gehele koopprijs van het Getroffen Voertuig terug te betalen, zonder dat deze daarbij aanspraak zal kunnen maken op een vergoeding in verband met het gebruik van het Getroffen Voertuig of de waardevermindering daarvan;
4.2
subsidiair:
4.2.1
de betreffende Handelaren van wie de Consument, Lessees Koper of de Zakelijke Koper het Getroffen Voertuig heeft gekocht te veroordelen het Getroffen Voertuig terug te nemen en te vervangen door een nieuw exemplaar van een Vergelijkbaar Type, zonder dat deze daarbij aanspraak zal kunnen maken op een vergoeding in verband met het gebruik van het Getroffen Voertuig of de waardevermindering daarvan;
Subsidiair
4.2.2
Daimler en de Importeurs hoofdelijk te veroordelen het Getroffen Voertuig terug te nemen en te vervangen door een nieuw exemplaar van een Vergelijkbaar Type, zonder dat deze daarbij aanspraak zal kunnen maken op een vergoeding in verband met het gebruik van het Getroffen Voertuig of de waardevermindering daarvan.
4.3
meer subsidiair:
4.3.1
te verklaren voor recht dat de Overeenkomsten die de Consumenten, Lessees Kopers of de Zakelijke Kopers met de desbetreffende Handelaren hebben gesloten zijn ontbonden en deze gehouden zijn aan de betreffende Consumenten en de Zakelijke Kopers de koopprijs terug te betalen, zonder dat deze daarbij aanspraak zal kunnen maken op een vergoeding in verband met het gebruik van het Getroffen Voertuig of de waardevermindering daarvan;
4.4
meer subsidiair:
4.4.1
te verklaren voor recht dat de Overeenkomsten die de Consumenten, Lessees Kopers en de Zakelijke Kopers met de desbetreffende Handelaren hebben gesloten op eerste verzoek daartoe van een Consument, Lessees Kopers of een Zakelijke Koper als vernietigd dan wel meer subsidiair ontbonden hebben te gelden, waarna de desbetreffende Handelaren gehouden zijn aan de betreffende Consumenten, Lessees Kopers of Zakelijke Kopers de koopprijs terug te betalen, zonder dat deze daarbij aanspraak zal kunnen maken op een vergoeding in verband met het gebruik van het Getroffen Voertuig of de waardevermindering daarvan;
4.5
meer subsidiair:
4.5.1
Daimler en de Importeurs en de Handelaren hoofdelijk te veroordelen de Consumenten, Lessees Kopers en de Zakelijke Kopers de schade te vergoeden die zij hebben geleden door middel van:
4.5.1.1 – indien de Consument, Lessees Koper en de Zakelijke Koper daarvoor opteert en verzoekt – een schadevergoeding anders dan in geld, namelijk door vervanging van het Getroffen Voertuig door een nieuw exemplaar van een Vergelijkbaar Type, zonder dat de Gedaagden daarbij aanspraak zullen kunnen maken op een vergoeding in verband met het gebruik van het Getroffen Voertuig of de waardevermindering daarvan;
4.5.1.2 een schadevergoeding, zoals nader door de rechtbank vast te stellen;
5. ten aanzien van de Consumenten, Lessees Kopers en de Zakelijke Kopers die ten tijde van het in dezen te wijzen vonnis niet langer in het bezit van hun Getroffen Voertuig zijn dan wel die voor het in deze procedure te wijzen eindvonnis kenbaar hebben gemaakt hun Getroffen Voertuig te willen behouden:
5.1
Daimler, de Importeurs en de Handelaren hoofdelijk te veroordelen de Consumenten, Lessees Kopers en de Zakelijke Kopers de schade te vergoeden die zij hebben geleden, zoals nader door de Rechtbank vast te stellen;
6. ten aanzien van Lessees:
6.1
Daimler en de Importeurs hoofdelijk te veroordelen de Lessees de schade te vergoeden die zij hebben geleden, zoals nader door de Rechtbank vast te stellen;
7. In alle gevallen waarin een geldvordering wordt toegewezen, deze te vermeerderen met wettelijke rente vanaf het moment dat de Gedaagden, dan wel een of meer van hen, in verzuim zijn, waarbij de Stichting ten behoeve van de zakelijke gedupeerden aanspraak maakt op wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW.
8. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding, inclusief, indien van toepassing, de redelijke en evenredige kosten als bedoeld in artikel 1018l lid 2 BW die de Stichting met het oog op de procedure heeft gemaakt, zoals nader door de Rechtbank vast te stellen, één en ander te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het in deze procedure te wijzen vonnis;
een en ander met dien verstande dat voor zover de Rechtbank van oordeel is dat op het onderliggende feitencomplex het collectieve actierecht van toepassing is zoals dat gold voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet Afwikkeling Massaschade in een Collectieve Actie, dan heeft te gelden dat de vorderingen sub 1 en 2 van dit petitum komen te vervallen, alsmede de vorderingen tot betaling van een schadevergoeding in geld.
3.3.
De eis van SEC luidt:
Het uw Rechtbank behage om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Verzoek aanwijzing Exclusieve Belangenbehartiger
1.
Primairde Stichting aan te wijzen als Exclusieve Belangenbehartiger in de zin van artikel 1018e lid 1 Rv, dan wel –
subsidiair– de Stichting aan te wijzen als co-Exclusieve Belangenbehartiger in de zin van artikel 1018e lid 4 Rv;
Verklaringen voor recht
Ten aanzien van Daimler, de Importeurs en Bosch
2. Te verklaren voor recht dat ieder van hen (dus Daimler, de Importeurs en Bosch onrechtmatig jegens Gedupeerden heeft gehandeld;
3. Te verklaren voor recht dat Daimler, de Importeurs en Bosch hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de als gevolg van hun onrechtmatig handelen door Gedupeerden geleden schade en gehouden zijn die schade te vergoeden;
Ten aanzien van de Dealers
4. Te verklaren voor recht dat de door de Dealers verkochte Sjoemeldiesels non-conform zijn in de zin van artikel 7:17 e.v. BW;
5 . Te verklaren voor recht dat de koopovereenkomsten tussen de Dealers en de Gedupeerden van groep B als gevolg van de non-conformiteit voor ontbinding vatbaar zijn;
Vordering tot veroordeling tot schadevergoeding en vergoeding van proceskosten
Ten aanzien van Daimler, de Importeurs en Bosch
6. Daimler, de Importeurs en Bosch hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de door Gedupeerden geleden schade, nader op te maken bij staat;
Ten aanzien van alle Gedaagden
7. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding, inclusief de door uw rechtbank nader vast te stellen redelijke en evenredige kosten die Stichting in verband met het instellen van deze procedure heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1018l lid 2 BW en de nakosten, en al deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de uitspraak van het in deze procedure te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de kosten van deze procedure waaronder de nakosten ten bedrage van respectievelijk € 157,- zonder betekening en € 239,- in geval van betekening, indien en voor zover gedaagden niet binnen de wettelijk vereiste termijn van twee dagen, althans binnen een door uw Rechtbank vast te stellen termijn, na betekening van het ten deze te wijzen vonnis betaling heeft voldaan;
en
voor zover de WAMCA op de vorderingen van de Stichting van toepassing wordt geacht en een uitspraak ingevolge artikel 1018i van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt gewezen, vordert de Stichting op grond van artikel 1018l, tweede lid Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de Stichting heeft gemaakt.

