9.1.1De vorderingen van de nabestaanden van [slachtoffer 1]
De nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer 1] hebben een vordering ingediend die grotendeels is opgebouwd uit gelijksoortige posten. De rechtbank zal deze vorderingen, voor zover mogelijk, gezamenlijk bespreken.
De benadeelde partijen [naam vader slachtoffer] (vader van het slachtoffer, hierna: de vader), [naam moeder slachtoffer] (moeder van het slachtoffer, hierna: de moeder), [naam broer slachtoffer] (broer van het slachtoffer, hierna: broer [slachtoffer 1] ), [naam broertje slachtoffer] (broertje van het slachtoffer, hierna: broertje [naam broertje slachtoffer] ) en [naam nichtje slachtoffer] (nichtje van het slachtoffer, hierna: het nichtje van het slachtoffer) vorderen allen € 1.400,- aan vergoeding van materiële schade. Dit bedrag bestaat uit € 1.000,- aan toekomstige medische kosten en € 400,- aan toekomstige reis- en parkeerkosten.
In aanvulling daarop vordert de moeder € 6.312 aan uitvaartkosten en vordert broer [naam broer slachtoffer] een bedrag van € 323,29 voor het huren van busjes ten behoeve van de uitvaart van het slachtoffer.
Daarnaast wordt door de moeder, vader en broertje [naam broertje slachtoffer] affectieschade gevorderd. De moeder vordert een bedrag van € 20.000,-. Door de vader wordt primair een bedrag van € 20.000,- gevorderd, omdat het slachtoffer dient te worden aangemerkt als ‘thuiswonend’. Subsidiair wordt een bedrag van € 17.500,- gevorderd.
Broertje [naam broertje slachtoffer] vordert € 17.500,-.
Tevens vorderen de vader, moeder en broertje [naam broertje slachtoffer] € 20.000,- aan schokschade. Door broer [naam broer slachtoffer] wordt een bedrag van € 22.000,- aan schokschade gevorderd.
Door het nichtje van het slachtoffer is een bedrag van € 15.000,- gevorderd op grond van aantasting in de persoon op andere wijze.
Tot slot is verzocht deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.2Het oordeel van de rechtbank
Door alle nabestaanden is een bedrag van € 1.000,- voor toekomstige medische kosten en € 400,- voor toekomstige reis- en parkeerkosten gevorderd. De rechtbank zal de nabestaanden niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van deze posten die zien op toekomstige kosten.
De uitvaartkosten die door moeder zijn gevorderd en de huurkosten voor busjes die door broer [naam broer slachtoffer] zijn gevorderd zijn voldoende onderbouwd en de verdediging heeft de vordering op deze punten niet betwist. Deze schadeposten van de vordering zullen worden toegewezen.
Algemene overweging affectieschade
Affectieschade is immateriële schade die iemand lijdt door het verdriet van onder meer het overlijden van een naaste. Het vorderen van affectieschade voor naasten is sinds januari 2019 geregeld in artikel 6:108, derde en vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Als naasten worden, voor zover van belang, genoemd:
- de echtgenoot/partner van de overledene;
- de ouder van de overledene alsmede de kinderen van de overledene;
- degene die duurzaam in gezinsverband de zorg voor de overledene had of voor wie de overledene ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg had;
- diegene die ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene stond dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat deze als naaste dient te worden aangemerkt.
Het bedrag dat voor toekenning van vergoeding van affectieschade in aanmerking komt, is vastgelegd in het ‘Besluit vergoeding affectieschade’. Op grond van artikel 1 van dit besluit kunnen de ouders aanspraak maken op een bedrag van € 20.000,-.
Andere naasten kunnen een beroep doen op de hardheidsclausule. Als zij op het moment van het overlijden in een zodanige nauwe relatie tot de overledene stonden, kan uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien dat zij als naaste aanspraak hebben op de vergoeding van affectieschade. Dat is een uitzondering die in de rechtspraak strikt wordt toegepast.
