ECLI:NL:RBAMS:2023:5238

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
9563726 EL EXPL 21-330
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Dexia voor schade door verboden advisering bij effectenleaseovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 24 augustus 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en Dexia Nederland B.V. De eiser, vertegenwoordigd door mr. L.C.M. Jurgens, vorderde schadevergoeding van Dexia wegens onrechtmatig handelen. De zaak betreft een effectenleaseovereenkomst die de eiser in 2000 met Dexia is aangegaan, waarbij de tussenpersoon Fortuyn Assurantiën & Adviseurs betrokken was. De eiser stelde dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door hem als cliënt te accepteren, terwijl de tussenpersoon geen vergunning had voor het geven van financieel advies. De kantonrechter oordeelde dat er voldoende causaal verband was tussen de schade van de eiser en de onrechtmatige daad van Dexia. De rechter verklaarde voor recht dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en dat zij gehouden is tot vergoeding van de volledige schade van de eiser, die bestaat uit de door hem betaalde inleg, verminderd met ontvangen dividenden. De vordering van Dexia in reconventie werd afgewezen. Dexia werd ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser. De uitspraak is van belang in het kader van de aansprakelijkheid van aanbieders van financiële producten voor de advisering door tussenpersonen zonder vergunning.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
Zaaknummer: 9563726 EL EXPL 21-330
vonnis van de kantonrechter van 24 augustus 2023
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. L.C.M. Jurgens,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.
Partijen worden hierna [eiser] en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 november 2021;
  • de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,
  • de rolmededeling van 20 april 2023,
  • de conclusie van vermeerdering en vermindering van de gronden van de eis in conventie en van dupliek in reconventie, tevens houdende bezwaar tegen de wijziging van eis in reconventie.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.2. De feiten

2.1.
Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Dexia Bank Nederland, Bank Labouchere en Legio Lease. Waar sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder begrepen.
2.2.
[eiser] heeft de volgende leaseovereenkomst (hierna: de overeenkomst) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia:
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
[nummer 1]
10-10-2000
Capital Effect Maandbetaling
240 mnd
€ 27.307,20
2.3.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Datum eindafrekening
Resultaat
Open post
(na verrekening)
07-03-2007
- € 2.136,20
- € 2.004,85
2.4.
Volgens opgave van Dexia heeft [eiser] op grond van de leaseovereenkomst in totaal een bedrag van € 7.199,68 aan maandtermijnen betaald.
[eiser] heeft € 219,50 aan dividenden ontvangen.
2.5.
De gemachtigde van [eiser] heeft bij brief van 4 april 2007 Dexia onder meer op grond van onrechtmatig handelen gesommeerd om tot schadevergoeding over te gaan.

3.De vordering en het verweer in conventie en in reconventie

3.1.
[eiser] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat de overeenkomst tijdig en regelmatig is vernietigd en moet worden geacht met terugwerkende kracht nimmer te hebben bestaan,
2. voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en gehouden is tot vergoeding aan hem van zijn volledige schade bestaande uit restschuld, inleg, rente en kosten,
3. Dexia zal veroordelen tot betaling aan [eiser] van alle door of namens hem op de overeenkomst betaalde geldbedragen wegens restschuld, inleg, rente en kosten, het geheel vermeerderd met de wettelijke rente, onder aftrek van door Dexia aan [eiser] betaalde dividenden,
4. Dexia zal veroordelen tot het (doen) verwijderen en verwijderd houden van alle in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van de stichting BKR geregistreerde gegevens op naam van [eiser] in verband met de overeenkomst, op straffe van een dwangsom,
5. Dexia zal veroordelen tot betaling van de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering. De kantonrechter begrijpt het zo dat deze na eiswijziging luidt dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [eiser] verschuldigd is,
3. [eiser] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.Beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt ronde het jaar 2002 zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser] .