4.De akten van SDEJ en Car Claim

4.1.
SDEJ concludeert in haar hiervoor in 1.2 bedoelde akte primair tot niet-ontvankelijkheid van SEC, met het verzoek tevens te bepalen dat Bosch geen partij is in deze procedure en subsidiair, voor het geval SEC deels ontvankelijk is, te bepalen dat SEC uitsluitend ontvankelijk is in haar vorderingen tegen Bosch, met veroordeling van SEC in de proceskosten die betrekking hebben op de procesverrichtingen die het gevolg zijn van de interventie van SEC in deze procedure.
4.2.
Car Claim concludeert in haar hiervoor in 1.2 bedoelde akte tot niet-ontvankelijkheid van SEC, tot referte met betrekking tot de positie van Bosch en tot veroordeling van SEC in de proceskosten die verband houden met de interventie van SEC in deze procedure.

5.De antwoordconclusies van Mercedes, de Partners en Bosch

5.1.
Mercedes sluit haar hiervoor in 1.2 bedoelde conclusie als volgt af:
Daimler c.s. verzoekt uw rechtbank om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. zich onbevoegd te verklaren om kennis te nemen van de door eiseressen ingestelde vorderingen jegens Daimler AG en MBNL, althans (subsidiair):
- zich onbevoegd te verklaren ten aanzien van elke onderliggende vordering waarvan de Stichtingen beogen deze onderdeel te laten zijn van onderhavige procedure, maar die voor 31 juli 2020 is ingesteld bij een gerecht in een andere EU-lidstaat, en ten aanzien waarvan dat andere gerecht zich ten tijde van het vonnis van uw rechtbank reeds bevoegd heeft verklaard; en
- de onderhavige zaak aan te houden ten aanzien van elke onderliggende vordering waarvan de Stichtingen beogen deze onderdeel te laten zijn van onderhavige procedure, maar die voor 31 juli 2020 is ingesteld bij een gerecht in een andere EU-lidstaat, en ten aanzien waarvan dat andere gerecht zich ten tijde van het vonnis van uw rechtbank zich nog niet bevoegd heeft verklaard;
dan wel (indien uw rechtbank oordeelt dat geen sprake is van litispendentie, maar van connexiteit):
- de onderhavige zaak aan te houden ten aanzien van elke onderliggende vordering waarvan de Stichtingen beogen deze onderdeel te laten zijn van onderhavige procedure, maar die voor 31 juli 2020 is ingesteld bij een gerecht in een andere EU-lidstaat, zolang in die procedure in de andere lidstaat nog geen uitspraak is gedaan die in gezag van gewijsde is gegaan.
en, voor zover uw rechtbank zich bevoegd zou achten (al dan niet na aanhouding),
2. SEC niet-ontvankelijk te verklaren in haar collectieve vordering;
3. te bepalen dat de ingestelde collectieve vorderingen, voor zover ontvankelijk, zullen worden behandeld:
- volgens het wettelijke regime zoals dat gold tot 1 januari 2020 voor zover de vorderingen zien op Mercedes-Benz dieselvoertuigen die zijn geproduceerd vóór 15 november 2016;
- volgens de WAMCA voor zover de vorderingen zien op Mercedes-Benz dieselvoertuigen die zijn geproduceerd op of na 15 november 2016;
en
4. de eiseressen hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten ten belope van EUR 163,- zonder betekening, dan wel EUR 248,- in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertigen dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de kosten niet binnen die termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten te rekenen vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis.
5.2.
De Partners sluiten hun hiervoor in 1.2 bedoelde conclusie als volgt af:
MET CONCLUSIE:
dat het uw Rechtbank behage bij vonnis, steeds voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- zich relatief onbevoegd te verklaren ten aanzien van de vorderingen van de Stichtingen voor zover deze zijn ingesteld tegen Partners die geen statutaire zetel hebben in uw arrondissement en het aangelegenheden betreft die niet zien op een filiaal in uw arrondissement;
- zich relatief onbevoegd te verklaren ten aanzien van Smeets en MBDB vanwege hun beroep op forumkeuzes voor respectievelijk de Rechtbank Limburg en de Rechtbank Den Haag;
en voor zover uw Rechtbank zich bevoegd zou achten,
- SEC niet-ontvankelijk te verklaren in haar collectieve vordering;
- te bepalen dat de ingestelde collectieve vorderingen, voor zover ontvankelijk, zullen worden behandeld:
- volgens het wettelijk regime zoals dat gold tot 1 januari 2020 voor zover de vorderingen zien op Mercedes-Benz dieselvoertuigen die zijn geproduceerd vóór 15 november 2016;
- volgens de WAMCA voor zover de vorderingen zien op Mercedes-Benz dieselvoertuigen die zijn geproduceerd op of na 15 november 2016;
en
- de Stichtingen te veroordelen tot betaling van de proceskosten, inclusief nakosten van EUR 255 zonder betekening, verhoogd met een bedrag van EUR 85 in geval van betekening, met bepaling dat, als deze kosten niet binnen veertien dagen na de dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de vijftiende dag na dagtekening van het vonnis wettelijke rente is verschuldigd.
5.3.
De hiervoor in 1.2 bedoelde conclusie van Bosch bevat, voor zover in deze procedure van belang, de volgende conclusies:
69. SEC dient ingevolge de door haarzelf en de rechtbank Amsterdam (voorlopig) van toepassing verklaarde procesrechtelijke regels van de WAMCA niet-ontvankelijk te worden verklaard. De door SEC jegens Bosch ingestelde vorderingen zullen daarbij vervallen. Nu alleen SEC – en niet SDEJ en SCC – Bosch heeft gedagvaard, leidt dit tot de slotsom dat Bosch niet langer als (voorlopige) gedaagde in deze procedure beschouwd kan worden.
(…)

6.CONCLUSIE

95. In het voorgaande heeft Bosch toegelicht dat de rechtbank Amsterdam op basis van de Brussel I-bis Verordening onbevoegd is ten opzichte van de vorderingen van SEC jegens Bosch (…).