Beoordeling affectieschade
De vorderingen van de vader en moeder zijn voldoende onderbouwd en zijn niet door de verdediging betwist. De rechtbank zal deze schadeposten toewijzen.
Ook door het broertje [naam broertje slachtoffer] is affectieschade gevorderd. Door zijn advocaat is aangevoerd dat hij ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot het slachtoffer stond dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij als naaste dient te worden aangemerkt. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Broers en zussen zijn niet opgenomen in de opsomming van personen die aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade, omdat de wetgever er uitdrukkelijk voor heeft gekozen hen niet standaard een dergelijk recht toe te kennen. Dit sluit niet uit dat zij in bijzondere gevallen een beroep kunnen doen op de hardheidsclausule van artikel 6:108, lid 4 sub g BW (personen met een nauwe persoonlijke relatie). De rechtbank leidt hieruit af dat de wetgever heeft bedoeld dat slechts in uitzonderlijke gevallen door broers en zussen aanspraak kan worden gemaakt op vergoeding van affectieschade en dat daartoe niet volstaat dat zij een zeer goede en hechte band hadden.
Zonder ook maar iets af te willen doen aan de waardevolle band die broertje [naam broertje slachtoffer] met zijn broer heeft gehad en hoe invoelbaar zijn leed ook is, is de rechtbank van oordeel dat het broertje [naam broertje slachtoffer] geen aanspraak kan maken op affectieschade middels de wettelijke hardheidsclausule. Niet gebleken is dat de verhouding tussen broertje [naam broertje slachtoffer] en het slachtoffer sterk afweek van wat in het algemeen gebruikelijk is tussen broers die in gezinsverband samenleven. De rechtbank zal deze schadepost daarom afwijzen.
Algemene overweging schokschade
Schokschade betreft immateriële of materiële schade die ontstaat door het waarnemen van een gebeurtenis of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Het gaat bij toekenning van schokschade dus niet zozeer om vergoeding van leed, maar degene die vergoeding vordert moet zelf geestelijk letsel hebben opgelopen als direct gevolg van die waarneming of confrontatie.
De aard van deze schade brengt mee dat deze schade in het algemeen slechts voor vergoeding in aanmerking komt indien (i) de betrokkene rechtstreeks wordt geconfronteerd met de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, en (ii) deze confrontatie bij de betrokkene een hevige schok teweeggebracht heeft, hetgeen zich met name kan voordoen indien sprake is van een nauwe (affectieve) band met degene die door het ongeval is gedood of gewond geraakt.
Voor vergoeding van schokschade is op grond van art. 6:106, eerste lid onder b, BW vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dit zal in het algemeen slechts het geval zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Hiermee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat de emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. De vaststelling door de rechter dat daarvan sprake is, kan op informatie van een deskundige worden gebaseerd (vgl. HR 4 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2241 en HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2201). Als de rechter op grond van een rapportage van een deskundige tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel, kan hij tot toewijzing van schadevergoeding overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld (vgl. HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958). Beoordeling gevorderde schokschade
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schokschade voor alle nabestaanden kan worden toegewezen. De verdediging heeft zich, ten aanzien van broer [naam broer slachtoffer] , op het standpunt gesteld dat de door hem gevorderde schokschade kan worden toegewezen. Ten aanzien van de overige vorderingen terzake schokschade heeft de verdediging aangevoerd dat deze schade dient te worden afgewezen, omdat uit de onderbouwing van de vorderingen niet is gebleken dat geestelijk letsel is ontstaan door een hevige schok die is ontstaan als gevolg van een directe confrontatie met het bewezenverklaarde.
De rechtbank wijst de door de broer [naam broer slachtoffer] gevorderde schokschade toe en de rechtbank overweegt daartoe als volgt. Hij was kort na het incident aanwezig op de plaats delict, heeft het slachtoffer op de grond zien liggen en hij heeft het letsel waargenomen. Hij heeft daarnaast gezien hoe het slachtoffer werd gereanimeerd. Voorts is met stukken onderbouwd dat bij hem een post traumatisch stressstoornis (hierna: PTSS) en een depressieve stoornis is vastgesteld en dat hij is begonnen met EMDR-therapie. Op basis van het voorgaande vindt de rechtbank dat de gevorderde schokschade voldoende is onderbouwd.