4.2.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017: 164), 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009: BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
de afnemer heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld voor zover van toepassing;
E. er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade
en de onrechtmatige daad van Dexia.
Onrechtmatig handelen Dexia
4.4
[eiser] vordert in de eerste plaats een verklaring voor recht dat de overeenkomst rechtsgeldig is vernietigd. Deze vordering is echter in het geheel niet toegelicht, zodat deze als ongegrond zal worden afgewezen.
Verder heeft [eiser] vorderingen ingesteld die zijn gegrond op de stelling dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem door hem in strijd met artikel 41 van de Nadere Regeling (NR) 1999 (oud) als cliënt te accepteren, nadat hij door een tussenpersoon was aangebracht die hem had geadviseerd zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, terwijl Dexia dat wist of behoorde te weten. Deze vorderingen worden als volgt beoordeeld.
verjaring
4.5.
Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eiser] in verband met een schending van artikel 41 NR 1999 (oud) inmiddels verjaard is. Volgens Dexia heeft zij wel stuitingsbrieven gekregen namens [eiser] maar niet tussen 28 februari 2012 en 11 april 2018. [eiser] heeft echter een brief van 21 januari 2014 in het geding gebracht met als referentie onder meer “schenden zorgplicht en onrechtmatige daad” en een brief van Dexia in reactie daarop van 5 maart 2014. Dexia heeft hier onvoldoende concreet op gereageerd, terwijl deze brief van 21 januari 2014 wel in de genoemde periode de verjaring heeft gestuit. Daarom treft dit verjaringsverweer geen doel.
tussenpersoon
4.6.
[eiser] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Fortuyn Assurantiën & Adviseurs (hierna: Fortuyn). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikt over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI :NL:HR:2022:862) is opnieuw geoordeeld dat indien de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon, zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, tevens – naar de aanbieder wist of behoorde te weten- als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven, daarmee vaststaat dat de aanbieder heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (oud). De Hoge Raad heeft daarbij bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn.
Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
4.7.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eiser] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eiser] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiser] . Dat is immers degene die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia en de vergunningplichtige advisering beroept. De door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee, dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eiser] in 2007 - weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.8.
[eiser] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
In het jaar 2000 werkte ik naast mijn studie parttime bij Tele Agreement Consult. Daar is door [naam 1] (de eigenaar) geadviseerd om in mijn toekomst en studie te investeren en een aandelenpakket af te sluiten bij Fortuyn. Bij Fortuyn heb ik gesproken met [naam 2] (adviseur en eigenaar van Fortuyn en destijds dikke vrienden met [naam 1] ). Het gesprek heeft op zijn kantoor plaatsgevonden bij Fortuyn te [adres] . Het gesprek heeft in groepsverband plaatsgevonden, met een man of vijf zover ik mij herinner. Deze adviseur heeft mij verteld dat ik moest investeren in mijn toekomst en studie door deze overeenkomst (destijds Bank Labouchere nu Dexia Bank) af te sluiten. Hij prijsde het allemaal mooi aan en dat het een spaarvorm is om later je studie mee af te kunnen betalen. Hij maakte aantekeningen op een flipbord en liet mij tabellen zien wat ik na die looptijd allemaal zou krijgen etc. Ik was toen net achttien geworden (…). Er is expliciet geadviseerd om deze overeenkomst aan te gaan. Ik werkte toen ook met andere jongens van zestien en zeventien jaar die het pakket mee naar huis kregen met de mededeling dat jullie ouders maar voor jullie moeten tekenen, want het is goed voor je studieloopbaan etc.
4.9.
[eiser] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van het handgeschreven aanvraagformulier op naam van [eiser] van 2 oktober 2000, voorzien van het ATP-nummer [nummer 2] en de naam Fortuyn Assurantiën & Adviseurs B.V.,
- een kopie van de overeenkomst van 10 oktober 2000 met contractnummer [nummer 1] , voorzien van het adviseursnummer: [nummer 2] en de naam Fortuyn Assurantiën & Adviseurs.
4.10.
Met dit feitenrelaas en deze stukken heeft [eiser] voldoende onderbouwd dat sprake is geweest van een specifiek op de persoon van [eiser] gericht financieel advies van de adviseur van de tussenpersoon om een specifiek effectenleaseproduct met Dexia overeen te komen. Er volgt immers uit dat [eiser] persoonlijk contact heeft gehad met de adviseur van de tussenpersoon op diens kantoor, tijdens een bijeenkomst waarbij aan [eiser] en ongeveer vijf van zijn collega’s het Capital Effect product is aangeprezen als geschikt om hun studie mee te betalen.
Een dergelijk persoonlijk contact valt onder de door de Hoge Raad in laatstgenoemd arrest bedoelde gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst, aangezien het Capital Effect product aan [eiser] persoonlijk is voorgesteld als voor zijn situatie geschikt.
Tegenover de concreet toegelichte stellingen van [eiser] heeft Dexia, gelet op de hiervoor genoemde motiveringseisen, haar verweer - dat alleen in algemene bewoordingen is gevoerd - onvoldoende onderbouwd. Dus heeft zij niet voldaan aan de motiveringsplicht. Hieruit volgt dat als vaststaand wordt aangenomen dat van een vergunningsplichtig advies door de tussenpersoon sprake is geweest. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
Hetgeen Dexia in dit verband heeft aangevoerd maakt het voorgaande niet anders.
wetenschap Dexia
4.11.