96. Voor het geval de rechtbank Amsterdam zich wel bevoegd acht, dient SEC niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat SEC Bosch ingevolge de procesregels van de WAMCA – waarop SEC zich expliciet beroept – niet heeft gedagvaard binnen de wettelijke termijn (…). Subsidiair geldt dat de vorderingen van SEC moeten worden afgewezen, omdat niet het regime van de WAMCA maar dat van artikel 3:305a (oud) BW van toepassing is op de vorderingen van SEC jegens Bosch (…). De vorderingen van SEC jegens Bosch dienen daarom zonder meer buiten beschouwing te blijven in het vervolg van de collectieve procedure tegen Daimler en de overige gedaagden. Nu SDEJ en SCC geen vorderingen hebben ingesteld jegens Bosch kan Bosch niet (langer) worden aangemerkt als procespartij in deze procedure.

6.De beoordeling

Inleiding
6.1.
Zoals hiervoor in 1.2 reeds is vermeld, voorziet de bij de rolbeslissing van 21 april 2021 vastgestelde procesorde voor de eerste fase in de behandeling van drie onderwerpen: (i) de positie van SEC en Bosch volgens de WAMCA, (ii) de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en (iii) de toepasselijkheid van de WAMCA en/of artikel 3:305a (oud) BW op elk van de vorderingen.
6.2.
Deze drie onderwerpen zullen hierna achtereenvolgens worden behandeld. De behandeling van het tweede onderwerp, de rechtsmacht van de Nederlandse rechter, zal worden gecombineerd met de door Mercedes en de Partners opgeworpen vraag naar de relatieve bevoegdheid van deze rechtbank.
De positie van SEC en Bosch
6.3.
SDEJ stelt in haar dagvaarding dat de gebeurtenissen waarop haar vorderingen betrekking hebben worden bestreken door de WAMCA. SDEJ heeft haar dagvaarding dan ook op 31 juli 2020 op de voet van artikel 1018c lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) doen aantekenen in het in de WAMCA voorziene centraal register voor collectieve vorderingen.
6.4.
Nu SDEJ haar dagvaarding heeft ingeschreven in het centraal register op 31 juli 2020, eindigde de termijn voor andere collectieve belangenbehartigers om een vordering op grond van dezelfde gebeurtenis(sen) in te stellen op 31 oktober 2020. Bij rolbeslissing van 30 september 2020 heeft de rechtbank, nadat SDEJ en de door haar gedagvaarde partijen zich daarover hadden uitgelaten, op verzoek van Car Claim de in artikel 1018d lid 1 Rv bedoelde termijn van drie maanden met twee maanden verlengd tot 31 december 2020. Car Claim heeft vervolgens op 30 december 2020 de eerder door SDEJ gedagvaarde partijen – op een hier niet van belang zijnde uitzondering na – op de voet van artikel 1018d Rv gedagvaard.
6.5.
Binnen de aldus verlengde termijn, namelijk op 30 december 2020, heeft ook SEC de eerder door SDEJ gedagvaarde partijen – op een hier niet van belang zijnde uitzondering na – op de voet van artikel 1018d Rv gedagvaard. SEC heeft bovendien Bosch gedagvaard. SEC heeft in haar dagvaarding verwezen naar de door SDEJ aanhangig gemaakte zaak en de rolbeslissing van 30 september 2020. SEC heeft daaraan toegevoegd dat zij gebruik maakt van de mogelijkheid om binnen de aldus verlengde termijn een collectieve actie tegen gedaagden te beginnen.
6.6.
Het voorgaande roept de preliminaire vraag op naar de positie van SEC en, in het verlengde daarvan, naar die van Bosch. Deze vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de procesrechtelijke regels van de WAMCA (titel 14A van Boek III Rv). SDEJ heeft immers de WAMCA-ingang genomen door een dagvaarding op de voet van artikel 1018c Rv uit te brengen. Car Claim en SEC zijn SDEJ daarin gevolgd en ook Bosch heeft zich op de voet van de WAMCA gesteld in deze procedure. Deze keuze van partijen bepaalt in beginsel het voor de ingang van de procedure geldende regime. Met de WAMCA is immers een gedetailleerd procesrechtelijk systeem ingevoerd gericht op collectieve afdoening, waarbij uit de kring van belangenorganisaties een exclusieve belangenbehartiger wordt aangewezen. Daarvoor is een centraal register voor collectieve vorderingen in het leven geroepen en gelden bijzondere procedureregels met korte termijnen waarbinnen (relatief) snel duidelijk wordt wie betrokken zijn in de procedure en wat hun procesrechtelijke positie wordt. Als een belangenorganisatie zoals SDEJ besluit een dagvaarding uit te brengen op de voet van de WAMCA en die overeenkomstig artikel 1018c lid 2 Rv inschrijft in het centraal register, brengt dit dan ook mee dat de bijzondere procedure gevolgd moet worden. Aan het voorgaande doet niet af het antwoord op de vraag of uiteindelijk de WAMCA op de in geding zijnde vorderingen daadwerkelijk van toepassing is of dat de vorderingen beoordeeld moeten worden op basis van artikel 3:305a (oud) BW.
6.7.
Zodra een belangenorganisatie een dagvaarding op de voet van artikel 1018c lid 2 Rv inschrijft in het centraal register, dwingt de driemaandentermijn van artikel 1018d lid 1 Rv andere potentiële belangenorganisaties tot actie. Zij dienen in beginsel binnen die termijn te dagvaarden. Als die termijn niet volstaat, kunnen zij op de voet van artikel 1018d lid 2 Rv binnen één maand na de inschrijving verzoeken om verlenging. Die verlenging is niet vanzelfsprekend. De rechter beslist op basis van de aangevoerde argumenten van de reeds verschenen partijen (in dit geval de verzoekende belangenorganisatie, de eerste belangenorganisatie en de gedaagden). De rechter heeft, gelet op het woord “kan” in artikel 1018d lid 2 Rv, een discretionaire bevoegdheid. Het gaat dus om een beslissing op verzoek van een specifieke partij tot het al dan niet verlengen van de termijn, die wordt genomen op grond van de dan bekende feiten en omstandigheden. Bij dit wettelijk systeem past niet dat (ook) een ten tijde van de beslissing nog niet in de procedure bekende (en in dit geval zelfs nog niet bestaande) belangenorganisatie zou mogen dagvaarden binnen de ten behoeve van een andere belangenorganisatie op de voet van artikel 1018d lid 2 Rv verlengde termijn. Die belangenorganisatie zou daarmee buiten elke rechterlijke toetsing om een verlengde termijn in de schoot geworpen krijgen. Daarmee zou bovendien afbreuk worden gedaan aan de in de WAMCA en de wetsgeschiedenis neergelegde gedachte dat binnen drie maanden na de aantekening in het centraal register bekend is welke andere belangenorganisaties hebben gedagvaard dan wel om een termijnverlenging hebben verzocht en dat na uiterlijk zes maanden bekend is welke van die laatste belangenorganisaties ook daadwerkelijk gedagvaard hebben.