De rechtbank wijst de gevorderde schokschade van de vader, moeder en broertje [naam broertje slachtoffer] af en overweegt daartoe het volgende. Uit de stukken waarmee hun vorderingen zijn onderbouwd kan niet worden vastgesteld dat bij deze benadeelde partijen sprake is geweest van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld dat is ontstaan als gevolg van de confrontatie met (het letsel van) het slachtoffer. Deze benadeelden zijn niet fysiek aanwezig geweest bij het dodelijke incident en zij zijn evenmin direct daarna ter plaatse geweest. Door de advocaat van de benadeelden is aangevoerd dat voorafgaand aan de uitvaart een rituele wassing heeft plaatsgevonden en dat de benadeelden toen zijn geconfronteerd met het litteken dat door de sectie op het lichaam van het slachtoffer is ontstaan. Hoewel de rechtbank niets wil afdoen aan het leed dat onmiskenbaar door hen is geleden, overweegt zij dat de rituele wassing niet de confrontatie in de hiervoor bedoelde zin is. Zij verwijst hierbij ook naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 mei 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1188. Door de vader en moeder is subsidiair gevorderd om € 20.000,- wegens aantasting in de persoon op andere wijze. De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering hieronder bespreken, tezamen met de vordering van het nichtje van het slachtoffer, dat op dezelfde grond schadevergoeding heeft gevorderd.
Algemene overweging over aantasting in de persoon op andere wijze
Artikel 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, te weten in geval van:
a. oogmerk om zodanige schade toe te brengen, bijvoorbeeld indien de verdachte iemand heeft gedood met het oogmerk aan de benadeelde partij immateriële schade toe te brengen;
b. aantasting in de persoon:
1) door het oplopen van lichamelijk letsel,
2) door schade in zijn eer of goede naam of
3) op andere wijze;
c. bepaalde gevallen van aantasting van de nagedachtenis van een overledene.
Van de onder b.3) bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Beoordeling gevorderde schade op grond van aantasting in de persoon op andere wijze
Zoals de rechtbank hierboven heeft genoemd, is door de vader en moeder subsidiair – in het geval dat schokschade niet wordt toegekend – € 20.000,- gevorderd wegens aantasting in de persoon op andere wijze. Ook het nichtje van het slachtoffer heeft op deze grond schade gevorderd, ter hoogte van € 15.000,-.
Door de verdediging is aangevoerd dat voor nabestaanden een wettelijke grondslag ontbreekt voor het vorderen van immateriële schade wegens aantasting in de persoon op andere wijze. Daarbij is verwezen naar de conclusie bij het arrest van de Hoge Raad van 9 maart 2021, ECLI:NL:PHR:2021:230 en het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:878. Met de verdediging is ook de rechtbank van oordeel dat voor nabestaanden een wettelijke grondslag voor immateriële schade op deze grond ontbreekt. De vorderingen van vader, moeder en het nichtje van het slachtoffer worden derhalve afgewezen. Over de vordering van het nichtje van het slachtoffer merkt de rechtbank nog het volgende op. Het nichtje van het slachtoffer is niet fysiek aanwezig geweest bij het dodelijke incident en is evenmin direct daarna ter plaatse geweest. Voorts is niet gebleken dat zij op een later moment is geconfronteerd met het bewezenverklaarde, als gevolg waarvan bij haar geestelijk letsel is ontstaan. Ter onderbouwing van de gevorderde schade is een verslag van de huisarts overgelegd, waaruit volgt dat zij verdriet heeft naar aanleiding van het verlies van haar oom, het slachtoffer. De rechtbank overweegt dat deze onderbouwing in essentie ziet op de vergoeding van affectieschade. Daarvoor komt zij niet in aanmerking. Ook de vordering van het nichtje van het slachtoffer wordt op dit punt afgewezen.