[eiser] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [eiser] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882). Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eiser] , had het, gelet op wat hiervoor is overwogen, op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomst met [eiser] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst met [eiser] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [eiser] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.12. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [eiser] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eiser] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft (zie Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7). Deze lijn is nadien bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935. Er kunnen wel situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van [eiser] te doen komen, maar in dit geval doet zich dat niet voor. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [eiser]
4.13.
De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] , door hem als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar hem tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat, en dat Dexia gehouden is tot vergoeding aan hem van zijn volledige schade.
De schade bestaat niet, zoals [eiser] vordert, uit restschuld, inleg, rente en kosten. Daarom zal dat onderdeel van de verklaring voor recht worden afgewezen.
4.14.
[eiser] vordert naast de verklaring voor recht een veroordeling van Dexia tot betaling aan hem van alle door of namens hem op de overeenkomst betaalde geldbedragen wegens restschuld, inleg, rente en kosten, het geheel vermeerderd met de wettelijke rente, onder aftrek van door Dexia aan [eiser] betaalde dividenden. Dexia verwijst voor de omvang van de betalingen door [eiser] naar het door haar overgelegde financiële overzicht. Daaruit volgt dat [eiser] totaal € 7.199,68 aan inleg heeft betaald en voor het overige geen betalingen heeft gedaan. Dit is door [eiser] onvoldoende betwist. Hij voert wel aan dat hij meer aan inleg heeft betaald, maar hij heeft dat niet aangetoond. Daarom wordt uitgegaan van het bedrag van € 7.199,68.
4.15.
Partijen zijn het erover eens dat aan dividend € 219,50 is uitgekeerd en dat dit een voordeel is dat bij de vaststelling van de te vergoeden schade in mindering moet worden gebracht.
Over het fiscaal voordeel verschillen partijen van standpunt. Volgens Dexia heeft [eiser] € 562,82 aan fiscaal voordeel genoten, althans had hij dit voordeel kunnen genieten omdat hij de reeds ingehouden en afgedragen dividendbelasting heeft kunnen terugvorderen en de rente als aftrekpost heeft kunnen opvoeren bij zijn aangiftes Inkomstenbelasting. [eiser] voert aan dat Dexia na het jaar 2000 geen dividendbelasting meer heeft afgedragen en dat hij bovendien geen aangifte Inkomstenbelasting heeft gedaan in de jaren dat de overeenkomst liep.
Het is vaste rechtspraak dat alleen daadwerkelijk genoten voordeel mag worden verrekend (HR 1 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD6627). Nu niet is gebleken dat [eiser] daadwerkelijk fiscaal voordeel heeft genoten zal met een dergelijk voordeel geen rekening worden gehouden.
4.16.
De door [eiser] geleden en door Dexia te vergoeden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. Deze bestaat uit de door [eiser] betaalde inleg van € 7.199,68 verminderd met het ontvangen dividend van € 219,50. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Dit betekent dat Dexia de wettelijke rente verschuldigd is over de door [eiser] betaalde inleg verminderd met het dividend telkens vanaf het moment waarop een desbetreffend gedeelte van de inleg daadwerkelijk is betaald.
4.17.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eiser] aangevoerde gronden voor onrechtmatig handelen door Dexia geen bespreking. Aan de vermeerdering van gronden in en de producties bij de laatste conclusie van [eiser] wordt dus hoe dan ook niet toegekomen.
BKR registratie
4.18.
De vordering van [eiser] tot het (doen) verwijderen van zijn BKR registratie in verband met de overeenkomst is door Dexia weersproken met het argument dat er geen codering (zichtbaar) is op naam van [eiser] . Hij heeft op dit verweer niet gereageerd, zodat het ervoor wordt gehouden dat er in verband met de overeenkomst geen registratie (meer) is op zijn naam. Daarom wordt deze vordering afgewezen.
De vordering van Dexia
4.19.
[eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis in reconventie omdat deze volgens hem tardief is. De eiswijziging is bij conclusie van repliek in reconventie gedaan en [eiser] heeft daarop dan ook bij dupliek in reconventie kunnen reageren. De eiswijziging is daarom niet in strijd met de eisen van een goede procesorde, zoals bedoeld in artikel 130 Rv. Gelet echter op de beoordeling in conventie wordt de door Dexia gevorderde verklaring voor recht, inhoudende dat zij niets meer aan [eiser] verschuldigd is, afgewezen.
proceskosten
4.20.
Nu Dexia grotendeels in het ongelijk gesteld wordt zal zij zowel in conventie als in reconventie worden veroordeeld in de proceskosten, zoals hierna te melden.
4.21.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen en vastgesteld op € 132,00.
4.22.
De gevorderde rente over de proces- en nakosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.Beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat, en dat Dexia gehouden is tot vergoeding aan hem van zijn volledige schade,
5.2.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.16.,
5.3.
veroordeelt Dexia in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening, aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op:
a. kosten dagvaarding € 125,03
b. griffierecht € 85,00
c. salaris gemachtigde
€ 660,00(2 punten à € 330,00)
€ 870,03
5.4.
veroordeelt Dexia, onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 132,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na aanschrijving tot voldoening aan dit vonnis, alsmede te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis,
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
wijst de vordering af,
5.8.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. M. van Walraven, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 augustus 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.