6.8.
Uit het voorgaande vloeit voort dat SEC niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat zij haar dagvaarding niet binnen de wettelijke termijn van artikel 1018d lid 1 Rv heeft uitgebracht en ook niet om verlenging van die termijn heeft verzocht op de voet van artikel 1018d lid 2 Rv. Dit heeft tot gevolg dat Bosch, die uitsluitend door SEC is gedagvaard, geen partij (meer) is in deze procedure. SEC zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de aan de zijde van SDEJ, Car Claim, Mercedes, de Partners en Bosch gevallen proceskosten, tot dit vonnis steeds begroot op EUR 1.126,00 (twee punten, tarief II) aan salaris advocaat, bij Bosch te vermeerderen met EUR 656,00 aan griffierecht.
6.9.
De rechtbank merkt volledigheidshalve op dat Car Claim op de voet van artikel 1018d Rv wel ontvankelijk is, nu zij tijdig om verlenging heeft verzocht en vervolgens binnen de verlengde termijn haar vordering heeft ingesteld.
Internationale en relatieve bevoegdheid – inleiding
6.10.
Deze zaak heeft een internationaal karakter, omdat Mercedes-Benz Group AG gevestigd is in Duitsland en SDEJ en Car Claim beogen de belangen te behartigen van (rechts)personen die primair binnen de Europese Unie (en subsidiair binnen Nederland) nieuwe of tweedehands “Getroffen Voertuigen” hebben gekocht of geleased. Daarom is allereerst van belang de Verordening (EU) nummer 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), PbEU 2012, L 351 (hierna: Verordening Brussel I bis ofwel de Verordening). Het geschil valt immers zowel materieel, formeel als temporeel onder het toepassingsgebied van deze verordening. Dat betekent dat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beoordeeld moet worden aan de hand van de bepalingen van deze verordening. Deze bepalingen moeten autonoom worden uitgelegd in het licht van de ontstaansgeschiedenis, de doelstellingen en het systeem van de Verordening en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) over de Verordening en de voorlopers daarvan.
6.10.1.
In dit verband is van belang dat in overweging 15 van de considerans van Verordening Brussel I bis is bepaald dat de bevoegdheidsregels in hoge mate voorspelbaar moeten zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de gedaagde. In de Verordening zijn ook bijzondere bevoegdheidsregels opgenomen volgens welke een gedaagde in bepaalde gevallen kan worden opgeroepen voor de gerechten van een andere lidstaat. Blijkens overweging 16 van de considerans zijn die alternatieve bevoegdheidsregels gebaseerd op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken. Het bestaan van een nauwe band moet zorgen voor rechtszekerheid en de mogelijkheid vermijden dat de gedaagde wordt opgeroepen voor een gerecht van een lidstaat dat door hem redelijkerwijs niet voorzienbaar was.
6.10.2.
De rechter moet in het kader van de toetsing van zijn rechtsmacht acht slaan op alle hem ter beschikking staande gegevens over de werkelijk tussen partijen bestaande rechtsverhouding, daaronder begrepen, in voorkomend geval, de betwistingen van de gedaagde. Het onderzoek naar de rechtsmacht mag dus niet plaatsvinden op basis van enkel de door de eiser gekozen grondslag van de vordering. De rechtszekerheid verlangt dat de nationale rechter zich gemakkelijk over zijn eigen bevoegdheid kan uitspreken, zonder dat hij de zaak ten gronde hoeft te onderzoeken. Zie bijvoorbeeld HvJ EU 16 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:449, Universal Music/Schilling, punt 42-46 en HR 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:694.
6.11.
In deze zaak zijn voorts van belang de bepalingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over de bevoegdheid voor geheel nationale gevallen.
Internationale en relatieve bevoegdheid – SDEJ en Car Claim
6.12.
Zowel artikel 3:305a (oud) BW als artikel 3:305a (nieuw) BW bepalen dat een stichting of vereniging een rechtsvordering kan instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt.
6.13.
De Verordening Brussel I bis bevat geen bijzondere regels voor de rechtsmacht in geval van collectieve acties, zodat de algemene regels van toepassing zijn. Uitgegaan moet worden van de (groepen van) (rechts)personen voor wier belangen de stichting of vereniging stelt op te komen. Dat betekent dat de rechtbank de vraag naar haar internationale en relatieve bevoegdheid in deze procedure, waarbij SDEJ en Car Claim als eisende partijen optreden, beantwoordt met als uitgangspunt dat de (rechts)personen voor wier belangen SDEJ en Car Claim stellen op te komen, zelf de betreffende rechtsvorderingen tegen de gedaagden zouden hebben ingesteld (vergelijk HvJ EU 21 mei 2015, ECLI:EU:C:2015:335, CDC/Akzo Nobel en HvJ EU 14 november 2017, ECLI:EU:C:2017:863, Schrems/Facebook).
6.14.
SDEJ en Car Claim beogen de belangen te behartigen van alle natuurlijke personen en/of rechtspersonen die, volgens de dagvaardingen, primair binnen de Europese Unie en subsidiair binnen Nederland, (A) een of meer “Getroffen Voertuigen” hebben gekocht of (B) een of meer “Getroffen Voertuigen” uit hoofde van financial lease in bezit hebben (gehad).
6.15.
Bij de vorderingen van SDEJ en Car Claim doet zich de bijzonderheid voor dat niet alle vorderingen tegen alle gedaagden zijn ingesteld ten behoeve van dezelfde (groepen van) (rechts)personen wier belangen SDEJ en Car Claim stellen te behartigen. Zo zijn de tegen Mercedes-Benz Group AG gerichte vorderingen ingesteld ten behoeve van de gehele groep van (rechts)personen wier belangen SDEJ en Car Claim stellen te behartigen, terwijl de tegen de Partners gerichte vorderingen, zo begrijpt de rechtbank en zo hebben ook gedaagden dat begrepen, uitsluitend zijn ingesteld ten behoeve van rechtspersonen die van de Partners een voertuig hebben gekocht of via lease onder zich hebben gekregen. De vorderingen gericht tegen Mercedes-Benz Nederland B.V. betreffen voertuigen die door haar zijn geïmporteerd en door haar aan de Partners zijn geleverd (die ze op hun beurt hebben doorverkocht aan de eindgebruikers). Deze verschillen zijn van belang voor de beoordeling van de rechtsmacht, zoals hierna zal blijken. Om die reden zal de rechtbank de groep die van de Partners een voertuig heeft gekocht of via lease onder zich heeft gekregen hierna aanduiden als de NL Kopers. Dit ter onderscheiding van de andere (rechts)personen wier belangen SDEJ en Car Claim ook stellen te behartigen en die niet bij een van de Partners een voertuig hebben gekocht of via lease onder zich hebben gekregen, maar bij een autodealer elders in de Europese Unie, hierna aan te duiden als de “Niet NL Kopers”. Het onderscheidend criterium tussen deze twee categorieën is aan de eisende kant dus niet de woonplaats van de koper maar de vraag of de koper een voertuig al dan niet bij een van de (in Nederland gevestigde) Partners heeft gekocht.