9.1.3De vorderingen van de overige benadeelde partijen
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 7.500,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat weliswaar geen strafbaar feit met betrekking tot de benadeelde is bewezen verklaard, maar dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld de benadeelde niet-ontvankelijk is, nu jegens hem geen strafbaar feit is bewezen verklaard. Subsidiair is verzocht de vordering te matigen.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde zich op het plein bevond op het moment van het in zaak A onder 1 en 2 bewezenverklaarde. Voorts heeft de benadeelde partij het slachtoffer op de grond zien liggen. Dat de naam van de benadeelde niet in de tenlastelegging is opgenomen, doet daaraan niet af. De rechtbank is voorts van oordeel dat sprake is van immateriële schade zoals bedoeld in de zin van artikel 6:106 BW, te weten aantasting in de persoon op andere wijze. De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden gematigd tot een bedrag van € 2.500,-.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 7.500,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen. De verdediging heeft de vordering niet betwist. De vordering zal worden toegewezen.
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert € 886,- aan vergoeding van materiële schade. Dit bedrag bestaat uit € 250,- aan eigen bijdrage van de ouders van de benadeelde voor de rechtsbijstandverzekering en € 636,- voor het opnemen van verlof door de ouders van de benadeelde ten behoeve van het verlenen van zorg en huishoudelijke hulp aan de benadeelde. Daarnaast is € 7.500,- aan immateriële schade gevorderd, primair op grond van schokschade en subsidiair op grond van aantasting in de persoon op andere wijze. Ook is de oplegging van een contactverbod gevorderd. Tot slot is verzocht deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde eigen bijdrage ad € 250 dient te worden toegewezen.
Ten aanzien van de kosten voor het opnemen van verlof is door de officier van justitie als standpunt ingenomen dat geen sprake is van werkzaamheden waarvan gebruikelijk is dat deze normaal gesproken door een professional tegen betaling worden uitgevoerd. Dit geldt ook voor het bijwonen van de zitting. Deze posten komen niet voor vergoeding in aanmerking. De kosten die de ouders van de benadeelde hebben gemaakt voor het begeleiden van de benadeelde naar de kinderpraktijk dienen te worden toegewezen, aldus de officier van justitie. Ten aanzien van deze post heeft de verdediging aangevoerd dat in de vordering wordt verwezen naar jurisprudentie; dit betreft echter een andersoortige zaak waar het gaat om een slachtoffer met ernstig lichamelijk letsel. Deze post komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het begeleiden van de benadeelde naar zijn afspraak met de kinderpraktijk schade betreft die voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank waardeert die schade op € 63,60 en de rechtbank zal dat bedrag aan materiële schade toekennen. Voor het overige wordt deze post afgewezen.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet is onderbouwd op welke wijze de benadeelde een nauwe (affectieve) band heeft gehad met het slachtoffer, zodat benadeelde geen recht heeft op vergoeding van schokschade.
Ten aanzien van vergoeding van immateriële schade op grond van aantasting in de persoon op andere wijze heeft de verdediging zich gerefereerd indien verdachte niet wordt vrijgesproken. De rechtbank zal, mede gelet op het standpunt van de verdediging, en ook omdat de rechtbank van oordeel is dat sprake is van schade veroorzaakt door aantasting in de persoon op andere wijze de gevorderde immateriële schade toewijzen.
De hierboven genoemde toewezen schadebedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan (23 maart 2022).
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] vordert € 7.500,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gesteld dat deze schade voor vergoeding in aanmerking komt. Door de verdediging is aangevoerd dat uit het overgelegde behandelplan volgt dat de benadeelde zich heeft gemeld met trauma gerelateerde klachten die zijn ontstaan na twee losstaande geweldsdelicten die kort achter elkaar hebben plaatsgevonden. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld als gevolg van welk van deze geweldsdelicten de bij de benadeelde ontstane klachten zijn ontstaan. Daarmee kan een rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde niet worden vastgesteld. Nader onderzoek hiernaar levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.