Internationale en relatieve bevoegdheid – Mercedes-Benz Nederland B.V. en de Partners
6.16.
Mercedes-Benz Nederland B.V. en de Partners hebben alle woonplaats in Nederland. Voor zover de door SDEJ en Car Claim tegen Mercedes-Benz Nederland B.V. en de Partners ingestelde rechtsvorderingen strekken tot bescherming van (gelijksoortige) belangen van in Nederland wonende NL Kopers is er geen internationale bevoegdheid kwestie. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter berust op het nationale recht. Voor zover de door SDEJ en Car Claim tegen Mercedes-Benz Nederland B.V. en de Partners ingestelde rechtsvorderingen strekken tot bescherming van (gelijksoortige) belangen van niet in Nederland wonende NL Kopers (dat betreft naar de rechtbank aanneemt slechts een relatief gering aantal (rechts)personen) is er sprake van een internationaal aspect. De internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter om van die rechtsvorderingen kennis te nemen, berust op artikel 4 lid 1 Verordening Brussel I bis.
6.17.
De relatieve bevoegdheid van deze rechtbank om kennis te nemen van de door SDEJ en Car Claim tegen Mercedes-Benz Nederland B.V. en de Partners ingestelde rechtsvorderingen moet worden beoordeeld aan de hand van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Artikel 99 lid 1 Rv bepaalt dat, tenzij de wet anders bepaalt, bevoegd is de rechter van de woonplaats van de gedaagde. Mercedes voert aan dat Mercedes-Benz Nederland B.V. geen woonplaats heeft in het arrondissement Amsterdam. De Partners voeren aan dat alleen servicepartner Cor Millenaar B.V. (gedaagde 15) volgens haar statuten haar zetel in het arrondissement Amsterdam heeft (vergelijk artikel 1:10 lid 2 BW) en dat alleen servicepartner Auto Kökcü B.V. (gedaagde 5) en dealers Gomes Noord-Holland B.V. (gedaagde 16) en Stern 1M B.V. (gedaagde 22) een filiaal houden in het arrondissement Amsterdam (vergelijk artikel 1:14 BW).
6.17.1.
SDEJ en Car Claim beroepen zich hiertegenover op artikel 107 Rv. Dat beroep is gegrond. Redengevend is het volgende. Artikel 107 Rv bepaalt dat indien een rechter ten aanzien van een van de gezamenlijk in het geding betrokken gedaagden bevoegd is, die rechter ook ten aanzien van de overige gedaagden bevoegd is, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. Een dergelijke samenhang zal snel worden aangenomen. Slechts indien de vorderingen niets met elkaar te maken hebben, zal aan deze voorwaarde niet zijn voldaan. Het betreft hier immers niet, zoals wel het geval is met betrekking tot Mercedes-Benz Group AG, een situatie waarin Mercedes-Benz Nederland B.V. en de partners worden onttrokken aan de rechter die rechtsmacht heeft volgens artikel 4 lid 1 Verordening Brussel I bis.
6.17.2.
Deze rechtbank is relatief bevoegd ten aanzien van Cor Millenaar B.V. en (de filialen van) Auto Kökcü B.V., Gomes Noord-Holland B.V. en Stern 1M B.V. In een collectieve actie houden SDEJ en Car Claim deze gedaagden, de overige Partners en Mercedes-Benz Nederland B.V. als onderdeel van een bij Mercedes-Benz Group AG beginnende keten van partijen verantwoordelijk voor de schade van hun achterban. De in dit verband te beantwoorden feitelijke en juridische vragen zijn ten aanzien van ieder van hen voor een groot deel dezelfde of hangen met elkaar samen. Ten aanzien van de vorderingen jegens Mercedes-Benz Nederland B.V. en de partners zal moeten worden vastgesteld of in de door hen in Nederland geïmporteerde, verkochte en geleasede “Getroffen Voertuigen” het door SDEJ en Car Claim beweerde illegale manipulatie-instrument aanwezig was, waardoor de voertuigen niet voldeden aan de toepasselijke Europese en Nederlandse wet- en regelgeving. Mercedes en de Partners hebben wat betreft de Partners gewezen op het onderscheid tussen dealers en servicepartners, maar hebben niet aangevoerd dat tussen de dealers respectievelijk servicepartners onderling wezenlijke verschillen zijn aan te wijzen, die voor de beoordeling van de in dit geschil voorliggende vorderingen van belang zijn.
6.17.3.
De Partners voeren nog aan dat Smeets M.B. Eindhoven B.V., Smeets M.B. Venlo B.V. en Smeets M.B. Zuid-Limburg B.V. (gedaagden 19 tot en met 21) met hun klanten forumkeuzes voor de rechtbank Limburg zijn overeengekomen en dat Mercedes-Benz Dealer Bedrijven B.V. (gedaagde 18) met haar klanten forumkeuzes voor de rechtbank Den Haag is overeengekomen. Dit verweer faalt. Naar de rechtbank begrijpt, hebben SDEJ en Car Claim alle Partners gedagvaard. Met de aard van de collectieve actie, die effectief en efficiënt dient te zijn, laat zich niet verenigen dat enkele Partners zich op grond van individuele overeenkomsten met hun klanten aan gezamenlijke behandeling door één rechtbank zouden kunnen onttrekken. De Partners lichten ook niet toe welk specifiek belang de betrokken Partners onder de gegeven omstandigheden daarbij hebben. Hetgeen de Partners hebben aangevoerd ten aanzien van de volgens hen ‘grote feitelijke en juridische verschillen’ tussen de Partners is daartoe onvoldoende: als deze verschillen er al zijn is dit voor de beantwoording van de in dit geschil voorliggende vorderingen van onvoldoende belang om opsplitsing van het geschil over verschillende rechtbanken te rechtvaardigen.
Internationale en relatieve bevoegdheid – Mercedes-Benz Group AG
6.18.
Mercedes-Benz Group AG heeft woonplaats op het grondgebied van de lidstaat Duitsland. Op grond van artikel 5 lid 1 Verordening Brussel I bis kan zij slechts voor een Nederlands gerecht worden opgeroepen krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 van hoofdstuk II van de Verordening gegeven regels.
6.19.
SDEJ en Car Claim beroepen zich allereerst op artikel 8, punt 1, Verordening Brussel I bis. SDEJ beroept zich voorts op artikel 7, punt 2, Verordening Brussel I bis.
6.20.
De rechtbank ziet aanleiding om te beginnen met laatstgenoemde bepaling.
Artikel 7, punt 2, Verordening Brussel I bis bepaalt, voor zover hier van belang, dat een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad in een andere lidstaat kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. De vorderingen van SDEJ en Car Claim jegens Mercedes-Benz Group AG hebben betrekking op gesteld onrechtmatig handelen en zien daarmee op vorderingen op verbintenissen uit onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 7, aanhef en punt 2, Verordening Brussel I bis.
In zijn uitspraak van 9 juli 2020, ECLI:EU:C:2020:534 (Verein für Konsumenteninformation/Volkswagen AG), heeft het HvJ EU voor recht verklaard dat artikel 7, punt 2, aldus moet worden uitgelegd dat, wanneer voertuigen door de fabrikant ervan in een lidstaat op onrechtmatige wijze zijn voorzien van software die de emissiegegevens manipuleert alvorens deze voertuigen bij een derde in een andere lidstaat worden gekocht, de plaats waar de schade intreedt zich in deze laatste lidstaat bevindt. Daarmee is dus de plaats waar de auto is gekocht de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. Verder heeft het HvJ EU in dit arrest overwogen dat een dergelijke uitleg van artikel 7, punt 2, in overeenstemming is met de doelstelling van voorspelbaarheid van de bevoegdheidsregels (overweging 15 van de considerans) en de doelstelling van nabijheid en een goede rechtsbedeling (overweging 16 van de considerans).
Hieruit volgt dat de Nederlandse rechter ten aanzien van Mercedes-Benz Group AG internationale bevoegdheid heeft, voor zover het de NL Kopers betreft. Het ‘Erfolgsort’ van de gestelde schade van de NL Kopers wier belangen SDEJ en Car Claim behartigen is in Nederland gelegen, omdat de voertuigen in Nederland zijn gekocht.
6.20.1.
Anders dan Mercedes heeft betoogd is in Verordening Brussel I bis en in de rechtspraak van het HvJ EU geen steun te vinden voor het standpunt dat een collectieve belangenorganisatie geen beroep op het ‘Erfolgsort’ van haar statutaire achterban zou kunnen doen. Ook het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:925 (VEB/BP), biedt hiervoor geen aanknopingspunt. In die zaak ging het om vorderingen van een collectieve claimorganisatie ter vergoeding van door effectenbezitters geleden “zuivere vermogensschade” en de vraag waar het ‘Erfolgsort’ in zo’n geval moest worden gelokaliseerd. Het HvJ EU heeft in de hiervoor genoemde uitspraak van 9 juli 2020 al geoordeeld dat de geleden schade van kopers van een voertuig dat is voorzien van software die de emissiegegevens manipuleert, bestaat in een waardevermindering van het voertuig die voortvloeit uit het verschil tussen de door de koper betaalde prijs en de werkelijke waarde ervan. Volgens het HvJ EU is deze schade geen “zuivere vermogensschade”, maar “materiële schade” (zie punt 29 en 32-35 van het arrest). Hieruit vloeit voort dat het ‘Erfolgsort’ in deze collectieve actie die gaat om de vraag of de geïmporteerde, verkochte en geleasede “Getroffen Voertuigen” voorzien waren van een manipulatie-instrument en daardoor schade hebben veroorzaakt, kan worden gelokaliseerd, namelijk de plaats waar het voertuig is gekocht. Die plaats biedt daarmee een bruikbaar aanknopingspunt voor de rechtsmacht.
6.20.2.
Artikel 7, punt 2, bepaalt niet alleen de internationale bevoegdheid maar ook de interne relatieve bevoegdheid van de rechter. Voor deze dubbelfunctie is enerzijds gekozen om problemen te voorkomen die kunnen rijzen wanneer het nationale procesrecht geen regels van interne relatieve bevoegdheid kent die aansluiten op de bevoegdheidsregels van de Verordening en anderzijds om de werking van de Verordening te vergemakkelijken. Toepassing van de meergenoemde uitspraak van het HvJ EU van 9 juli 2020 in de zaak VfK/VW leidt tot bevoegdheid van alle Nederlandse rechtbanken, namelijk steeds voor zover in het desbetreffende arrondissement door Mercedes-Benz Group AG geproduceerde voertuigen zijn aangekocht. De ratio van de dubbelfunctie van artikel 7, punt 2, Verordening Brussel I bis verzet zich niet tegen concentratie aan de hand van artikel 107 Rv bij één rechtbank. Daarmee is deze rechtbank ten aanzien van Mercedes-Benz Group AG niet alleen relatief bevoegd met betrekking tot de in haar arrondissement gekochte voertuigen, maar is zij ook bevoegd met betrekking tot de elders in Nederland gekochte voertuigen. Deze uitkomst beantwoordt aan de in de overwegingen 15 en 16 van de Verordening genoemde doelstellingen van nabijheid en voorspelbaarheid van de bevoegdheidsregels en van een goede rechtsbedeling, namelijk een nuttige inrichting van deze procedure.
6.21.
De Nederlandse rechter heeft geen internationale bevoegdheid ten aanzien van Mercedes-Benz Group AG voor zover het de belangen van Niet NL Kopers betreft. Artikel 8, punt 1, Verordening Brussel I bis maakt dat niet anders. Immers, niet gesteld of gebleken is dat Mercedes-Benz Nederland B.V. en de Partners “Getroffen Voertuigen” buiten de Nederlandse markt hebben geïmporteerd, verkocht of geleased. Er kan dan ook niet van worden uitgegaan dat Niet NL Kopers een vordering hebben op Mercedes Benz Nederland B.V. of de Partners. Dit betekent dat van een samenhang tussen de vorderingen van de NL Kopers en de Niet NL Kopers niet is gebleken, zodat ook niet kan worden aangenomen dat tussen de vorderingen op alle gedaagden een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.
6.22.
Het oordeel met betrekking tot de belangen van de Niet NL Kopers betekent dat het beroep van Mercedes op artikel 29 en artikel 30 Verordening Brussel I bis geen behandeling behoeft. Dat beroep is immers gedaan voor het geval de rechtbank bevoegdheid zou aannemen ten aanzien van vorderingen ten behoeve van kopers en lessees in het buitenland. Afgezien van het naar de rechtbank aanneemt relatief kleine aantal niet in Nederland wonende NL Kopers doet de rechtbank dat niet.
Internationale en relatieve bevoegdheid – conclusie
6.23.
Het vorenstaande betekent dat deze rechtbank géén internationale bevoegdheid ten aanzien van Mercedes-Benz Group AG heeft, voor zover de door SDEJ en Car Claim ingestelde rechtsvorderingen strekken ter bescherming van de belangen van de Niet NL Kopers. Voor het overige is deze rechtbank internationaal en relatief bevoegd.
Toepasselijkheid WAMCA en/of artikel 3:305a (oud) BW
6.24.
De WAMCA is met ingang van 1 januari 2020 in werking getreden.
6.25.
Artikel 119a lid 2 Overgangswet nieuw BW (Overgangswet) bevat, kort gezegd, het BW-overgangsrecht in verband met de WAMCA:
In afwijking van artikel 68a, blijven voor een rechtsvordering die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen als bedoeld in de artikelen 305a tot en met 305d van Boek 3 en die is ingesteld op of na [1 januari 2020] de voorwaarden van toepassing die golden voor die datum voor zover de rechtsvordering betrekking heeft op een gebeurtenis of gebeurtenissen die heeft of hebben plaatsgevonden voor 15 november 2016.
Artikel III onderdeel 2 van de WAMCA bevat, kort gezegd, het Rv-overgangsrecht in verband met de WAMCA:
Artikel II van deze wet is van toepassing op gedingen die aanhangig zijn gemaakt op of na het tijdstip van het in werking treden van de wet en die betrekking hebben op een gebeurtenis of gebeurtenissen die heeft of hebben plaatsgevonden op of na 15 november 2016.
Artikel IIa van de WAMCA wordt in dit artikel III onderdeel 2 kennelijk abusievelijk niet genoemd.
6.26.
Artikel 119a lid 2 Overgangswet en het Rv-overgangsrecht zijn het resultaat van het amendement van het lid Van Gent c.s. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2018-2019, 34 608, nr. 13).
6.27.
De toelichting bij het amendement Van Gent c.s. luidt (zonder voetnoten):
Dit amendement verbetert het overgangsrecht.
Het oorspronkelijke wetsvoorstel, zoals de regering dat op 15 november 2016 naar de Kamer heeft gestuurd, bevatte geen overgangsrecht. Hierop is veel kritiek gekomen. De regering heeft er daarom voor gekozen op 11 januari 2018 per nota van wijziging een beperkte vorm van overgangsrecht in te voegen. De indieners vinden deze wijziging een stap in de goede richting, maar zijn van mening dat het overgangsrecht verder kan worden verbeterd.
Op grond van het huidige wetsvoorstel (…) kunnen tot in lengte van dagen vorderingen worden ingediend met gebruikmaking van het nieuwe recht naar aanleiding van gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden vóór inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, voor zover geen sprake is van verjaring. Dat levert een onterechte verruiming op van de bevoegdheden voor eisende partijen, terwijl de verwerende partij onmogelijk met gebruikmaking van dit instrument door de eiser rekening had kunnen houden. Deze vorm van overgangsrecht staat op gespannen voet met het rechtszekerheidsbeginsel. Bedrijven, organisaties of andere partijen hebben immers geen mogelijkheid gehad om zich voor te bereiden op de komst van de nieuwe wet als deze ook van toepassing is op oude gebeurtenissen. Bovendien ontstaat de theoretische mogelijkheid dat verschillende rechtsvorderingen op grond van verschillende regimes door elkaar gaan lopen als er reeds een procedure op grond van het oude recht aanhangig is. Zolang onduidelijk is welk recht op welke situatie van toepassing is, zal dit extra juridische procedures in de hand werken. Om deze redenen roept het overgangsrecht, zoals voorgesteld door de regering, meer problemen op dan dat het duidelijkheid creëert.
Daarom regelt dit amendement dat een rechtsvordering op grond van het nieuwe recht slechts mogelijk is als de schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden op of na 15 november 2016. Dat is de datum dat het wetsvoorstel naar de Kamer is gestuurd en de partijen dus in theorie kunnen weten dat de nieuwe wet eraan komt. Als iemand een massaschadeprocedure wil beginnen wegens een gebeurtenis die vóór 15 november 2016 heeft plaatsgevonden, kan dat op basis van de wet zoals die toen gold. Bij een procedure wegens een gebeurtenis die op of ná die datum heeft plaatsgevonden geldt de wet zoals die na inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel zal komen te gelden. In het theoretische geval dat sprake is van een reeks van gebeurtenissen die zowel vóór als na 15 november 2016 plaatsvinden, is het recht van toepassing zoals dat geldt op het moment dat de laatste gebeurtenis waarop de vordering betrekking heeft, heeft plaatsgevonden.
De voordelen van deze vorm van overgangsrecht, ten opzichte van het overgangsrecht zoals voorgesteld in het wetsvoorstel, is dat het rechtszekerheidsbeginsel beter wordt gewaarborgd. Bovendien wordt de mogelijkheid van dubbele procedures op grond van verschillende juridische regimes kleiner. Tot slot sluit deze vorm van overgangsrecht beter aan bij de wetgeving van ons omringende landen, zoals Engeland en België.
6.28.
Vastgesteld moet worden dat aan het bepaalde in artikel 69 aanhef en onder d van de Overgangswet geen aandacht is besteed in het parlementaire debat bij de invoering van de WAMCA. Uitgangspunt in het debat over artikel 119a lid 2 Overgangswet is geweest dat kort gezegd ook oude gevallen onder de werking van de nieuwe wet zouden kunnen vallen. Dit werd ongewenst geacht. De regeling van artikel 119a lid 2 Overgangswet beoogt dit te voorkomen via de invoering van de peildatum 15 november 2016.
De vraag is of in deze zaak de WAMCA van toepassing is. De dagvaarding van SDEJ dateert van 30 juli 2020 (dus van na de inwerkingtreding van de WAMCA). Daarmee is de vraag of de rechtsvordering respectievelijk het geding betrekking heeft op een gebeurtenis of gebeurtenissen die heeft of hebben plaatsgevonden vóór dan wel (op of) na 15 november 2016.
6.29.
SDEJ en Car Claim komen mede aan de hand van de toelichting bij het amendement Van Gent c.s. tot toepasselijkheid van de WAMCA. SDEJ noemt in dit verband onder meer het na 15 november 2016 doorgaan met (i) passief of actief onjuist voorlichten van de typegoedkeuringsautoriteiten en afnemers van de “Getroffen Voertuigen”, (ii) op de markt blijven brengen en houden van voertuigen met sjoemelsoftware en (iii) het (heimelijk) handhaven van Illegale Manipulatie-Instrumenten.
6.30.
Mercedes betoogt dat het overgangsrecht meebrengt dat de WAMCA alleen van toepassing is op het onderdeel van de collectieve actie dat ziet op voertuigen waarin de emissiebeheersingssoftware is geïnstalleerd op of na 15 november 2016. De Partners betogen dat vorderingen gerelateerd aan voertuigen die vóór 15 november 2016 zijn geproduceerd vallen onder artikel 3:305a (oud) BW en dat de WAMCA van toepassing is op voertuigen geproduceerd op of na 15 november 2016.
6.31.
De rechtbank overweegt als volgt. SDEJ en Car Claim hebben ervoor gekozen zowel Mercedes-Benz Group AG als Mercedes-Benz Nederland B.V. en de Partners in één procedure te dagvaarden. Het doel en de strekking van het BW-overgangsrecht is dat in één zaak over de hele linie dezelfde regels van burgerlijk recht dienen te gelden; het burgerlijk procesrecht is daar waar nodig ook op aangepast. Uit de toelichting bij het amendement Van Gent c.s. blijkt voldoende dat het overgangsrecht aanknoopt bij de
schadeveroorzakendegebeurtenis of gebeurtenissen, ook al spreekt de wettekst zelf enkel van gebeurtenis of gebeurtenissen. In de toelichting is verder geen aanknopingspunt te vinden op grond waarvan als gebeurtenis ook zou moeten of kunnen gelden het intreden van
schadelijke gevolgenvan een gebeurtenis of gebeurtenissen. De initiële, gemeenschappelijke en alles overkoepelende schadeveroorzakende gebeurtenis waarop de vorderingen van SDEJ en Car Claim zijn gebaseerd, is het tot stand brengen van een (volgens SDEJ en Car Claim illegaal) manipulatie-instrument. Deze totstandbrenging is vóór 15 november 2016 gebeurd. Het daadwerkelijk op de markt brengen van voertuigen waarin dit (volgens SDEJ en Car Claim illegaal) manipulatie-instrument was ingebouwd, is vooral een uitvoeringshandeling waar het ontwikkelen van het manipulatie-instrument toe heeft geleid en wat ook als een van de (volgens SDEJ en Car Claim) schadelijk gevolgen van het manipulatie-instrument kan worden beschouwd. Anders dan het Rv-overgangsrecht, laat het BW-overgangsrecht een knip toe (“voor zover”). Dat is in dit geval niet relevant, omdat het (volgens SDEJ en Car Claim illegaal) manipulatie-instrument al vóór 15 november 2016 tot stand was gebracht en niet is gesteld of gebleken dat latere aanpassingen op het gestelde illegale karakter daarvan van invloed zijn geweest.
6.32.
De hiervoor in 6.29 vermelde omstandigheden waarop SDEJ zich heeft gebaseerd in haar betoog dat sprake is van een reeks van gebeurtenissen die deels voor en deels na 15 november 2016 hebben plaatsgevonden dan wel van een doorlopende onrechtmatige daad, betreffen eveneens mogelijke schadelijke gevolgen van de gebeurtenis die in dit geding als alles overkoepelende schadeveroorzakende gebeurtenis is aangemerkt, te weten het tot stand brengen van een (volgens SDEJ en Car Claim illegaal) manipulatie-instrument. Dat betekent dat de in 6.29 bedoelde omstandigheden niet relevant zijn voor de vraag welk recht van toepassing is. Op dit laatste stuit ook het beroep van SDEJ op de in de toelichting bij het amendement Van Gent c.s. bedoelde reeks van gebeurtenissen af. Car Claim heeft geen andersluidende stellingen betrokken die tot een ander oordeel leiden.
6.33.
In deze zaak is dus uitsluitend het oude recht van artikel 3:305a (oud) BW van toepassing.
Proceskosten en hoger beroep
6.34.
Met dit vonnis is het geschil tussen partijen over (i) de internationale en relatieve bevoegdheid van de rechtbank en (ii) de toepasselijkheid van de WAMCA en/of artikel 3:305a (oud) BW beslecht. De rechtbank zal de beslissingen over de proceskosten aanhouden.
6.35.
Dit vonnis geldt voor SEC als eindvonnis, omdat SEC niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Het is dus niet nodig om op grond van artikel 337 lid 2 Rv voor SEC tussentijds hoger beroep open te stellen.
Vervolg van de procedure
6.36.
Nu de WAMCA niet van toepassing is, dienen de door SDEJ aanhangig gemaakte zaak (C/13/686493 / HA ZA 20-697) en de door Car Claim aanhangig gemaakte zaak (C/13/695611 / HA ZA 21-60) afzonderlijk te worden voortgezet. Wel zal in de roladministratie worden aangetekend dat deze twee zaken met elkaar samenhangen (“rolvoeging”). Van gedaagden in de door Car Claim aanhangig gemaakte zaak zal alsnog griffierecht worden geheven.
6.37.
SDEJ en Car Claim hebben in hun eisen al rekening gehouden met de hiervoor in 6.33 vermelde uitkomst. Er is dus geen aanleiding om hen op dit moment in de gelegenheid te stellen hun stellingen en/of hun vorderingen aan te passen.
6.38.
De eerder vastgestelde procesorde behoeft enige aanpassing. De zaken zullen worden verwezen naar de rol voor conclusie van gedaagden met betrekking tot (i) de ontvankelijkheid van SDEJ respectievelijk Car Claim volgens artikel 3:305a (oud) BW en (ii) het toepasselijk recht, in het bijzonder in de verhouding tussen de NL Kopers en Mercedes-Benz Group AG.
Tot slot
6.39.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
verklaart SEC niet-ontvankelijk;
7.2.
veroordeelt SEC in de aan de zijde van SDEJ, Car Claim, Mercedes, de Partners en Bosch gevallen proceskosten, tot dit vonnis steeds begroot op EUR 1.126,00, in het geval van Mercedes en de Partners te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na heden, en in het geval van Bosch te vermeerderen met EUR 656,00;
7.3.
veroordeelt SEC in de kosten die na dit vonnis ontstaan, aan de zijde van SDEJ, Car Claim, Mercedes, de Partners en Bosch begroot op EUR 163,00 aan salaris advocaat, te verhogen met EUR 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis als SEC niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, een en ander in het geval van Mercedes en de Partners te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de betekening;
7.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak C/13/686493 / HA ZA 20-697 en in de zaak C/13/695611 / HA ZA 21-60
7.5.
verklaart zich onbevoegd voor zover het betreft de tegen Mercedes-Benz Group AG ingestelde vorderingen ten behoeve van Niet NL Kopers;
7.6.
verstaat dat artikel 3:305a (oud) BW van toepassing is op deze procedures en de ingestelde vorderingen;
7.7.
verwijst de zaken naar de rol van
14 september 2022voor de hiervoor in 6.38 bedoelde conclusies;
7.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Vaessen, mr. M.C.H. Broesterhuizen en mr. M.L.S. Kalff, rechters, bijgestaan door mr. A.A.J. Wissink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2022.